grond werd gedrongen en er dus onder leed. Ik stelde vast dat het onderwijs buiten het leven stond, en ook op mijn innerlijke vragen en bevragingen tijdens die zes jaar geen antwoorden gaf. En dat verwachtte ik juist. Maar het was eenrichtingsverkeer. Had ik maar al mogen vernemen dat er geen antwoorden te geven zijn, dan had ik al iets geweten, maar natuurlijk nog even ver gestaan. Mijn zoeken zou toch door zijn gegaan. Wel vernam ik dat Socrates de vragen van zijn leerlingen alleen met tegenvragen beantwoordde.
Ik gooide me hals over kop in de sport om de innerlijke kwelduivels te smoren, op aanraden van een bevriende Engelse soldaat, in 1945. Gedurende drie jaar bokste ik intensief (mét helm - en géén competitie om geen geschonden gelaat te krijgen) en ik werd getraind voor de 400 m. Ik vrijde al vroeg, en trok al liftend door al wat in die eerste jaren na de oorlog vrij Europa was. Maar de vragen bleven.
Tijdens mijn legerdienst begon ik gedichten te schrijven. Het was als een soort dagboek. Ik ontmoette er Fernand Auwera, met wie ik voor het eerst wel kon communiceren. Stilaan begon ik verhalen te schrijven. Een paar jaar later, op aanraden van Geert Lubberhuizen, romans.
Toen ik toevallig met Anais Nin in correspondentie geraakte, en zij me vroeg of ik geen dagboek hield en zij over het hare vertelde waar zij al sinds haar negende jaar schreef, wou ik er opnieuw een beginnen. Maar de inspiratie voor verhalen en romans borrelde toen nog zo overvloedig op dat ik al zoveel tijd te kort had (wegens mijn dagtaak en bijtaken in en buiten het onderwijs) om die te kanaliseren en te verwerkelijken.
Ik vond verhalen en romans voor iemand als ik, die toen behalve nerveus ook dynamisch was, een veel beter medium dan een dagboek én dan corresponderen, want dat is eigenlijk ook een soort dagboek schrijven.
Een jaar of zeven geleden werd mij - en ook nadien nog - gevraagd geregeld een cursiefje te schrijven. Ik heb er een paar gemaakt, maar vond ook toen weer dat ik opnieuw aan een soort dagboek bezig was, en dat ik hetzelfde materiaal evengoed, ja beter, in mijn proza kon gebruiken. En zo is het gebleven.
Soms vraag ik me wel eens af of het tijdig ‘boeken’ van waarnemingen, gedachten, gevoelens, gebeurtenissen niet een soort voorraad had kunnen vormen, een ‘pool’ waaruit ik (veel) later dan kon putten. Maar ach, de treffendste dingen noteerde ik tóch al op losse velletjes, stukjes karton, bierviltjes. Wel besef ik dat een dagboek een heleboel data, namen, ontmoetingen, kortom exacte feiten had bewaard die ik nu allemaal heb en ben vergeten. Maar ja, men kan en wil ook niet alles.
Trouwens, is het schrijven van proza eigenlijk al niet hetzelfde als een dagboek houden, maar in ruimere zin, symbolischer en meer transcenderend én meer communicerend met de medemens, de lezer?