Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 131 (1986)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 131
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 131Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 131

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 131

(1986)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 382]
[p. 382]

De laatste ronde

Vraag het aan de nachtegaal

Geboeid gelezen en gebladerd in de document-studie ‘Komt vrienden, luistert naar mijn lied.’ Aspecten van de marktzanger in Vlaanderen (1750-1950), o.l.v. Stefaan Top (Tielt 1985). En met waardering voor de omzichtige benadering van de marktzanger en zijn lied, twee verschijnselen van de triviaalliteratuur waarover we nog onvoldoende zijn ingelicht.

De marktzanger vervulde een drievoudige rol, nl. als informator (communicatiemedium sui generis), als opvoeder en als entertainer. Wat zijn tweede rol betreft blijkt hoezeer hij in de 18de en 19de eeuw de algemene strekking volgde die we ook in de literatuur tout court aantreffen: hij was een verdediger van de gangbare morele waarden. Hij had een bepaald spreekrecht verworven. Hij mocht zowel medeburgers als gezagdragers op hun plichten wijzen.

Bekend zijn de liederen tegen de Oostenrijkers, de Fransen en de Nederlanders. Ik geloof dat men die niet mag beschouwen als uitingen van de gangbare mening maar van een fractie die zich tegen het bewind verzet, naast aanhangers van het regime en te midden van de grote hoop onverschilligen. De vraag is of de politieke antiliederen ten gehore gebracht werden, en, daar dit wegens de levensgevaarlijke omstandigheden onwaarschijnlijk is, of we dan nog met marktliederen te maken hebben. Ook voor bijv. de moordliederen en de liederen op de liefde en het huwelijksleven lagen de stukken niet altijd eenvoudig. De marktzangers werden in de gaten gehouden en hadden af te rekenen met politieke, administratieve, geestelijke en morele censuur uit verschillende hoeken. Top geeft daar enkele staaltjes van. Een andere vraag is: in welke jaren en tot wanneer en op welke wijze functioneerden deze vormen van censuur en wat betekende een verzoek tot approbatie in de Franse tijd (alleen voor de gedrukte tekst?) en het verlenen van een ‘permis’ om op te treden? Het invoeren van de historische dimensie in de studie van het populaire lied lijkt me onontbeerlijk te zijn naast de algemeen erkende continuïteit, al levert de datering van de bewaarde stukken grote moeilijkheden op. Top weet dat natuurlijk zelf best, en men mag op hem vertrouwen.

Het liedgoed kan eigenaardige aspecten vertonen waarvan men bezwaarlijk staande kan houden dat ze de algemene opinie weergeven. Daarmee wordt zeker niets nieuws gezegd. Het overleveren in de tijd en het verspreiden in de ruimte veroorzaken tal van wijzigingen en varianten. Sommige zijn echter heel subtiel. Fons, die ik goed gekend heb, had het moeilijk vlak na de oorlog 1914-18. Hij bezat een mooie stem en zong graag in gezelschap. Om aan de kost te komen besloot hij met een vriend harmonikaspeler als marktzanger de boer op te gaan. Een van zijn hits was ‘Waarom ik zing, vraag het aan de nachtegaal.’ Het ging de middelmaat te boven. Nu was de stiefvader van Fons in onmin geraakt met een geestelijke van de parochie.

[pagina 383]
[p. 383]

Het moet zo erg geweest zijn dat hij met een omzwaai zijn café in een socialistisch lokaal veranderde en niets meer van doen wilde hebben met de Kerk, haar bedienaars en haar leer. Het lijfstuk van Fons zou voor altijd een spoor van de omzwaai vertonen. Op de markten en kermissen van Hageland, waar het klimaat nog zeer christelijk was, droeg Fons zijn lied voor met een persoonlijke, rancuneuze variante. Het antwoord op de vraag die in de eerste regel gesteld werd, luidde oorspronkelijk: ‘Omdat God mij ene stemme gaf.’ Daarvan maakte hij: ‘Omdat de Natuur mij ene stemme gaf.’ Natuur met hoofdletter, denk ik. God moest eruit. Heeft het publiek het gemerkt? Er zullen daar toch wel omstanders geweest zijn die de originele versie kenden. Fons werd niet gegeseld of beboet. Wie weet, heeft hij hier en daar iets losgemaakt. Het woord is onberekenbaar. Later, op familiebijeenkomsten, eerstecommuniefeesten en trouwpartijen, pakte hij steevast uit met zijn persoonlijke versie. Sommige aanwezigen knipoogden naar elkaar als de variante eruit ging komen. Was het instemmend of spottend bedoeld? Er heerste een pluralistische sfeer avant la lettre. Maar een moeder kon telkens niet nalaten de knaap die naast haar zat, bij de mouw te trekken en te fluisteren: ‘Den Onnozelaar’. Met hoofdletter, weet ik. De moeder was geen kwezel. Ze verkropte de kinderage niet van iemand die op voorspraak van een invloedrijke proost een vast en rustig postje bij het gouvernement gekregen had.

R.F. Lissens

Brussel 1050 of: stappend door Elsene

 
In ‘Lange Haagstraat’ groeit er geen haag
 
en in ‘Gewijde Boomstraat’ geen boom;
 
huizen en huizen is al wat men ziet
 
met auto's in stremmende stroom...
 
 
 
De haag en de boom zijn alleen nog bewaard
 
in een naam als versleten stuk geld
 
dat men achteloos geeft en neemt, doch waar
 
de beeldenaar niet meer van telt.
 
 
 
Toch bloeide de haag hier zo menig jaar,
 
toch stond hier een boom met een Kruis,
 
waar zuivere wind soms de stilte van 't veld
 
verbrak met wat bladergeruis.
 
 
 
De stad scheen zo verre, ginds achter een wal
 
die haar als voor altijd omsloot,
 
daar woonden de rijken, hier werd er gezwoegd
 
rond een hoeve, voor 't dagelijks brood.
 
 
 
Sinds brak zij haar banden, de rust'loze stad
 
en kwam met onmerkbaar geweld,
 
zij sloopte de hoeve, zij kapte den boom,
 
zij spaarde noch hagen, noch veld...
 
 
 
Maar is het nu béter in deez' drukke buurt
 
dan toen, rond die need'rige woon?
 
Men minde aan de haag en men bad bij den boom,
 
het leven was simpel, maar schoon.

H. de Cat

[pagina 384]
[p. 384]

Een literaire provincie

Had een Nederlands tijdschrift mijn mening over de literaire situatie gevraagd, waarbij ik echter alle schrijvers van Vlaanderen moest negeren, dan zou mijn pen venijn hebben gespuwd. Had ik dáárvoor steeds de eenheid van onze literatuur beklemtoond? Had ik dáárvoor al die Clauwaert-romans gelezen, boekenbeurzen afgestroopt, malle weekends bijgewoond en warempel zelfs Frans Buyle en Rose Gronon geïnterviewd? En nu dit Vlaamse blad mij onbedacht de omgekeerde vraag stelt - de Nederlandse literatuur zonder Nederland -, heb ik evenzeer het recht om giftig te worden. Maar ik doe het niet. Liever volg ik de goede bedoeling dan het verkeerd uitgezette parcours: en al word ik niet giftig, ik ga vanzelf wel pruilen.

Het knelpunt van Vlaanderen lijkt mij het zo moeizaam tot volle bloei komen van nieuw talent. Voor zover de dood hen niet heeft weggenomen, zijn de grote schrijvers van 1965 ook in 1985 nog de grote schrijvers: Claus en Ruyslinck in de eerste plaats. Natuurlijk heb ik in de jaren zestig nieuwe talenten zien opkomen, die mij niet hebben teleurgesteld. De essayist en dichter Hedwig Speliers, de romanschrijvers Fernand Auwera en Paul Koeck, verder Herman de Coninck en Marcel van Maele... en zo die laatste mij soms wél teleur zou moeten stellen, wordt dat gevoel weggeduwd door de herinnering aan de schok, die zijn vroegere werk in mij heeft teweeggebracht. Hij kan bij mij een potje breken. Ook moet ik in dit rijtje Gust Gils noemen, als dichter al heel lang werkzaam, maar pas later begonnen met bizarre prozastukken die mij liever zijn dan zijn verzen. Maar een magnum opus, dat hen onontkoombaar in de eerste rij plaatst, hebben zij nog niet geleverd.

Uit de jaren zeventig is Alstein te noemen; en misschien dat uit recenter tijd Frank Albers, Hendrik Carette, Jean Marie de Smet en de bij zijn debuut zo echt provinciaals overschatte Herman Portocarero nog iets worden. Maar dat is koffiedik kijken.

Naast de literaire kunst valt de zeer uitgebreide ‘gute bürgerliche Küche’ op, waarin zelfs het werk van Clem Schouwenaars voor haute cuisine doorgaat; ook treft mij altijd het onevenredig grote getal van talenten die opeens met publiceren ophouden.

De situatie lijkt me dus niet zeer florissant. Wat kunnen de oorzaken zijn? Vroeger verontschuldigden Vlamingen zich met de uitspraak ‘wij komen van ver’, maar dat excuus is doorgesleten. Wél bestaat nog het idee (half onbewust misschien), de Vlaamse gemeenschap en daarmee de gewone man te moeten dienen. Maar die prefereert aftreksels van literatuur boven de literatuur-zelf. Het betekent dat aan een volksschrijver soms verdiensten worden toegekend die verhoudingsfouten scheppen. Ook lijken gemeenschaps- en taalexpansie nogal in elkaars verlengde te liggen. Wie versjes in eigen beheer uitgeeft, al zijn ze nog zo belabberd, is iemand in zijn milieu, en als 't een beetje meezit wordt hij zelfs bekroond. Zo kun je wel tot een opgewekt literair leven komen; maar wie dat met literaire bloei verwart, lijdt aan zelfbedrog. Dat het gemanoeuvreer met de tegenstelling tussen katholiek en vrijzinnig de kunst een slechte dienst bewijst, ligt voor de hand. En misschien speelt zoiets alledaags als de beperkte wiekslag van de Vlaamse uitgeverij eveneens een rol.

Toch heb ik het gevoel dat ik met al die pijlen niet recht in de roos raak. Is er wel voldoende internationale aansluiting? (De Vlaamse literaire experimenten zijn meer een slepende ziekte dan ware vernieuwingen.) Is er voldoende wisselwerking tussen Noord en Zuid? (De pot verwijt de ketel.) Heerst er een misplaatste rivaliteit? (Een rommelaar als Alex Rosseels werd pardoes het Vlaamse ant-

[pagina 385]
[p. 385]

woord op Reve genoemd.) Het is een onvermijdelijk kwaad dat alle Vlaamse schrijvers elkaar kennen, dus vaak het werk van hun collega's moeten lezen, wat on-verheffend is: schrijvers horen immers allereerst de grote meesters te lezen, de voorbeelden, de toetsstenen, onverschillig wie zij als zodanig kiezen.

Nu word ik echter algemeen. Dat was niet de bedoeling. Ik heb heel subjectief een paar steentjes door de ruiten willen gooien; door úw ruiten. In Nederland kies ik mijn woorden anders. Maar ook daar weiger ik, over Vlaamse auteurs te schrijven alsof zij monden voetschilders zijn, die je uit compassie ontziet. Daarmee zou ik het kwaad van provincialisme slechts versterken.

Ja, 't was onbedacht van DWB om mij die vraag te stellen, maar het kwaad is nu gebeurd, het woord provincialisme gevallen.

Wim Zaal

de vader in het dorp

 
zo is het van in baasrode deze zomer:
 
over het water hoort heel het dorp mijn roep - vader -
 
de veerboot is nu gratis en ik verdrink in het asfalt
 
 
 
hoe vaak droomde ik dat de dijken braken
 
- dat de schelde mij droeg zoals uw schouders vroeger -
 
dat ik zwemmen kon zoals met woorden leven in dit verleden:
 
bunt en wegels en tussen dauw en nevel
 
de durmevissers hun paraplu en poorstok
 
 
 
roeman: koordspelen in het kaatsspel
 
moeveis: mauvais, uit
 
ik fiets onder de populieren en de platte klanken
 
der biezestraat zijn mij lief om hun stank van vliegwielen
 
en het ritselen van het tabaksblaadje tegen uw tong
 
 
 
zo was het een hoogzomerse zaterdag:
 
een roeman die moeveis roept mijn uitgeslagen bal
 
en op een vuurhete vensterbank
 
gij met wollen sjaal en een sabbele slurf asse

Staf de Wilde

Vier gedichten

 
• op stil perron
 
nam zij afscheid
 
van zichzelf
 
 
 
ze nam
 
de trein
 
van tien over elf
 
nog voor hij stoppen kon
 
 
 
• de hond
 
zit maar wat
 
te beven
 
er is
 
geen lijn meer
 
in zijn leven
 
• scotch bride
 
 
 
in ene schotse ruit
 
dans ik
 
naar jouw pijpen
 
 
 
• het meisje
 
achter kassa 7
 
zit vol leven
 
 
 
nog even
 
en zij is
 
uitgeteld

emo waterland


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • R.F. Lissens

  • Herman de Cat

  • Wim Zaal

  • Staf de Wilde

  • Emo Waterland