Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 131(1986)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 521] [p. 521] Peter Verhelst Gedichten De vele spiegels waarin hij zichzelf beslaat. Hij spaart ze op in scherven Als zijn hevige juwelen. Omdat de afstand die de spiegel In zich draagt ook hem bevat En de vernauwing tussen hem en haar. Met vingers vol wanhopig glas wijst hij Zich aan tussen de spatten en het zwart Dat hem lijkt ingegroeid. Het zwart, Hij buigt het om naar haar, Vergeefs en ongewild, naar haar, Nu zij hem overkomt, Zij uit zijn blik ontstaat en uit haar Vraag naar hem die van het evenwicht Slechts overhoudt het graaiende Besef van diepte. De vergissing. De amechtige gebaren van de hoogtevrees. [pagina 522] [p. 522] Dit is geweest. Er is geen stilte Dan de stilte die hem overmant. Want overal grijpt zij nu in Hem rond en gaat Zichzelf te buiten aan beschadiging: Haar mond als een verkeerde wonde Haaks op zijn gezicht, haar handen Die zij uit hem wegdraait, haar geslacht. Het zijn de diepe strepen van zijn angst, Ondraaglijk en graatmager als hijzelf. Er is geen stilte meer aan hem die zwijgt. De avond kantelt Uit de wolken weg en dringt zich op. Alsof hij aan zichzelf beseft En dichtgroeit in haar tucht. Het is geweest. De woorden die hij morst, verbergt hij In een ziekte, als vanouds in liefde Evenmin. [pagina 523] [p. 523] Hij neemt af. Er is te veel aan hem Onwillig dat hem slaat Met haar halsstarrig en bezwaarde lichaam. Met het oude zilver dat hij draagt Als krassen en ontzegt. Dit is van haar gebleven: het krijtwit En de rode vegen van haar mond. Het zweet dat hem niet meer verzacht Of zuiver maakt, maar onbeholpen. Dit uitgemergelde gevoel. Het randt hem aan en maakt hem Aan zichzelf afhandig. Het verslijt hem Heftig als een dood, als duisternis Die neerhurkt op zijn schouders. Over schuld en onschuld, over zin en onzin naar beklemming. Hij beweegt nog amper Verder dan zichzelf. Tegen de keer, Tegen het keerpunt aan der dingen. Vorige Volgende