Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 131 (1986)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 131
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 131Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 131

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 131

(1986)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 299]
[p. 299]

Boekbesprekingen

Groot gezinsverzenboek

Een mooi boek met een (on)gelukkige titel. Daarvan verscheen nu een vierde, geheel herziene druk bij uitgeverij Lannoo. Tien jaar geleden verscheen de eerste editie van wat al een klassieker mag heten. Twintigduizend exemplaren zijn daarvan nu al in omloop. Je houdt het niet voor mogelijk.

Deze vierde druk kan meteen beschouwd worden als een nieuwe start. De vormgeving is totaal vernieuwd, tegelijk democratischer en klassieker, soberder: een handig en compact boek, maar waarin ieder gedicht door bladspiegel en typografie toch uitstekend tot zijn recht komt. Maar ook de selectie is door samensteller Jozef Deleu opnieuw bekeken. Een honderdtal gedichten is vervangen door andere, meestal door publikaties uit de jongste tien jaar, zowel van gevestigde namen als van debutanten. Dat is bijzonder verdienstelijk omdat op die manier de lezer - ook en vooral de ruime lezerskring van dit soort bloemlezingen - geconfronteerd wordt met evoluerende visies op poëzie, met verschuivende stijlen en smaken.

Bij de aanvang van deze recensie had ik het over een (on)gelukkige titel. Dat verdient toelichting. Titels van bloemlezingen zijn niet neutraal: ze roepen een verwachting op, bevestigen of doorbreken een gevestigd beeld van poëzie, appeleren aan een bepaald publiek, enz... Men denke slechts aan titels als ‘Nieuwe griffels, schone leien’, ‘Poëzie is een daad van bevestiging’, ‘Dingen die niet overgaan’, ‘Groot verzenboek voor al wie jong van hart is’, enz...

Zo ook hier: willens nillens ontstaan er associaties vanuit de titel naar ‘gezin’ (poëzie van, voor, over...), een van de ideologisch meest geladen, verheerlijkte en afgewezen begrippen van onze samenleving.

Ongelukkig is dat voor sommige meer marginaal ingestelde maar literair toonaangevende lezers, omdat die meteen doorassociëren naar burgerlijkheid, braafheid, bekrompenheid, en ga zo maar door: katholiek, Vlaams...

Gelukkig omdat voor een grote schare potentiële lezers de poëzie in hun eigen sfeer getrokken wordt. Ze happen dan ook toe, met 20.000, en gelijk hebben ze.

Maar die titel staat niet alleen. Hij is de meest direct zichtbare veruitwendiging van de selectie en de structuur van de bloemlezing: een thematische selectie, gestructureerd rond kernervaringen uit een mensenleven: ‘Verwachting en geboorte, vader en moeder’, ‘Het kind. De jaren van de jeugd’, ‘Het leven ontwaakt. De liefde’, ‘Man en vrouw. Het samenleven. Het huwelijk’, ‘Het ouderhuis en de herinneringen eraan’, ‘Het grote leven. De vragen. De pijn.’, ‘Eenzaamheid. Ziekte. Dood.’.

Het is fundamenteel, en er is niet zo veel te verzinnen dat erbuiten valt, tenzij anekdoten. En toch gaat er van die hele opzet onmiskenbaar een suggestie uit, die de titel voedt en aanvult.

Ik bedoel niet kritiek uit te oefenen, wel te

[pagina 300]
[p. 300]

beschrijven en te situeren: de hele presentatie kent aan poëzie een bevestigende functie toe, kadert ze in context van ‘eeuwige waarden’, niet van tijdelijkheid, kritiek, herrieschopperij. Anders gezegd, los van de gebloemleesde gedichten zelf en van wat die te vertellen hebben, draagt het boek al een visie en een boodschap.

De gedichten dan, die moet iedereen maar zelf lezen. Met inachtname van de vooropgestelde beperking van verstaanbaarheid is het een prima keuze, ruim, gevarieerd en toch met de consistentie van een intense persoonlijke lectuur. Wat mij betreft mogen er nog 20.000 bijkomen.

Hugo Brems

Honorine en Florentin

Bij de uitgeverij Nijgh & Van Ditmar is zopas een Nederlandse vertaling verschenen van een korte ‘roman’ van Belle van Zuylen (Isabelle de Charrière), een schrijfster die aan het einde van de achttiende eeuw geen onbekende was in het Nederlandse literaire leven, daar zij lange tijd op het slot ‘Zuylen’ bij Utrecht verbleef. Titel van het werkje is Honorine d'Userche (vertaald en ingeleid door Simone en Pierre H. Dubois). Het vormde oorspronkelijk een onderdeel van een raam-trilogie rond de fictieve figuur van abbé de la Tour, een typisch eind-achttiende-eeuwer: man van de Verlichting, Voltairiaans sceptisch en gevoelig terzelfder tijd. De verhalen uit deze trilogie weerspiegelen op frappante wijze de toenmalige veranderingen in mensen maatschappijvisies. Zo'n verhaal is ook de geschiedenis van Honorine en Florentin, twee buitenechtelijke kinderen die, zoals nog wel eens voorvalt in romannetjes, dezelfde ouders hebben maar dat uiteraard pas in de laatste bladzijden ontdekken, al duurt dit voor de attente lezers helemaal niet zo lang. De roman schetst het idyllisch verloop van hun ontmoeting en groeiende verliefdheid - een achttiende-eeuws, dus wat pathetischer versie van Daphnis en Cloë - tot aan de onafwendbaar tragische ondergang. Vandaar ook de ondertitel van de Nederlandse vertaling: ‘als liefde aan het taboe ten onder gaat’.

Het interessante in dit typisch menggenre van briefroman, dialoog en essay is dat naar aanleiding van mogelijk incest wordt aangetoond hoe de bevrijding uit een conventionele moraal en de grotere permissiviteit die sommige Verlichters predikten, risico's met zich meebrengt voor hen die daaruit al te simplistisch hun consquenties trekken. De ‘implied author’ achter het verhaal, een alter ego van Isabelle de Charrière, suggereert deze tweespalt op niet te miskennen wijze. Echt overtuigen doet het verhaal anderzijds niet meer, omdat ondanks de stilistisch verzorgde vertaling, de rendeneertrant en vooral de verhaalconventies - briefwisseling, toevallige ontmoetingen, afluisterpassages, betogen, e.dgl. - nogal tijdsgebonden overkomen. Voor de onderliggende thematiek van morele vrijheid en gebondenheid in een overgangsperiode geldt dit allerminst.

 

H. van Gorp

Een klapzoen voor een gedicht

We zouden licht een heuse boom op kunnen zetten over wat een ‘gelukkig liefdegedicht’ is. Gaston Durnez, die een zeer persoonlijke bloemlezing van ‘gelukkige liefdegedichten uit de Nederlanden’ samenstelde onder de titel Ik heb u lief, gij zult gelukkig zijn (Tielt,

[pagina 301]
[p. 301]

Lannoo, 1984, 159 blz.), bedoelt daarmee een gedicht dat over minnegeluk en minnevreugd handelt en dat tegelijk een voor de lezer gelukkigmakende en gelukbrengende boodschap bevat. Niet toevallig besluit hij zijn opdracht aan de Geliefde lezer met de woorden ‘Wees gelukkig!’ (10) - de mooiste wens die een bloemlezer zich dromen kan. Hij wil met deze gedichten geluk doorgeven. Is er immers geen treurigheid genoeg, ook in onze wereld van minnewoorden waar de minnepijn overheerst? Zoals er een behoefte blijkt te bestaan aan ‘gelukkig nieuws’ (waar bepaalde bladen, verhaal- en dichttypes zich blijken in te specialiseren), zo zal een vers over de zonkant van de liefde altijd een gewild produkt blijven. Je kunt verwachten dat niet alleen in de moderne tijd maar al veel vroeger de nachtzijde van de liefde méér aftrek gevonden heeft bij dichters dan het liefdesgeluk. Gaston Durnez zocht en vond evenwel - gelukkig - tientallen en tientallen opmonterende poëtische voorstellingen van de liefde in onze literatuur, die hij in dit boek rangschikt in vier rubrieken: de liefdesverklaring, de ontmoeting, de geborgenheid in de twee-eenheid, herinnering en dank om wat stand kon houden in goede en kwade dagen. Hij bloemleesde oud en nieuw, ja tot het nieuwste toe (bijvoorbeeld uit Tekenen van tijd van Jozef Deleu, verschenen in 1984).

Opvallend is de hoge score van Wies Moens met vijf gedichten naast René Verbeeck (met eveneens vijf gedichten), terecht een van onze sterkste liefdesdichters genoemd. Goed vertegenwoordigd zijn ook Bertus Aafjes en Herman De Coninck (met een te verwachten hoge score) en Aleidis Dierick (elk met vier gedichten). De ‘klassieke’ liefdesgedichten uit de Nederlandse letterkunde komen natuurlijk voor, al werd een en ander vanzelfsprekend geëlimineerd door het zoekbeeld van het liefdesgeluk. Misschien noodgedwongen of misschien uit vrije keuze deed Gaston Durnez een beroep op teksten van minder bekende of althans minder vaak gebloemleesde dichters en dichteressen als Liane Bruylants, Anna Corado, Joris Declercq (met een kwatrijn in het Westvlaams), Willem Gijssels, Francine Notteboom, Edmond van Offer, N.S. van Winter e.dgl. meer. Het strekt hem tot eer, dat hij niet alleen op de grote namen heeft gemikt. Het ensemble krijgt er een misschien wat eigenzinnig, maar daarom niet minder aantrekkelijk uitzicht door.

Hoewel er waarachtig geen gebrek aan bloemlezingen uit de Nederlandse poëzie is op de huidige boekenmarkt, kan ik alleen maar wensen dat deze bundel gedichten de geliefde lezer(es) in groten getale moge troosten, bemoedigen en gelukkig maken. Ook daarvoor is poëzie goed.

Het kan helpen, hoe dan ook. Gaston Durnez vertelt in zijn inleiding dat hij van zijn Welbeminde vaak klapzoenen kreeg als beloning voor elk liefdesgedicht dat hij op de Nederlandse Parnassus voor haar kon plukken; hijzelf heeft nu zo vlijtig gezant: hij krijgt een zoen van de Juffrouw!

Marcel Janssens

Werk van Rudolf Van de Perre

Rudolf Van de Perre vervulde voor Lannoo een wens van velen: de niet-poëtische teksten van Anton van Wilderode gebundeld te zien. Onder de titel Dienstbaar het woord verzamelde hij Toespraken en teksten van Anton van Wilderode in een sierlijke band van Lannoo (1985, 384 blz.). Hij leidde ze bovendien in met een beknopt essay waarin hij het hele oeuvre nog eens synthetisch bekijkt en de hier gebundelde teksten situeert. Eerst

[pagina 302]
[p. 302]

geeft hij, verweven in een levensschets, een algemene karakteristiek, die hij vervolgens invult onder een tweetal grote rubrieken: de dichter en de man in dienst van het woord, en dat onder verscheidene gedaanten: de essayist, de auteur van huldetoespraken en van homelieën, de auteur van toneelteksten, zelfs van libretto's, van bewerkingen voor de televisie, en van hoorspelen voor de radio. Het essay van Van de Perre en de hier voor het eerst verzamelde teksten vormen een welgekomen aanvulling bij de degelijke monografie van wijlen Lieven Rens over Anton van Wilderode. Dit materiaal laat ons toe het beeld te vervolledigen met nog een aantal facetten die voldoende gekend zijn in de openbaarheid, maar die tot dusver niet aan makkelijk bereikbare teksten konden worden getoetst. Anton van Wilderode kennende in wat tegenwoordig een van zijn meest produktieve perioden moet zijn, kunnen wij deze bundeling vanzelfsprekend niet anders dan een momentopname noemen, zowat een stand van zaken medio 1985 in een paar sektoren die voor Van Wilderodes faam als schrijver allicht als marginaal kunnen gelden, maar die daarom voor de hele schrijversfiguur niet minder relevant of belangrijk blijken te zijn. Van Wilderode vulde ‘een heel leven met de rechterhand’. Een bundeling als Dienstbaar het woord geeft een idee van zijn onschatbare ‘présence’ als bedienaar van het woord onder zijn volk. Hij verdiende dit boek als een soort erebetoon van een gemeenschap die hij publiekelijk met zijn talent heeft gediend. ‘Ten dienste stellen’: dat is het leidmotief uit Van de Perre's inleidend essay, en dat is volkomen terecht!

De bundel demonstreert andermaal de tweepoligheid in Van Wilderodes oeuvre: aan de ene kant de man die zich vooral in zijn poëzie heeft laten kennen als zanger van de weemoed, het verlies en de herinnering (biografisch, cultuur-historisch, enz.), als dichter voorbestemd voor in memoriam-verzen; aan de andere kant de publieke man voor alle gelegenheden, aan de weg timmerend en alomaanwezig met het passende woord op de grote momenten van het leven, zowel individueel als collectief bekeken. Die tweede kant laat duidelijk zien hoe ‘geëngageerd’ dat dienstbare woord van Anton van Wilderode wel is, als die versleten term hier ook eens te pas gebracht mag worden. Hij is allesbehalve een dichter van weke Wase vooizen (waarvoor hier en daar een onkundige hem verslijt); hij staat met zijn taal wortelvast te midden van zijn volk. Die dienstige vorm van dienend engagement is weinigen gegeven.

Zeer opmerkelijk is de prestatie als essayist van Rudolf Van de Perre in zijn monografie André Demedts (1984, 488 blz.), geschreven in opdracht van de Stichting Mercator-Plantijn te Antwerpen. Deze studie is een van die piekfijn verzorgde, typografisch geraffineerde en rijkelijk verluchte prestigeboeken van genoemde uitgeverij, die mij maar onder één enkel oogpunt ontgoochelen, met name wegens hun prijs. Een voortreffelijke monografie als die van Rudolf Van de Perre zou een zo ruim mogelijk publiek van literatuurliefhebbers, studerenden en vorsers moeten kunnen bereiken. Ik zou het zeer betreuren indien Rudolf Van de Perre met dit opus zoiets als een representatiegeschenk voor lieden die op Flanders' Technology exposeren, zou hebben afgeleverd. Zijn boek bevat de meest uitvoerige analytische studie van Demedts' in boekvorm gepubliceerde oeuvre waarover wij tot dusver beschikken. Ik wens vooral dat zij in Nederland moge bekend geraken. Het bestudeerde oeuvre zelf, evenzeer als dit essay mogen daar gerust getoond worden. Van de Perre beschrijft, analyseert en interpreteert rustig en gedegen, zonder zich om welke literair-theoretische of methodologische virussen zorgen te maken. Zijn instrumenten zijn: luisterbereidheid en leesvaardigheid,

[pagina 303]
[p. 303]

zorgzame eerbied voor de tekst, heldere formulering, synthetisch vermogen. Het boek is bovendien een prachtig kijkboek met al de luister die de Stichting Mercator-Plantijn aan dergelijke vakkundig afgewerkte achttienkaraatsprodukten pleegt te besteden.

Marcel Janssens

Opstellen van Maarten van Buuren

Bundelingen van kritische opstellen zijn in Nederland weer in trek. Je hoort soms zeggen dat de literaire kritiek (ook op de markt) gaat bloeien wanneer de creatieve literatuur in strikte zin in een adempauze sluimert. Zou die correlatie hier ook spelen? Wat er ook van zij, uitgevers zien kennelijk weer brood in kritische essays, alvast in Nederland. Dat kan ook samenhangen met de uitgesproken recensiecultuur die in Nederland aan een blijkbaar nog altijd respectabele leescultuur kan beantwoorden. Derhalve lees je bundels recensies zoals die van Ab Visser, maar ook verzamelde opstellen van langere adem. Bij voorbeeld: Ongebaande wegen. Opstellen over literatuur (Baarn, Ambo/Amsterdam, Athenaeum-Polak & Van Gennep, 1985, 151 blz.) van Maarten van Buuren, wetenschappelijk medewerker aan de K.U. Nijmegen.

Eén opstel, met name dat over mythen in de Rougon-Macquart, wordt hier voor het eerst gepubliceerd, de andere acht verschenen al in tijdschriften of in een andere verzamelbundel. De teksten ontstonden allemaal tijdens de laatste 5 à 6 jaar; ze kunnen dus een idee geven van datgene waar een wetenschappelijk medewerker in een Instituut voor Algemene Literatuurwetenschap aan een Nederlandse universiteit zich mee onledig houdt. Die dingen omvatten zowel oudere (Het daghet inden oosten) als nieuwere teksten (van Zola over Proust tot Jan Kuijper en Cees Nooteboom), maar dan gefocaliseerd door de literatuurwetenschapper die in eerste instantie de bruikbaarheid van ‘modellen’ als intertekst, interpretatie en metafoor op het oog heeft. De auteur weet de theorie en de leespraktijk (tevens interpreteerarbeid) geschikt af te wegen, zodat zijn opstellen niet door binnenkamerse casuïstiek van vakspecialisten overwoekerd worden. Ik vind dat een aardig pluspunt. Je kunt bij Van Buuren experimenteel gedemonstreerd zien hoe een onderzoeksmodel een nieuwe weg naar een tekst kan openbreken. En op die operationaliteit van de theorie komt het ten slotte toch aan.

Maarten van Buuren noemt dat ‘ongebaande wegen’ naar de tekst: verkenningen van nieuwe paden naar de tekst en in de test. Een goed criticus is een verkenner, zegt hij, die de tekst ‘bij voorkeur tegen de draad van de traditie in leest’ (7). De lichte koketterie met het anti-traditioneel nieuwe daargelaten, belooft zo'n avontuurlijk verkennerschap heel wat. Komt het er echter ook allemaal uit? Ik meen dat de auteur wat zijn onderzoeksresultaten betreft, niet echt nieuwe dingen laat zien, maar dat zijn verdienste ligt in het feit dat hij de verwachtingen via ongebruikelijke focalisaties inlost. Dat is alvast óók een manier om tegen de traditie in te lezen. Het meest werd ik geboeid door het opstel over Nootebooms Rituelen, een interpretatie via intertextualiteit die van de studie van Jaap Goedegebuure over dat boek waarschijnlijk nog geen gebruik kon maken. Het hoofdthema in dat boek heeft hij langs een ongebaande weg m.i. zeer treffend geraakt (18, 21, 22). Van Buuren verwoordt heel eigentijdse opvattingen van schrijven in zijn demonstratie van het ‘gemengde discours’ van Zola (115), wat hij met een ander zoekbeeld, met name de metaforiek, aanbrengt.

[pagina 304]
[p. 304]

Bij gelegenheid sluit hij aan bij Foucault en Lacan (voor de intertekst), maar zijn soliede steunpunten liggen in de geschriften van Gadamer (voor de interpretatie) en Ricoeur (voor de metafoor). In dat uitstekend gezelschap kan er weinig mislopen. Zijn uiteenzetting over interpretatie - helemaal in het spoor van Gadamer en Mooij - bij voorbeeld heb ik graag gelezen. Minder veilige gidsen noemt hij Hirsh, Verdaasdonk, Labroise. Soms zweemt z'n betoog (of ‘vertoog’, alias ‘discours’) nog een beetje naar het atelier der filisters, soms doet hij wat gewichtig en boud, maar over het algemeen zal ook de niet-specialist wel een en ander uit deze opstellen meepikken. Herhalingen blijken in dergelijke bundels onvermijdelijk te zijn. We moeten hier twee, drie keer lezen dat schrijven recycling is, dat Gadamer driedubbel gelijk heeft, of dat de mythische (metaforische) dieptestructuur in Zola's romans op gespannen voet leeft met de sciëntische oppervlaktestructuur. Dat zullen we dan maar nooit meer vergeten, want dat lijken overigens de kerngedachten waarrond dit boek geschreven werd.

Marcel Janssens

Femke B

Femke B (Bruna & Zoon, Utrecht/ Aartselaar, 1984) van de mij onbekende auteur Lieuwe Pietersen dient zich aan als een vrouwenroman. Naast de titel en de kaft, wijst ook de ondertitel ‘Roman over de hoop, verwachtingen en illusies van een jonge vrouw’ in die richting.

Het verhaal zelf is vrij eenvoudig. Het boek vertelt de levensgeschiedenis van een jonge vrouw. Het begint en eindigt wanneer ze uitgeput door tal van ontgoochelingen terugkeert naar het hotelletje waar ze vijftien jaar geleden haar man Derk voor het eerst ontmoette. Daar, tussen het Filosofendal en de Duivelsberg, mijmert ze over haar verleden en over de donkere toekomst die haar wacht.

Binnen dit raam krijgen we in één grote flash-back flarden uit het leven van Femke, maar ook uit het leven van haar ouders. Want als ze graaft in het verleden komt ze steeds weer bij haar vader terecht, Reinder Berger. In de ogen van het kind Femke is hij de ideale man die tijd maakt om te vertellen, te spelen of met haar te sporten. Wel houdt hij er vreemde rituelen op na wanneer hij op reis gaat en hij heeft ook een vriendin, Els van Veen, een knappe collega die hij blijkbaar meer dan sympathiek vindt. Na een vakantie op Ameland wordt zijn vrouw achterdochtig; ze vindt een stel brieven, niet van Els maar van een zekere Lucie die ze typeert als een ‘felle oversexte vrouw’. De ruzies die hierop volgen vormen de directe aanleiding tot de scheiding. Reinder trekt een tijdlang bij Lucie in. Later leeft hij met andere vrouwen en raakt aan de drank. Femke verliest het contact met hem. Hun relatie wordt koel, gereserveerd. De groeiende aftakeling die ze telkens weer waarneemt kan ze moeilijk verwerken. Zijn mislukking blijft haar intrigeren.

Richt, de moeder van Femke, is een niet-intellectueel type. Ze houdt van haar huishoudelijk werk, van planten. De aanwezigheid van de vlotte Els van Veen probeert ze rustig te accepteren, maar wanneer ze ontdekt dat Reinder nog andere relaties heeft kan ze haar huwelijk niet langer aan. Na het vertrek van haar man mist ze vooral een praktische partner die geld- en administratieve problemen regelt en die beslissingen neemt. Bertus van Lunzen, een arts, neemt vrij snel die plaats in. Vooral Femke, maar later ook Richt lijden onder dit verstandshuwelijk.

Wanneer Femke Derk Bolwijn, een student sociale wetenschappen, ontmoet krijgt haar

[pagina 305]
[p. 305]

leven weer zin. Derk herinnert haar sterk aan haar vader door zijn interesses en door zijn humor. Na hun huwelijk trekken ze naar het Noorden van het land waar Derk aan de universiteit werkt. Ze vormen een ideaal stel. Er is inzet van beide kanten om van hun huwelijk iets goeds te maken. Met de steun van Derk slaagt ze erin de onverwachte dood van haar vader te verwerken. Ze geniet van haar zwangerschap en van de geboorte van haar dochtertje Rixt. Dit kleine meisje, naar wie ze beiden zo intens verlangd hebben, zal echter tussen hen in komen te staan en de eerste verwijdering te weeg brengen. Derk krijgt moeilijkheden op de universiteit en het lukt hen niet langer alles eerlijk te bespreken. Wanneer hij naar een andere universiteit wil voelt Femke zich voor een voldongen feit geplaatst. Ze geeft pas toe wanneer de dokter haar aanraadt om te verhuizen omwille van de gezondheid van Rixt.

Het duurt lang eer ze wennen aan hun nieuwe omgeving. Femke is verontrust omdat Derk zijn vroeger enthousiasme niet terugvindt. Wanneer zijn eerste wetenschappelijke publicatie dan nog geweigerd wordt krijgen de plannen voor een proefschrift een stevige deuk. Derk zoekt compensatie in het buurtleven. Hij geniet zichtbaar van de intieme feestjes en house-parties die door Femke een kwelling zijn. Zij wordt volledig in beslag genomen door Rixt die steeds meer last krijgt van astma. Hun sexuele relatie lijdt eronder. Na een eerste slippertje begint Derk een vaste verhouding met Eefje, een buurvrouw, later met Annie, de koffiejuffrouw in de universitaire kantiene.

Hij laat zich afglijden, installeert zich in een televisieleven en vlucht in de drank. Femke wil kost wat kost haar huwelijk redden. Ze kiest voor een ‘oppervlakkige leefbare situatie’, maar de inspanningen die uit die keuze voortvloeien ondermijnen haar. Na een auto-ongeval belandt ze in het ziekenhuis. Daar, weg uit haar vertrouwde omgeving, kan ze weer helder denken. Ze besluit vrij plots tot een scheiding. Na een korte verhouding met een oudere maatschappelijke werker tracht Femke zich moeizaam alleen overeind te houden. Ze wordt depressief en agressief tegenover haar omgeving en tenslotte belandt ze weer in dat kleine hotelletje waar ze jaren geleden Derk voor het eerst ontmoette. Femke B. is nog steeds op zoek naar de zin van haar bestaan.

De auteur heeft het boek met zorg gecomponeerd. In het centrale gedeelte krijgt de lezer afwisselend hoofdstukjes waarin de verschillende hoofdpersonages, Femke, Reindert, Richt, Derk gefocaliseerd worden. Zo kan hij genuanceerder denken over de figuren. Opvallend is ook de parallellie in de opbouw. Wanneer het verhaal vordert blijkt steeds duidelijker dat Femke geen ander lot beschoren is dan haar moeder. Ondanks haar betere opleiding en haar interesse voor het werk van Derk evolueert ze naar het huiselijke type dat creativiteit verliest. Werd Femke nog getekend als een heerlijk kind vol dynamiek, haar dochtertje Rixt wordt vanaf haar kindertijd beperkt in haar mogelijkheden. Door haar ziekte fysisch uitgeput komt ze vaak in een uitzonderingspositie terecht en net als haar moeder zal ze tijdens de puberteit haar vader moeten missen.

Ook de mannelijke hoofdfiguren Reindert en Derk evolueren vrij gelijklopend. Hun intellectuele interesse raakt op de achtergrond wanneer ze eenmaal verstrikt raken in een ziekelijk drang naar sexualiteit. Het aftakelingsproces wordt veruiterlijkt in de keuze van de vrouwen. Tegelijkertijd zijn ze zich bewust van een heimwee naar een vroeger dat onherroepelijk voorbij is.

Femke B. is een pessimistisch boek. Op het einde bevindt de hoofdfiguur zich in een uitzichtloze toestand. Ze voelt zichzelf een wrak nadat ze zich liet gebruiken door een banale

[pagina 306]
[p. 306]

vrouwenversierder en speelt argeloos met de zelfmoordgedachte. Nergens houdt de auteur een pleidooi voor feministische stellingen. Femke en Richt hebben een hekel aan praatgroepen. Wel wordt ze zelfstandiger bij het maken van haar keuzes (b.v. echtscheiding). Ontgoocheling is er ook bij de andere personages. Reindert mist het contact, vooral met Femke, Richt idealiseert in haar nieuwe huwelijk haar relatie met Reinder.

Het boek speelt zich af binnen de beperkte wereld van persoonlijke gevoelens en relaties. Werksituaties en vriendenkring komen slechts ter sprake wanneer ze een directe invloed hebben op het eerste niveau. Juist in die persoonlijke wereld slaagt de mens er niet in zijn dromen te realiseren en met een ander zijn diepste gedachten en gevoelens te delen.

R. Bouckaert-Ghesquiere

In kort bestek

Als bijna vijftigjarige debuteerde Jan Meyers in 1983 met de roman Aanrakingen. Ondertussen is deze laatbloeier al aan zijn derde roman toe. De overvloed betekent in zijn geval beslist geen overdaad, want zijn boeken worden steeds beter.

In Het samenzijn (Manteau, 1985) installeert de vijfendertigjarige Harry zich met zijn vrouw Judith op vrijdagavond gezellig voor een lang weekend. Maar opdoemend uit een ver verleden komt zijn schoolvriend Arend Mantel op bezoek. Harry is vol innerlijke tegenstand, en dat is begrijpelijk: Arend delft herinneringen op die hem confronteren met de jeugdzonden die hij begraven of voor Judith zorgvuldig verborgen had. De oude ‘vrienden’ hebben nog heel wat eitjes te pellen. Over het huis aan zee buldert ondertussen de storm, die ontsnappen onmogelijk maakt: Arends auto is door een omgewaaide boom geblokkeerd. Harry probeert op verschillende manieren Arends dwingende aanwezigheid te onvluchten, terwijl er tussen Judith en Arend steeds meer begrip groeit. De waarneming gebeurt consequent via Harry, en dat houdt de spanning erin; de lezer moet de draden verbinden, want Harry wil niet zien en zich niet herinneren, en anderzijds suggereert hij in zijn boosaardigheid misschien te veel.

De afrekening krijgt er nog een pregnantere dimensie bij als Arend zegt dat hij nog maar korte tijd te leven heeft. De introductie van het doodsthema plaatst iedereen voor fundamentele gewetensvragen, die echter geen klaarheid brengen. Harry's vluchtreactie blijft te sterk, en lang niet alles wordt uitgesproken. In het zevende en laatste hoofdstuk wordt dé ‘waarheid’ in een scène met Arend en Judith nog eens flink op haar kop gezet, maar die ommekeer is net iets te veel van het goede.

Meyers schept een exhuberant natuurkader (dat wordt een constante in zijn werk), een ingenieuze plot, een boeiend spel van relaties tussen personages, en hij is bijzonder sterk in beeldend taalgebruik; Harry's reacties worden in pareltjes van metaforen gerealiseerd. Een sterke roman.

 

* * *

 

Dat gedrevenheid en veel goede wil niet volstaan om kwaliteit te produceren, blijkt weer eens pijnlijk duidelijk uit Een pakje sigaretten halen, een merkwaardig werkstuk dat de selfmade-auteur Thomas Triphon in eigen beheer heeft uitgegeven (T. Triphon, Antwerpen, 000-0762571-54, 150 fr.). In een rare combinatie van bekentenisliteratuur en

[pagina 307]
[p. 307]

neonaturalisme beschrijft het ik-personage met extreme liefdeloosheid zijn familie: lelijke kinderen die alles al hebben en toch alleen maar willen krijgen, en voor niets deugen; een vrouw die vulgair, hebzuchtig, oppervlakkig, dom, pretentieus, nymfomane (en ga zo door) is: een ik die maatschappelijk carrière maakt, maar thuis een extreme sul is. Hij ‘doorziet’ zijn familie, maar overstijgt haar op geen enkele manier, integendeel; zijn alles doordringend gemoraliseer is van een ijzingwekkende onbenulligheid. Heel dit oppervlakkig materialisme wordt gerealiseerd in een taal die met haar talloze barbarismen, dialectismen en spelfouten zichzelf lijkt de parodiëren. Een curiosum.

 

* * *

 

Nu de studie van het verschijnsel homoliteratuur een academische bezigheid is geworden - aan de Universiteit van Amsterdam is er een werkgroep dienaangaande - verschijnt er geleidelijk systematisch werk over dit onderwerp. In Het huis dat vriendschap heet. Mannelijke homoseksualiteit in de twintigste-eeuwse Nederlandse Literatuur (Manteau, 1985) presenteert Ron Mooser onder een foeilelijk omslag een bloemlezing.

Uit Voorwoord en Inleiding wordt duidelijk dat de afbakening van het onderwerp zeer moeilijk is. Moet de auteur zelf homoseksueel zijn? Moet het gegeven centraal staan, moet het expliciet genoemd worden? Moeten er per genre verschillende normen gelden? Het Voorwoord somt een merkwaardig verward allegaartje van criteria op. De inleiding biedt een voorbeeld van schandaalgeschiedenis (vooral negatieve reacties op werk met homoseksuele thematiek); dikwijls blijft het de vraag of de afwijzing in eerste instantie aan die thematiek te wijten is (is Arnold Moonen het slachtoffer van een bekrompen criticus, of is hij gewoon een zwak schrijver? Ik opteer voor het laatste, Mooser voor het eerste). De poging tot classificatie van ‘homo-erotische’ poëzie die dan volgt, bewijst nogmaals dat ook de samensteller geen zekerheid heeft.

De teksten zijn dan ook heterogeen, maar het geheel is ongetwijfeld interessant. Hoe de tijden veranderd zijn, wordt duidelijk als men de verschillende gedichten van Boutens vergelijkt met het klinische exposé in het dagboek van Hans Warren: ook als een thema in zijn tijd controversieel is, wordt het in de taal en de vormen van zijn tijd gerealiseerd. Interessant is het onderzoek van Gerrit Komrij, waaruit blijkt dat het thema nooit weg is geweest; hij delft vergeten romans uit de vergetelheid op. Grote auteurs defileren door het boek (Boutens, Couperus, Lodeizen), schrijvers die vergeten waren maar weer in de mode zijn of die een schandaal veroorzaakt hebben, worden opgedolven (de Haan, de Mérode, Blaman), de nieuwe generatie laat zich niet onbetuigd (Komrij, Meysing, Freriks). Er zijn essays, verhalen en gedichten; geen toneel en romanfragmenten, want Mooser nam alleen afgeronde teksten op.

Als geheel is dit boek een boeiende staalkaart van de literaire verwerking van een emotioneel complex en maatschappelijk controversieel verschijnsel, dat in onze literatuur - en in welke westerse letterkunde is dat anders? - belangrijk was en blijft.

 

* * *

 

De talentvolle prozaïst Jan Cartens heeft met Een papieren glimlach (Manteau, Amsterdam, 1985) een zwakke roman gemaakt. En dat is een onaangename verrassing, want hij heeft in vorige boeken zijn talent afdoende bewezen.

De plot is gestoffeerd met versleten, melodramatische elementen. Hans de Roos, eenzaam vrijgezel van over de vijftig, museum-

[pagina 308]
[p. 308]

conservator en numismaat wordt verliefd op een jong meisje dat hem aan een lang gekoesterde, onbereikbare jeugdliefde doet terugdenken. In het zwoele milieu van de kunsthandel werpt hij zich op tot haar beschermer, en dat brengt hen tot elkaar; na een tijd van geven en nemen ontdekt de hoofdpersoon - net vóór het moment suprême dat het meisje de dochter van die jeugdliefde is. Hij realiseert zich dat hij in de dochter de moeder heeft gezocht, komt weer met mama in contact, en ten slotte groeit er - tot genoegen van de dochter, met meer dan dertig jaar vertraging - nog iets moois tussen de oudjes.

Heeft Cartens bewust een reeks platgetreden paden betreden? De clichés vliegen de lezer om de oren in de typering en de evolutie van personages, milieuschetsen, het gebruik van tijd en plaats, de beeldspraak, het Alain-Fournierachtig uitstapje.

Een boek om vlug te vergeten; Cartens is zijn lezers, die hij meestal met kwaliteit verwent, een revanche schuldig.

 

* * *

 

Toneelstukken worden zelden gepubliceerd, of de tekst circuleert slechts in een beperkt vakcircuit. De specifieke aard van het genre (fictie die volledig visueel en auditief wordt gematerialiseerd) leidt ertoe dat de gedrukte tekst vlug secundair wordt.

Schouwburg Arnhem en uitgeverij Veen hebben nu een interessant initiatief genomen: drie auteurs schreven in opdracht een toneelstuk dat in Arnhem werd opgevoerd en bij Veen in één boek uitgegeven. Het betreft Een vrouw van een Man (Astrid Roemer), Een Zondagmiddag in Hotel ‘Askanischer Hof’ (Willem G. van Maanen) en De Kelder (Thomas Ross). In de inleiding van het boek wordt vermeld hoe de tekst tijdens de opvoering werd veranderd of hoe andere klemtonen werden gelegd.

De stukken zijn ongelijk in waarde en qua thema zeer verschillend. Thomas Ross heeft een leuke thriller gemaakt, waarin hij handig elementen van de vredesbeweging heeft verwerkt. Astrid Roemer voert in een geforceerde combinatie van hyperrealisme en symbolisering een dictator ten tonele die met zijn vrouw een slapeloze nacht doorbrengt.

Het interessantst is ongetwijfeld de bijdrage van de onderschatte auteur Willem van Maanen. Hij presenteert het proces Franz Kafka. Kafka heeft net zijn verloofde Felice Bauer in de steek gelaten, en wordt nu door vrienden en vriendinnen ter verantwoording geroepen. De gebeurtenis heeft echt plaatsgevonden; nu weet men alleen nog dat Kafka er geen woord heeft gezegd. Van Maanen realiseert dan ook een zwijgende hoofdpersoon als speelbal tussen de betrokkenen.

De relatie tussen kunst en leven, die het hoofdthema is van zijn prozawerk, wordt hier voor het eerst in dramatische vorm aangeboden, en het is een verrijking voor zijn oeuvre. Een zeer interessant experiment.

Jaak de Maere

Drie keet Anna Blaman

Meulenhoff heeft drie romans (Vrouw en vriend, Eenzaam avontuur, De kruisvaarder) herdrukt van een schrijfster die tijdens haar leven meer dan wie ook een twistpunt was in de botsing tussen literaire kwaliteit en morele verontwaardiging: Anna Blaman.

Dat deze auteur waardevolle romans schreef, werd zelden ontkend: niemand minder dan Vestdijk vond haar zijn belangrijkste collega. Haar groot succes (Eenzaam avontuur beleeft nu zijn vierendertigste druk) vloeide echter ongetwijfeld voort uit de lesbische motieven

[pagina 309]
[p. 309]

in bepaalde werken, de ‘wriemelende driften’ en ‘levensverminking’ (Van Duinkerken), de ‘verwarde verzameling van perversiteiten’ (Van Meurs). Haar werk werd bekroond, maar in het juryrapport van de P.C. Hooftprijs 1956 gaat het nog over ‘niet altijd aanvaardbare thematiek’, en in 1949 weigerde ze de Van der Hoogtprijs, omdat ze het begeleidend rapport als beledigend ervoer.

Wie de huidige romanproduktie kent en nu Blamans werk herleest, knippert verbaasd met de ogen: de boeken lijken wel voor koorknapen geschreven (voor zover deze onschuldige wezens nog bestaan). De verontwaardiging van toen lijkt des te verwonderlijker, omdat er vóór die tijd in Nederland al heel wat pittigers was geproduceerd (Jacob Israël de Haan, Carry van Bruggen, van Oudshoorn...)

Na haar overlijden in 1960 is haar werk wat op het achterplan geraakt; door de bruuske verandering van de mentaliteit werd haar benadering snel als verouderd ervaren. Verouderd zijn inderdaad haar sterk auctoriële benadering, sommige wijdlopige beschouwingen of precieuze formuleringen. Maar boeiend blijven haar nerveuze stijl, de vlugge opeenvolging van interessante personages (eerst lijken ze oppervlakkig, maar in het geheel krijgen ze diepgang), en vooral de poging tot grondige analyse van diepere emotionele, onder- of onbewuste lagen van de persoonlijkheid van haar personages in een stevige structurele inbedding.

Jongeren kunnen met dit boek een interessante creatie uit het verleden leren kennen, ouderen zullen misschien hun achterstand inhalen.

Jaak De Maere


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Ongebaande wegen

  • over Het huis dat vriendschap heet

  • over Een papieren glimlach


auteurs

  • Hugo Brems

  • H. Van Gorp

  • Marcel Janssens

  • Rita Ghesquiere

  • Jaak De Maere

  • over Jozef Deleu

  • over Gaston Durnez

  • over Rudolf van de Perre

  • over Maarten van Buuren

  • over Lieuwe Pietersen

  • over Jan Meyers

  • over Thomas Triphon

  • over Ron Mooser

  • over Jan Cartens

  • over Anna Blaman

  • over Anton van Wilderode