| |
| |
| |
De laatste ronde
De laatste ronde is voor de lezer. Daarom stelden wij aan een honderdtal ‘Bekende Vlamingen’ de vraag of literatuur in hun leven een rol speelt. Wij benaderden politici, kunstenaars uit alle disciplines, journalisten en mensen die door de media in het algemeen bekend zijn, vooraanstaanden uit de religieuze, wetenschappelijke en universitaire wereld, uit het bedrijfsleven en de vakbonden. Van Urbanus van Anus over Guy Thijs en Godfried Danneels tot André Leysen en Karel van Miert.
De reacties waren schaars. Naar de oorzaken daarvan kunnen wij gissen. Tijdgebrek, geen postzegels, briefpapier net op, tekstverwerker in herstelling, lekkende kraan die dringend moet behandeld worden. Of meest waarschijnlijk: zo hard aan het lezen dat daarover ook nog iets schrijven echt niet meer kan. Wat er ook van zij, degenen die wel antwoordden verdienen extra lof. Aan hen het laatste woord.
| |
Een grote cappuccino
God - en niet alleen Zij! - weet dat ik veel heb gelezen.
Multalegi. Sed non multum, vrees ik.
Als kleuter kreeg ik geen beeldverhalen. ‘Van alleen maar prentjes te kijken word je niet slim!’ vond mijn moeder.
Meteen de krant dan maar, waarin ik naar de uitspraak van elk lettertje informeerde. Ik kreeg geduldig alle gevraagde uitleg tot ik plots voor het allereerst de puzzle samenlegde en r-i-k-v-a-n-s-t-e-e-n-b-e-r-g-e-n las. Ik had het systeem door.
Vanaf dat ogenblik werd ik bij voortduring door de buren belaagd. Ongelovige sujetten die mij op de proef wilden stellen door mij een ‘ongeziene’ tekst onder de ogen te schuiven.
In de kleuterschool was ik een soortement kermisattractie die tijdens elke speeltijd, omringd door klasgenootjes en knikkend onderwijzend personeel achter de zwarte ijzeren tralies postvatte om namen van firma's en produkten van voorbijrijdende vrachtwagens af te lezen. Toegegeven: het was begin jaren '50. Er waren dus lang niet zoveel vrachtwagens en ze reden ook nog tegen een passabele leessnelheid. Temeer omdat de Tiensesteenweg ook nog lichtjes bergopte.
Nu er mij om gevraagd wordt vind ik in deze jeugdherinneringen een paar verklaringen voor mijn latere leesgedrag. Mijn voorliefde voor gevatte headlines, fraaie koppen en aantrekkelijke covers: de grote letters flitsten mij als kleuter voorbij.
Vandaag is dat een steun. Momenteel ben ik zo dolgedraaid in de overdonderende wirwar van boekenaanbod dat ik allang de hoop heb opgegeven om een tweede Giovanni Pico della Mirandola te worden. ‘Il avait tout lu!’ Welnu, na een eerste selectie - de naam van de auteur, een betrouwbare recensie - stap ik nu bij W.H. Smith of FNAC binnen en laat me simpelweg leiden door het uitzicht van de tentoongestelde waar.
Van de lagere-schoollectuur is mij niets meer bijgebleven. Toen ik na het zesde leer- | |
| |
jaar geelzucht kreeg en zes weken plat moest, heb ik het gat gedicht. De hele Vlaamse literatuur - Claes, Streuvels, Conscience, Timmermans - werd a rato van één boek per anderhalve dag samen met massa's geroosterde biefstukjes verslonden. Na de obligate rusttijd was ik dertig centimeter gegroeid: de lever was ontzwollen, maar de traditionele Vlaamse literatuur lag erop.
Het werd pas opnieuw boeiend toen we als zestienjarigen in de klas een klein circuit van verboden lectuur hadden opgezet. Leraar Nederlands, André Schreurs, was er het brein achter, Wilfried Hendrickx de colporteur. Tussen de Latijnse grammatica van Geerebaert, Living English en het Oude Testament zaten Henry Miller, Jack Kerouac, Jan Wolkers, Jan Cremer, Vladimir Nabokov, D.H. Lawrence en Jef Geeraerts klaar om van hand tot hand te gaan. Op een Parijse nacht lalde Wilfried me ook nog The Ballad of Reading Gaol aan: Parijs was toen nog het literaire centrum.
‘Dat moet je lezen!’ zei Schreurs samenzweerderig. Je voelde aan zijn blik dat het eigenlijk niet mocht of kon. Voldoende om Huxley, Kafka en Malaparte zéker aan te vatten.
Echt moeten of het verplicht werk zoals destijds op die kleuterschool: neen, kameraden! Ook nu gaan musts als Het Verdriet van Claus en De Roos van Eco aan mij voorbij. Ook dat niet willen moeten, denk ik.
De opgelegde lectuur aan de universiteit heeft me dan begrijpelijk ook bloed, zweet en tranen gekost. In een paar maanden tijds moest je duizenden bladzijden lezen. Precies die waar je hoofd op dat ogenblik niet naar stond. Mijn Idioot vertoont nog altijd de kneuzingen, opgelopen toen ik hem in uiterste walg en niet in staat nog één letter verder te gaan, op bladzij 372 met ‘Vorst, bent u wel eens van een klokketoren afgesprongen?’ uit mijn raam de stoep op keilde.
Daar heb je dan meteen weer spijt van, want je houdt van zo'n boek. Daarom wil ik ze ook allemaal bezitten. Ik kan nog altijd niet naar een bibliotheek om boeken mee naar huis te nemen. Ze horen nieuw te zijn. En van mij.
Het begint al in de boekenzaak: rondlopen, kijken, exemplaren uithalen, keuren, even bijhouden en dan vaak terugzetten omdat je plots beseft hoeveel er thuis nog ongelezen liggen te wachten. Niets is zo fysiek als dat boek dat je dan wel mee naar huis neemt.
Ik moet er een eigen relatie mee opbouwen. Niet nadat er al honderd anderen met hun vuile vingers aan hebben gezeten of er een occasionele neuskeutel in hebben achtergelaten.
Je legt het voor je, het kraakt knapperig open op de eerste bladzij. Bij elk omdraaien ga ik er eens aan ruiken. Uit geleende boeken walmen pijp- en parfumgeuren waar ik meestal niet van hou. De reliëfletters van de cover drukken zachtjes in je vingertoppen en na twintig pagina's zit je er helemaal in. Of uit: maar die krak en die geur kan niemand je nog ontnemen.
Ik lees te weinig nu.
Enerzijds wegens het klassieke te weinig tijd. Veel van mijn lectuur is vakgericht: tijdschriften, muziekmagazines, biografieën, musicologische artikels. Wat dan overblijft gaat vaak op aan Humo's, VN-en, HP-en, Nouvel Observateurs en het zoeken naar het nog steeds niet gevonden Definitieve Boek dat op alles een antwoord geeft.
Ik zeg wel eens: ik begin bij Plato en ga van daaruit opbouwen. Of de Bhagavad-Gita misschien. Van Dale. Maar als ik dan het concrete proza van Wallraff lees in Ik, Ali, verdwijnt die drang naar het Hogere Begrijpen weer.
Maar ondanks alle gewauwel vind ik toch mijn grootste leesplezier in het luidop lezen in mijn meest geaffecteerde Engels van een
| |
| |
passus Iris Murdoch, het doornemen van de post na een lange vakantie, een snelle Carmiggelt op het toilet, een brok Erica Jong in bed, het opslaan van een pasgekocht tijdschrift en de sportuitslagen op maandagochtend bij een grote cappuccino.
Fred Brouwers
| |
De schilder schrijft
Kunstagenda.
Kruishoutem: Stichting Veranneman.
HUGO CLAUS (lichtdrukken en bibliofiele edities) tot 22 februari.
Dit toont aan: de letterkundige schildert. En nu wordt mij gevraagd het omgekeerde te doen: de schilder schrijft.
En toch dacht ik altijd, als mij gevraagd werd uitleg te geven over mijn werk, dat het steeds de schilder is die moet ‘letterkunde’ bedrijven en nooit de letterkundige die moet schilderen of tekenen. Maar dat zal natuurlijk wel te maken hebben met het feit dat de taal de belangrijkste en eenduidige schakel is tussen de mensen, althans in eenzelfde taalgebied, terwijl een grafische voorstelling beelden oproept en afhankelijk is van eigen interpretatie. Niettegenstaande dit alles kan een sculptuur, schilderij of tekening toch een brug slaan waar verschillende talen een barrière betekenen.
Van de lezer wordt inspanning, tijd en aandacht gevraagd om een boek te lezen. Wie een schilderij bewondert kan dat passief doen, hij kan de voorstelling ondergaan. Ook hier is er een keerzijde, de kijker moet zich verplaatsen naar de kunstenaar, de galerij of het museum; de lezer koopt of leent het boek en leest thuis in eigen omgeving en eigen tijd.
Er bestaan dus tegenstellingen en overeenkomsten tussen literatuur en schilderkunst. Maar ze hebben als gemeenschappelijke basis de idee die de maker poogt over te dragen op zijn ‘toeschouwer’, die toch nog altijd de vrijheid van interpreteren, aanvaarden of afwijzen heeft.
Uit bovenstaande beschouwingen zou zeker moeten blijken hoe belangrijk ik literatuur vind, aangezien ik ze op dezelfde lijn plaats als schilderkunst. Er wordt de mogelijkheid gegeven om met andere ideeën in contact te komen, anderen aan het woord te laten en om andere kunstvormen te benaderen zonder zich daarom te moeten verplaatsen.
Daarnaast zijn persoonlijke contacten met schrijvers soms zeer verrijkend en zelfs onontbeerlijk, daarbij denk ik vooral aan Claude van de Berge. Hij is wellicht een van de weinigen die zo nauwkeurig en juist mijn werk en ideeën aanvoelt en begrijpt. We spreken en denken op dezelfde golflengte. Maar tot mijn grote spijt ben ik er nog niet in geslaagd een boek van hem volledig te verwerken. Ik wijt dit aan mijn probleem om achter vorm, taal en structuur de idee terug te vinden.
Daarbij is een gesprek met Claude zeer verhelderend. Hoewel er geen taalbarrière is zie je hier dan toch dat het ook voor de schrijver nodig blijft een ‘tekening’ te maken van zijn werk.
Gilbert Decock
| |
| |
| |
De vier kruiden
Uiteraard speelt literatuur een rol in het leven van wie in het door anderen geschreven woord de bevestiging zoekt van eigen levenservaring, van droom en daad, van het verlangen te reizen in tijd en ruimte en te ontsnappen aan het alledaagse.
Maar de tot ware kunst verheven literatuur - een zeer subjectief begrip - heeft, naar ik meen, hoofdzakelijk te maken met het tot uitdrukking brengen van wat verscholen zit achter de oppervlakte van de dingen en onder de opperhuid van de mensen. In zekere zin is elke echte literatuur transrealistisch, oppervlakte en oppervlakkigheid doorprikkend; is zij diepteborend, ook in het Proustiaanse klasvoorbeeld van het koekje, dat in thee gedoopt, tussen de tanden van de theedrinker wegsmelt en meteen een grensverleggende sensatie verwekt.
Literatuur is schepping van het onzichtbare uit het zichtbare; zij is aanvoeling van het ongevoelige of het overgevoelige. Literatuur is onzichtbaarheidsrevelatie. De meest synthetische vorm hiervan vindt men terug in de poëzie, die werkt met woordflitsen. Roman en novelle zijn meer analytisch maar - als het om echte literatuur gaat - niet minder openbaring van de menselijke existentie.
Vanzelfsprekend moet het kaf van het koren worden gescheiden en het eerste is veel frequenter dan het tweede. Sedert Gutenberg is onze planeet geleidelijk letterkundig onder water gezet, zodat de potentiële lezer zich in de beste hypothese als een drenkeling voelt. Wat literair existentieel is en dus essentieel, kan worden opgeborgen in één boekenkast. Al het overige is variatie op steeds weerkerende thema's, weliswaar niet steeds zonder verdienste.
Literatuur vermag enkel een rol te spelen in het leven voor zover het leven een rol speelt in de literatuur.
Een aantal jaren geleden maakte de leraar letterkunde van het College te L. een reis naar Engeland. Op de trein van Londen naar Oxford zat in zijn compartiment, net over hem, een oude magere maar nette heer, die volgens het goede geheugen van de leraar als twee druppels water geleek op de foto van de beroemde schrijver Somerset Maugham, opgenomen in de collegenota's die de leraar elk jaar ter beschikking stelde van zijn leerlingen.
‘Bent U soms de schrijver Somerset Maugham?’ vroeg de leraar met bedremmelde ingetogenheid.
‘Yes, my friend’, zei de Brit, met enige insulair-neerbuigende sympathie in de stem.
Toen volgde een aantal kilometers stilte terwijl de trein door het landschap schoof. Dan schraapte de leraar zijn keel en met de moed in beide handen, zei hij:
‘Meester, U bent een van de beroemdste schrijvers van deze eeuw. Elk van uw talrijke boeken is een bestseller. Kunt u mij het geheim verklappen van uw literair succes?’
Maugham leek die vraag verwacht te hebben - zij was hem namelijk reeds gesteld op alle aardse breedte- en lengtegraden - want hij antwoordde prompt:
‘That's very simple. Goed schrijven is als goed koken, wat trouwens een zeer on-Britse vergelijking is. Je moet in een geschrift, wil je dat het zou gewaardeerd worden, een aantal essentiële ingrediënten mengen. Ikzelf gebruik er steeds vier.’
Hierna pauzeerde hij, ten einde de leraar in de gelegenheid te stellen zijn agendaboekje uit zijn zak te halen om nota te nemen van wat nu volgen zou.
‘In elke roman moet u wat godsdienst mengen. Naarmate de godsdienstigheid afneemt bij de bevolking spreekt de religie steeds meer tot de verbeelding van de tijdver- | |
| |
drijvende lezer, zonder dat dit ook maar de geringste invloed heeft op zijn leven. Vervolgens voegt u er een scheutje aristocratie aan toe, door het ten tonele voeren van een decadente en levensmoeë nobilion. De lezer gnuift ervan als hij bij zichzelf kan zeggen: “De maatschappij is rot maar het ruikt zo lekker.”
Een derde kruid, wat u niet mag vergeten, is seks. Het werkt als pili-pili en heeft een heilvolle invloed op het verkoopscijfer van je boek. Je wordt dan verkocht in grootwarenhuizen die bijwijlen ook blootwarenhuizen zijn.
Ten slotte, dear Sir, is er de suspens, de ondraaglijke spanning van het verhaal die de bloeddruk van de lezer doet opveren terwijl hij kippevel krijgt.
Kortom, kluts religie, aristocratie, seks en suspens door elkander en je zult een meesterwerk hebben klaargestoomd.’
De leraar had zijn agendaboekje half vol gepend. Met ontroering en in dankbaarheid drukte hij de handen van Somerset Maugham, alsof hij van hem de steen der wijsheid had gekregen.
Toen het nieuwe schooljaar aanving stapte de leraar letterkunde, veerkrachtiger dan naar gewoonte, het klaslokaal binnen om kennis te maken met de nieuwe leerlingen.
Na wat gebruikelijke plichtplegingen, vertelde hij over zijn ontmoeting met Somerset Maugham tijdens de afgelopen vakantie, daarbij onderstrepend dat het om een groot schrijver en niet om een luidruchtige rock and roll-zanger ging.
De leraar stelde aan de klas voor de principes van Somerset Maugham onmiddellijk in de praktijk om te zetten. De leerlingen - dertig in aantal - zouden een opstel maken over een willekeurig onderwerp, er evenwel zorg voor dragend de essentiële ingrediënten, door Somerset Maugham aanbevolen, in hun verhaal op te nemen, met name - en hij schreef in hoofdletters op het bord - religie, aristocratie, seks en suspens.
De leerlingen, in dit postcontestataire tijdperk, zetten zich onmiddellijk aan het werk, sommigen nagelbijtend en potloodzuigend. Zij keken dromerig naar de zoldering of door het raam, blijkbaar op zoek naar de rode draad waarmee zij godsdienst, aristocratie, seks en suspens aan elkaar zouden kunnen snoeren.
Maar na nauwelijks vijf minuten had het mirakel plaats. Frans Peeters stak zijn vinger op en zei tot de meester dat hij klaar was. De leraar schudde ongelovig het hoofd en zei: ‘Ben je wel zeker dat je klaar bent? Heb je de vier elementen in je opstel verwerkt?’
‘Jazeker, meester’, zei de leerling. ‘Ik heb de vier kruiden netjes in mijn literaire peperkoek verwerkt.’
‘Kom dan aan het bord en lees je opstel voor’, zei de leraar autoritair.
Frans Peeters stapte uit de bank, ging naar voor, draaide zich naar de klas en las met monotone stem:
‘Hemel (godsdienst)! zei de gravin (aristocratie). Ik ben zwanger (seks). Wie heeft dat gedaan? (suspens)’
Een boek schrijven lijkt vandaag de dag veel minder moeilijk dan een boek uitgeven of uitgegeven krijgen, zeker in een klein taalgebied. Nochtans kunnen ook auteurs die zich niet in een wereldtaal uitdrukken, toch grote invloed uitoefenen. Dit is met name het geval voor de Scandinavische letterkunde. Het Nederlands is een van de rijkste talen en kan worden gehanteerd als onvolprezen uitdrukkingsmiddel. Onlangs wou ik aan een vriend een verjaardagsgeschenkje aanbieden en ik vroeg hem: ‘Wil je een boek?’ ‘Nee,’ antwoordde hij prompt, ‘ik heb er al een.’
| |
| |
Maar deze ietwat ontgoochelende ervaring kan ruimschoots worden gecompenseerd door het met aarzelende hand geschreven briefje dat de schrijver van een lezer krijgt en dat luidt: ‘Ik was ziek en ik heb je boek gelezen. Ik geloof dat het mij heeft helpen genezen, beter en vlugger dan de talrijke medicijnen die ik heb moeten slikken.’
Literatuur is immers therapeutisch, steeds voor de schrijver en, als ze goed is, ook voor de lezer.
Mark Eyskens
| |
Vergeten te lezen
Ik lees ontzettend weinig. Vraag me niet waaraan dat ligt, ik heb op zeer jonge leeftijd leren lezen en schrijven maar al van jongsaf vond ik een boek een saaie surprise. Het kost mij erg veel moeite om een boek bij bladzijde drie te beginnen en de wereld te laten verrekken voor, pakweg, twee, drie uur.
Ik hield altijd trauma's over aan de vraag die ieder humaniorajaar afsloot: ‘Hebt u boeken gelezen de afgelopen maanden? En zo ja: hoeveel en welke?’ Twee banken verder kwamen ze niet toe met één stencil, ik beet het achterste van mijn pen stuk om toch maar tot drie zinnige titels te komen. Dus gaf ik ieder jaar, mits enige aanvullingen, dezelfde lijst op. Daar doken geregeld gepatenteerde schoolboeken in op. Het Gevaar en Leven en dood in de ast waren de paradepaardjes. In de latere studies werd de serie verplichte werken nog uitgebreider. Ik slikte toneelstukken, dichtbundels en proza, maar ik genoot niet. Ik schold me stiekem uit voor cultuurbarbaar en kocht boeken die ik toch nooit las. Ik wou psychiaters raadplegen, ik wou mezelf de discipline opleggen om te leren lezen. Nou, van die intenties kwam tot op heden weinig in huis. Het gaat gewoonweg niet. Ik raak nog steeds niet verdiept in een boek. Let wel, ik begin er af en toe aan, maar binnen het half uur is er wat anders in mijn naaste omgeving dat me tot andere gedachten brengt. Dat kan een dartele duif op mijn vensterblad zijn, een toffe plaat op de radio, een lekkende kraan. Een boek lezen is stilzitten en dat kan ik niet.
Jaarlijks onderga ik periodes van bekering. Momenten dat ik er opnieuw aan beginnen wil. Want maar al te vaak wezen kennissen me erop dat ik wat mis als ik de ‘literaire oogsten’ niet proeven wil. Een boekenbeurs is daar nog altijd de ideale gelegenheid voor. Het boek treedt naar buiten, ik kom op straat en ik neem kennis. Een eeuwfeestpaleis, bouwcentrum of handelsbeurs is wat anders dan een boekhandel, waar het in elke hoek geurt naar versgesneden papier en waar een waas van kunstmatige stilte hangt. Een boekenbeurs is een supermarkt, met proevertjes links, met wedstrijden rechts, met animatie boven, met bekende gasten beneden. Ik kan er probleemloos een boek uit het rek nemen, zonder dat een ongeduldige verkoopster achter mijn rug meeleest. Want dat vind ik pas genant. Als ik een boek in handen neem en dat op de koop toe opendoe, dan heb ik voor mezelf al een behoorlijk grote stap gezet. Ik moet dan even bekomen en als er gelijk iemand op me toeschiet, wordt dat literair proces even snel weer afgebroken.
Vroeger behoorde ik tot het ras dat op elke stand kilo's folders weggraaide, om er thuis, de avond zelf, de open haard mee aan te steken.
En het gebeurde al eens, dat het enige boekje dat ik werkelijk gekocht had, met alle andere paperassen mee de vlammen in ging.
Ik dweil nog steeds alle stands af en kijk. Want ik vind boeken mooi. Het klinkt vreemd, maar ik heb erg veel respect voor au- | |
| |
teurs, mensen die bij het priemen van het zonlicht in kamerjas achter de eikehouten tafel de kunsten bedrijven. Schrijven is nog een ambacht. Een mooie stiel. En iemand als Kees van Kooten lijkt me dé man om dit nobele beroep nog meer glans te geven. Ook al heb ik me verveeld bij het lezen van een van zijn boekjes en ken ik de rest van zijn oeuvre niet. Maar u mag het van mij aannemen, op literair vlak ben ik helemaal geen autoriteit. En misschien maar goed ook.
Michel Follet
| |
Literatuur is creativiteit
Literatuur is belangrijk geestelijk voedsel voor de mens. Ook voor de economist. Deze toevoeging is niet onbelangrijk, omdat in ruime kring de misvatting heerst dat positieve wetenschappers misprijzend neerkijken op de ‘verzinsels’ van literatoren. Voor mij staat literatuur niet gelijk met irrealiteit, maar biedt ze een heel eigen en creatieve weergave van een ‘andere’ werkelijkheid: die van de geest.
De schrijver ordent indrukken, ervaringen en interpretaties in een fictief maar reëel universum, dat de lezer tegelijk uitnodigt en uitdaagt: tijdens de lectuur vindt een geestelijke en scheppende ontmoeting plaats tussen auteur en lezer, met de verhaalwereld of het gedicht als autonoom referentiepunt.
Het is onjuist te stellen dat in een samenleving waarin de moderne technologieën gaandeweg een meer doorslaggevende rol spelen, de cultuur in het algemeen en de literatuur in het bijzonder geen plaats meer zouden vinden. De economische crisis heeft het oude Europa met een brutale schok doen ervaren dat immobilisme en gebrek aan initiatiefzin het economisch weefsel fataal verzwakten en ondermijnden, waardoor de materiële overlevingskansen van die samenleving zelf in het gedrang kwamen. De DIRV-actie, waarmee de Vlaamse Regering de Derde Industriële Revolutie in Vlaanderen wil stimuleren en versnellen, heeft een fundamentele mentaliteitsverandering tot stand gebracht, waardoor alle creatieve krachten in Vlaanderen gemobiliseerd werden tot een constructieve reactie op de benarde situatie. Daarom kan men de impuls tot technologische innovatie bezwaarlijk definiëren als een historisch-maatschappelijke modegril of een blinde stap naar het ongewisse: veeleer gaat het om een intellectuele en sociale uitdaging die ieder van ons ertoe moet aanzetten het beste van zichzelf te geven en in een bewuste reflex zijn eigen toekomst te bepalen.
De technologische revolutie biedt de mens de kans om zich te bevrijden van afstompende en ongezonde activiteiten, zonder dat hierdoor de globale economische produktiviteit daalt. Dit houdt in dat enerzijds het welvaartsdraagvlak wordt behouden en versterkt en dat anderzijds de mogelijkheden tot individuele ontplooiing en sociale contactmogelijkheden worden vergroot. Nooit voorheen in de geschiedenis van de mensheid is daardoor meer ruimte vrijgemaakt voor culturele emancipatie en artistieke creativiteit.
Het zou een historische vergissing zijn deze kansen niet te willen benutten. De literatuur zal daarom, als exponent van de creativiteit bij uitstek, in toenemende mate aan maatschappelijke waarde winnen: het heeft immers geen zin voor de mens van de 21ste eeuw eerst de geestdodende monotonie van voorbijgestreefde industriële produktieprocessen weg te bannen, om ze daarna te vervangen door de even geestdodende monotonie van louter passieve vrijetijdsconsumptie of verschralende massacultuur.
Deze uitdaging is niet nieuw: het is een gegeven van alle tijden. Steeds weer zijn er mensen die zich fatalistisch en onpersoonlijk
| |
| |
op de stroom van externe gebeurtenissen laten meedrijven en steeds weer zijn er mensen die de keuze maken bewust te leven en zich volwaardig te ontplooien. Het lijkt mij in dit verband dan ook meer dan ooit noodzakelijk dat het onderwijs en de opvoeding aandacht besteden aan een intensieve en kwalitatief hoogstaande kennismaking met de literatuur. De geestelijke confrontatie met de interpretatie van het tijdsbeeld door bevoorrechte getuigen roept weliswaar weerstand op, omdat ze ingaat tegen de inertie van routine en vastgeroeste denkbeelden, maar ze is onontbeerlijk om de grenzen van het eigen kunnen en kennen te doorgronden en te verleggen.
In die zin is literatuur voor mij waardegebonden: niet omdat ze normeert en dicteert, maar omdat ze uitnodigt tot kritische zelfreflexie, omdat ze de waardeschaal van het individu en de analyse van maatschappelijke processen en verhoudingen verfijnt en verdiept.
Vlaanderen besteedt wellicht te weinig aandacht aan een veralgemeende literaire vorming: de aanzet tot vernieuwing en creativiteit die door de D.I.R.V.-actie gegeven werd, dient zich door te zetten in de culturele sector. De economische relance is immers geen doel op zich, maar een middel, waardoor de voorwaarden gecreëerd worden om volwaardig mens te kunnen zijn. De literatuur dwingt ons om voortdurend op ontdekkingstocht te gaan naar ‘that which goes bevond outward show’. De fictie brengt een verrassende en verfrissende kijk op de werkelijkheid. Lezen is daarom een zinvolle bezigheid, waarvoor ik graag tijd ‘maak’.
Gaston Geens
| |
Klacht van de levensmoede
Als de omstandigheden me beletten op tijd en stond een goed boek ter hand te nemen, dan gaat mijn humeur al vlug erg lijden onder dat gemis. Desnoods op water en brood, in eenzame opsluiting, maar met een boek binnen handbereik! Zelfs Radio Four en de World Service van de onvolprezen BBC zouden die leemte maar een korte tijd kunnen opvullen...
Nu moet het daarom niet altijd literatuur met een hoofdletter zijn. Op de oordeelkundige, evenwichtige samenstelling van het aanbod komt het tenslotte aan. Aan kranten en tijdschriften beleef ik nog altijd veel genoegen. Je treft er zinnen in aan die ik best bewaard zou willen zien voor mijn kleinkinderen. Zo bijv. deze bedenking van de Londense Daily Telegraph bij de eerste vlucht van een sovjetkosmonaut: de tragedie van het Russische volk bestaat erin dat ze op verkenning uitgestuurd worden in de ruimte op een ogenblik dat zoveel aardse geneugten hun ontzegd blijven. Die zit, dacht ik.
Toegegeven, het zgn. ‘journalese’ kan een gruwel zijn. Zoals trouwens ook het literaire aanbod veel pulp bevat. Het hangt alleen van jezelf af of je waardeloze rommel in je pollen laat stoppen dan wel je zakgeld aan het betere produkt besteedt. Aan de Londense Economist bijv. of aan de Hamburgse Zeit. Hun bijdragen zijn voldragen en volwaardig naar vorm en inhoud, diepgaand en toch niet zwaar op de hand. En men bezondigt zich nochtans niet aan verliteratuurde journalistiek, een gevaarlijke klip die onze beste commentaarschrijvers terloops gezegd niet steeds weten te vermijden. Zij laten zich weleens meeslepen door hun literair elan, wat het betoog niet ten goede komt.
Ondertussen blijft het journalistieke bedrijf op zijn begenadigste ogenblikken slechts een bijdrage, hoe waardevol ook, tot de eerste- | |
| |
lijnsgeschiedschrijving leveren. En achter die frontlinie strekt zich de etappe uit, ‘het gebied in de achterwaartse verbindingslijnen van een leger waar voorraden bewaard worden en zich de verplegingsdienst bevindt.’ Een bepaling uit de dikke Van Dale die voor de ware boekenvriend weinig toelichting behoeft, dacht ik. Je komt er op adem, als je de tel kwijt bent, omdat de bomen je het bos beletten te zien. Je was even het Noorden kwijt en de ‘verplegingsdienst’ bij de ‘voorraden’ helpt je weer op de goede weg. M.i. dringt zich hier een onderscheid tussen eigentijds en tijdeloos op. Waarbij dit laatste domein dan achter de etappe zou dienen gesitueerd te worden. De etappe waar je slechts toeft in afwachting van een nieuwe actie aan het front. Ook wie het leven met Gezelle als een kruisbanier ervaart, doet er goed aan zich op geregelde tijdstippen ver achter het strijdtoneel af te zonderen om er zich te bezinnen op de grote levensvragen. Diezelfde vragen waarmee de vaak naamloze auteurs van de oudste ons bekende teksten reeds geworsteld hebben. Op een voor ons o zo herkenbare manier! In die clausuur grijp je dan bijv. terug naar het in 1944 op oorlogspapier gedrukte eerste (enige?) deel van de bloemlezing Muziek der Spheren - De Oudheid, bijeengebracht door Prof. H. Wagenvoort. En je herleest er voor de zoveelste keer de Klacht van de Levensmoede, onwillekeurig denkend aan Walthers ‘Owê war sint verswunden alliu mîniu jâr? ist mir mîn leben getroumet oder ist ez wâr?’
Mocht dit gegoochel met militaire termen ietwat verwarrend overkomen, moge L. vander Kerken me dan te hulp komen: ‘Er zijn omstandigheden in het leven waarin opeens alle literatuur “maar literatuur” wordt, omdat men ervaren heeft dat het leven zelf geen literatuur is. En het is pas na zo'n ervaring dat men wellicht de grote auteurs der wereldliteratuur opeens opnieuw en in een totaal nieuw licht zal ontdekken, ditmaal bevrijd van alle literatuur-achtig-heid.’ (Standaard der Letteren, 21.6.86)
Dit brengt me dan bij de laatste bedenking die de vraag naar de invloed van boeken op mijn leven bij me oproept. Wie zal ontkennen dat het pas bij het her-lezen ernst wordt? Wat impliceert dat je er vroeg mee begint, om te gelegener tijd over het nodige materiaal te beschikken. Maar hoe graag je ook je klassieke auteurs herleest, toch blijft je de tantaluskwelling niet bespaard, de onvermijdelijke keuze namelijk tussen die hernieuwde kennismaking met dierbare jeugdvrienden en het aanknopen van nieuwe, niet minder boeiende relaties. Inderdaad, welke boekenvriend houdt er niet een paar eigentijdse auteurs op na wier gezelschap hij voor geen geld ter wereld zou willen missen? Een bewijs? Sla er bijv. de Top 60 van lezend Vlaanderen, in 1984 voor de Standaard Boekhandel samengesteld, even op na. Toets er mijn bevindingen aan en je zult merken dat er met mij, als lezer tenminste, niets bijzonders aan de hand is...
Karel Hemmerechts
| |
Literatuur en leven
Als ik nadenk over de rol die literatuur in mijn leven speelde moet ik vooreerst een eresaluut brengen aan mijn overleden vader. Hij heeft nooit universitaire studies gedaan - in de jaren twintig was dat uiteraard een elitaire aangelegenheid -; hij was ook niet extra literair geschoold. Maar hij was tot vlak voor zijn dood een verwoed lezer en had zich een eerbiedwaardige leesbibliotheek verworven. Ik geloof dat al zijn spaarcenten ernaartoe gingen. Hij heeft een substantieel deel van de Nederlandse romanliteratuur bijeen- | |
| |
verzameld en het beeld van vader, die na dagtaak genoeglijk in zijn leunstoel te lezen zat, in opkrullende pijperook gehuld, was mij van kindsaf vertrouwd. Hij sprak over vele Vlaamse auteurs alsof hij ze persoonlijk kende en ik weet nog hoe gelukkig hij was toen ik hem aan een vriend - de ondertussen ook overleden Bernard Kemp - voorstelde en hij met hem over zijn lectuur kon spreken. Het is dus mijn vader, die aan de literatuur in mijn leven een plaats heeft bezorgd.
Deze plaats is, zeker in mijn collegetijd en mijn studentejaren, heel ruim geweest. Ik las graag en veel, ook Angelsaksische en Franse literatuur. Wij dweepten toen met mensen als Albert Camus, André Malraux, Gertrud von Lefort, Graham Greene en anderen. Literatuur als vertolking van de diepmenselijke problematiek, van de zin van leven, lijden en dood, lag toen erg goed in de markt en in mijn belangstelling. Een trits leraars en professoren zorgden ervoor dat die belangstelling geactiveerd werd. Ik denk aan Antoon Viaene, mijn onvolprezen poësisleraar, ik denk aan Paul Sobry, die er met zijn speciaal charisma voor zorgde dat literatuur meer bleef dan filologische vingeroefeningen en die zijn enthousiasme kon overdragen, ik denk aan Albert Westerlinck met zijn meer afstandelijke, oerdegelijke kennis en benadering. Zij stonden er voor in dat, midden het soms modisch geflirt met groten uit de wereldliteratuur, de aandacht en waardering voor de volkseigen auteurs volop behouden bleef. In de literatuur vond ik de gouden draad, die dwars door het soms dorre landschap van andere studievakken liep en mij ergens met de diepe bron van het leven verbonden hield of mij uitnodigde ernaar op zoek te gaan. Ik meen trouwens te kunnen zeggen dat van daaruit die draad naar de wijsbegeerte werd doorgetrokken. Verhalen rond en over het leven van concrete mensen deden mij vragen over hét leven formuleren.
Het feit dat ik later nogal intens administratief en wetenschappelijk moest bezig zijn, had tot gevolg dat ik minder met de ‘schone letteren’ begon om te gaan. Tijdnood? Zonder twijfel een té klassieke, té gemakkelijke verontschuldiging. Af en toe betrap ik er mij nu op te menen dat een literair verhaal lezen tijdverlies zou zijn. Maar spoedig besef ik dan dat zulks geen verontschuldiging, maar een onvergeeflijke misvatting is. Vrienden, collega's als Marcel Janssens en Piet Thomas roepen mij dan stilzwijgend tot de orde. Met succes: ik lees nog, ik lees weer, niet zo uitgebreid als vroeger, maar regelmatig en met onzichtbaar genoegen.
Waar romanliteratuur vooreerst een navolging van vader was, dan een confrontatie met diepere ervaringen, wordt het nu uitdrukkelijk een verpozing. Soms blijf ik in het oude vaderhuis nog eens voor de verzameling van vader staan, met de halfluide vraag welke Nederlandse romans hij nu, 1986, wel zou hebben gekocht.
En dan is er nog iets: ik koop en lees heel vaak poëzie van onze Vlaamse dichters: Van Wilderode, Van Herreweghen... en van eigen oud-studenten. Dat gebeurde mij vroeger nagenoeg niet. Wat zoek ik? Waarschijnlijk een sleutel om achter de deur van het ervaarbare te kijken, een opening op het mysterieuze, op wat onzegbaar is, tenzij precies in de taal van goede poëzie. Betekent dat nu: ouder worden? Ik heb eerder de indruk dat dit met de diepe, volle kant van het leven te maken heeft. Wat nooit oud wordt. Precies weeral zoals goede literatuur.
Guido Maertens
| |
| |
| |
Uit de ban van het boek
Een tante-onderwijzeres gaf mij mijn eerste eigen boek cadeau. Het biggetje Boris van C. Buddingh' is het verhaal van een big zonder krul in haar staart - of het verhaal van een essentieel gemis.
Samen met negen andere stukgelezen kinderboeken staat Boris in een hoek van mijn bibliotheek. Hun zinnen en personages zijn mij even vertrouwd als mijn haargroei en teennagels. Ooit was ik een àlleslezer. Ik herinner mij hoe ik als kind vanuit de auto ijverig las wat er te lezen viel op reclamepanelen, wegwijzers, huizen, cafés, winkels.
Tot ik dertig werd, ben ik die leeshonger blijven stillen. Boeken, liefst romans, zijn altijd het voedsel voor mijn denken geweest, referentiepunten voor mijn ervaringen, houvasten in mijn intellectuele ontwikkeling. Mijn herinneringen zijn dikwijls verbonden aan het-boek-dat-ik-toen-las. In de kraaminrichting, na de geboorte van mijn derde kind, was dat De aanslag van Harry Mulisch en die week materniteitluieren betekent voor mij net zo goed het leven van Anton Steenwijk als het prille leven van mijn dochter.
Noem het een sterk ontwikkelde leesreflex.
Ik schreef: tot ik dertig werd, en dat is een aantal jaren geleden.
Want in mijn huidig levenspatrooon blijft geen ruimte over voor boeken. Weliswaar ben ik, zoals vroeger, steeds een of ander boek aan het lezen, maar het ligt daar maandenlang te wachten op een hoofdstuk verdere lectuur, op mijn heropnemen van de draad die ondertussen hopeloos tot een kluwen verward is, omdat ik personages en feiten uit het gezicht verloren heb en niet in de ban van het boek kàn geraken. Zo lees ik nu al maandenlang De naam van de roos van Umberto Eco en het mag dan ook niet verwonderen dat ik van lieverlee alle affiniteit met het boek verlies en met moeite de herborist en de cellarius uit elkaar ken.
Het leven van een beroepsactieve vrouw die ook nog een gezin om zich heen heeft gebouwd, is géén leven meer voor een boekenwurm. Tegenwoordig lezen mijn kinderen, behalve de peuter, méér boekenbladzijden dan ikzelf, hun stripboeken niet eens inbegrepen. Dat is een veeg teken aan de wand, het teken van onevenwicht in mijn leven van journalist-leraar-moeder.
Een boek vraagt een hoek en dié ongestoorde afzondering is er niet meer bij in het jachtig beredderen van het gezinsleven iedere dag opnieuw. In dit levensstadium ben ik zelden alleen thuis en zelfs al bèn ik alleen in ‘a room of one's own’, nog gonst het nest rondom mij, zoals de bijen rond hun koningin.
Ik schreef al dat dit essentieel gemis eigen is aan het leven van een beroepsactieve vrouw, met opzettelijke veronachtzaming van de beroepsactieve mannen. Want zelfs in het optimale, overigens uitzonderlijke, geval dat deze mannen ook in hun gezin werkzame darren zijn, berust de verantwoordelijkheid bij hun vrouwen. Haar hoofden zijn als de vuile-waskorf: altijd opnieuw gevuld met ook andermans goed.
U verstaat me niet mis: na jarenlange feministische inzet, kom ik tot het nog aarzelende besluit dat een vrouw moeilijk twee of meer levens kan leiden. Het gescharrel op het gezinserf, als feitelijk gezinshoofd, houdt haar thuis en weg van de agora.
Het smullen van de moederkoek duurt decennialang.
Om terug te keren tot het tekort aan lectuur: ‘geen tijd’ is een te gemakkelijk alibi bij dit fenomeen. Want er is wèl tijd voor uitstappen naar weerzinwekkende pretparken en leuk kindertheater.
Ter verklaring gebruik ik liever een uit- | |
| |
drukking waarvan vrouwenbladen en publiciteit voor bijvoorbeeld instant-koffie tegenwoordig, ik-tijd gebonden, wemelen: ‘een moment voor jezelf’. Want het is precies dàt moment dat ontbreekt in sommige levensstadia.
Volgens de vrouwenbladen moet je zo'n eigen tijd benutten voor een komkommergezichtsbad of een dijenmassage, om respectievelijk je veroudering of verdikking tegen te gaan.
Maar lezen zou óók kunnen, om sluipende boekarmoede tegen te gaan.
Toch lees ik veel, ook nu. Kranten en tijdschriften, soms met vertraging. En teksten, ter eventuele publikatie in het politieke maandblad waarvan ik hoofdredacteur ben. ‘God,’ vloek ik tegen zeven van tien zo'n teksten, ‘kan dit alles niet wat meer literair?’ Zouden maatschappelijk relevante beschouwingen niet in een taal kunnen worden gegoten die naar bellettrie zweemt, zodat de lezer niet alleen door het nut maar ook door het genot van de lectuur wordt aangesproken?
Een goed politiek essay kan óók literatuur zijn, maar ga de daartoe bekwame auteurs maar eens zoeken onder de jonge Vlaamse intellectuelen. Die schrijven alsof ze vies zijn van een leesbare, toegankelijke, boeiende taal. Ze schrijven economische, juridische en sociologische jargonwoorden aan mekaar met zinnen als: wij menen dat het een feit is dat in de mate dat dit gebeurt, anderzijds dat wordt vermeden. Zij schrijven alsof ze nooit gelezen hebben en alsof lezen dwangarbeid moet zijn. Terwijl ik, eindredacteur, met enige wanhoop het ‘goed schrijven’ als norm hanteer.
Er heerst onder maatschappelijk bekommerde intellectuelen zoiets als taalonvriendelijkheid.
Mijn beste leeservaringen doe ik tegenwoordig op met uitgelezen journalisten, die allicht vlot en verstaanbaar schrijven omdat hun taal wel moét functioneren als comminicatiemiddel. Dat journalisten per definitie talent-te-kort komende schrijvers zouden zijn, zul je mij niet horen zeggen. Dat ze tijd en mogelijkheden te kort komen, wél.
In mijn eigen journalistieke bezigheden tracht ik goed te schrijven. Daarbij heb ook ik de ervaring opgedaan dat goed schrijven langzaam, weloverwogen formuleren is, wat botst met het haastige journalistenmétier. Schrijven betekent dus voor mij, zo mogelijk nog méér dan lezen, het moeizaam wringen van momenten tussen brokken moeder- en beroepszorgen.
Naar aanleiding van het verschijnen van De vermaledijde vaders heeft Monika Van Paemel de problematiek van het bezig zijn met schrijven weer omgeroerd. Mij bekruipt daarbij jaloezie omdat het leven dat Van Paemel zich opgebouwd heeft, tenslotte toch tot het schrijven van boeken leidt. Want hoe richt je een vrouwenleven evenwichtig in, dàt is de vraag die mij drijft bij het nu al jarenlang bij voorkeur vrouwenbiografieën en autobiografieën lezen, in de al beschreven leesomstandigheden. De principiële aanpak van Simone de Beauvoir kan de intellectuele vrouwen niet eens tot voorbeeld strekken: de Beauvoir staat rigoureus op een uitzonderlijke hoogte.
De Muzen, zelf vrouwen, zoeken liever mannen op, zo leert ons de culturele geschiedenis. Mannelijke Muzen werden niet eens gecreëerd en dat is maar goed ook, want ze zouden de vrouwen kunnen opzoeken om hun gewaden te laten strijken.
Mijn huidige leven, met zijn gemis aan literatuur, is als een big zonder krul in haar staart, een onversierd bestaan.
Brigitte Raskin
| |
| |
| |
Een politicus en de literatuur
Waarom deze titel? Gevraagd was immers een antwoord op de vraag: ‘Speelt literatuur een rol in uw persoonlijk leven?’ Een eerlijke meditatie wijst evenwel uit dat het politiek engagement het persoonlijk leven dermate in beslag neemt dat het onderscheid nauwelijks te maken is.
Zo bezien is het dan nog een wonder dat het contact niet helemaal verdwenen is. En dat dank ik aan enkele solide vriendschappen die het contact, vooral met poëzie en essay, in stand gehouden hebben.
Voor het overige duikt literatuur terug op tijdens jaloers verdedigde vakantieweken. Alles hangt dan af van de keuze van de enkele boeken die in de bagage meereizen.
Romans ‘die je al jaren had willen lezen’ of de top-hit van het moment. Dat laatste valt dan wel vaak teleurstellend uit. En toch speelt literatuur, voor mij althans, nog een grote rol. In mijn politieke activiteit welt vaak motivering en inspiratie op die teruggaat op het toch wel ruime fonds literatuur dat vroeger opgebouwd werd. Op de middelbare school, tijdens de ‘vrije studentenheerlijkheid’ en gedurende de eerste professionele jaren, toen ik een verwoed lezer was.
Ik vraag mij af of dat bij anderen ook zo is. Ik bedoel het feit dat ik mij veel scherper herinner wat mij boeide en beïnvloedde in de literatuur die ik verslond vóór mijn dertig jaar, dan wat ik daarna las. Verdrongen, enigszins door rapporten, studies, enquêtes, enz.
Dankbaar herinner ik mij zo De Zondebok van Paul Lebeau, of Sarabande van Rose Gronon; Camus' La Peste en Dostojevski, Teirlinck en Walschap, Steinbeck, Hemingway met zijn opvolprezen The old Man and the Sea en zovele andere.
Deze en andere literatuur heeft mijn politiek denken een gevoelsachtergrond gegeven. Die zopas nog werd heropgewekt bij de enigszins toevallige (vakantie)lectuur van Heinrich Bölls Huizen zonder vaders.
Hugo Schiltz
| |
Waar liefde passie wordt...
Liefde voor de ‘Letteren’, de ‘Schone’ en de ‘Ordinaire’, werd ons thuis met de moedermelk en vooral met het vaderlijke sperma meegegeven. Mijn vader was klassiek filoloog en taal en letterkunde stonden centraal in zijn leven, zijn werk, zijn vrije tijd. Ons huis was een huis vol boeken. Zijn passie beperkte zich niet tot Horatius, Seneca, Cicero of Homeros. In zijn bibliotheek vond je de vreemdste dingen bij elkaar. De grote ‘klassieken’ uit de Wereldliteratuur: Shakespeare, Goethe, Schiller, Tolstoj, Dostojevski, Balzac verbroederden met Camus, Kazantzakis, Giono, Montherlant, Gide, Proust, maar ook met Hemingway, Steinbeck en... Agatha Christie naast Simenon.
Iedere avond, als alles rustig was in huis, installeerde papa zich in zijn leeszetel, stak de leeslamp aan, voorzag zich van een hoeveelheid pijpen en tabak, schonk zich een whisky in en las. Iedere nacht, tot in de vroege ochtenduren, zat hij van zijn boeken te genieten. Duizenden boeken heeft die man gelezen, duizenden uren doorgebracht met auteurs van allerhande pluimage, die hem boeiden, ontroerden, amuseerden. De kinderen waren dus zwaar erfelijk belast en naast veel andere activiteiten waarmee wij onze jeugd stoffeerden kon men ons al heel vroeg met een boekje in een hoekje vinden. Na Dik Trom, Pietje Bel, Karl May, Mark Twain, Alleen op de wereld, De negerhut van Oom Tom, Daddy Longlegs en tientallen andere kinderklassiekers werden de vrienden van mijn vader, vrij vroeg, ook mijn vrienden. Op mijn vijftiende las ik De Gebroeders Kara-
| |
| |
mazov en een jaar later Salammbô en tussendoor alles wat ik maar in handen kon krijgen. Eer ik het besefte was de liefde bij mij ook een passie geworden, een passie die nooit meer voorbij zou gaan. Een passie die ik doorgaf aan mijn eigen kinderen. Soms heb ik het gevoel dat heel ons huis één grote boekenkast is: van de zolder tot de kelder, van de keuken tot de ‘kleine kamertjes’ vind je boeken: strips, memoires, romans, naslagwerken, poëzie, studieboeken... Ik heb ze nooit geteld, maar ze zijn zo aanwezig in ons huis dat iedere bezoeker voelt dat hier gelezen wordt.
Naast mijn grote passie is literatuur ook mijn grote frustratie. Literaire tijdschriften, culturele supplementen, boekenbijlagen maken mij radeloos, boekenwinkels en bibliotheken leiden tot wanhoop. Waar haal ik ooit de tijd vandaan om al die verhalen te kennen, om al die emoties mee te beleven, om te genieten van woorden, zinnen, formuleringen, om bij te fantaseren en na te dromen? En zo maakt literatuur mij asociaal. Ik ben een gezelligheidsmens, ik hou van praten en lachen, van natafelen en van goed gezelschap, ik hou van aardige mensen om mij heen. Maar af en toe wordt het mij te machtig en trek ik mij terug in een ivoren leestoren en word bewust blind, stom en doof voor alles wat zich buiten de grenzen van mijn boek afspeelt.
Ik lees nog steeds enorm veel, van Mishima tot Márquez, van Le Roy-Ladurie tot Marion Bradley, van Grass tot Herman de Coninck. Op dit ogenblik is mijn grote gezel André Brink. Na Houd den Bek, The wall of the plague en An instant in the wind ligt Kennis van de avond nog te wachten.
En volgende week begin ik aan de ‘boekenvalies’ voor de grote vakantie. Ik verheug me al op de zalige uren van rustig genieten in een schaduwrijk plekje van de grote tuin in Frankrijk: mijn boeken en ik!
Kris Smet
| |
De literatuur in mijn leven
De vraag of de literatuur een rol speelt in mijn leven had ik willen bewaren voor mijn mémoires, gesteld dat ik die ooit zou schrijven. Nu dwingt Dietsche Waiande & Belfort mij vroegtijdig een antwoord vrij te geven, zij het dan in een wat geïmproviseerde vorm en, vanzelfsprekend, verre van volledig. Toch kan ik nog vele wegen uit, want wat betekent eigenlijk ‘een rol spelen’?
De leesdrift had me al vroeg te pakken. Ik herinner mij alsof het gisteren gebeurd was hoe, haast nog in mijn kleuterjaren, mijn moeder geabonneerd was op een eindeloze roman-in-afleveringen, die de avontuurlijke geschiedenis weergaf van Lucie, de Russische bruid. De katerntjes werden zorgvuldig opgeborgen in de kleerkast, in afwachting dat het geheel zou worden ingebonden. Maar ik had ze te pakken gekregen en verslond het vreemde verhaal waarin Michael Strogoff, Graaf Witte en Graaf Platen, de Kirgiezen, de Tartaren, Sint-Petersburg en Siberië, de tsaar, de tsarina en de tsarevitsj, de Don-Kozakken en wat weet ik al, de hoofdacteurs vormden. Jarenlang kon ik geen meisje ontmoeten dat de naam Lucie droeg of ik dacht terug aan mijn heldin.
Ik leefde met die herinneringen tot Oorlog en Vrede een ander beeld van Rusland bracht, een beeld dat met De Idioot en De Revisor, De Kersentuin, Anna Karenina en De Goelagarchipel, nooit definitief kon voltooid worden.
De ontbolstering van de smaak zou de vrucht van de humaniora dienen te zijn. Justus van Maurik en Nikolaas Beets brach- | |
| |
ten me, langs de cursorische lectuur, de smaak voor goed Nederlands bij, een zorg die me nooit meer verliet, in zoverre dat ik veel meer Noordnederlandse dan Vlaamse auteurs ging lezen, ‘om geen verkeerde taal te leren’.
Allengs evenwel groeide de druk van buitenuit. In mijn apejaren kon ik de verzamelde werken van Ibsen antiquarisch op de kop tikken. Zij staan nog steeds op een ereplaats in mijn leeskamer.
In iedere levensfase stonden teksten en auteurs als mijlpalen langs de weg. Ook, wellicht vooral, in de vormingsjaren hebben zij ongetwijfeld invloed uitgeoefend op mijn ontvankelijk gemoed. Zij hebben, met velen die ik later las, bijgedragen tot het kleuren van mijn gemoed, wellicht van mijn karakter, zeker van sommige opvattingen. Zij vormden mede mijn ego en werden mijn beste vrienden.
Mijn leraar Duits - een onvergetelijke figuur - liet ons Die Judenbuche van Annette von Droste-Hülshoff ontleden en ik zou wel een seminarie nodig hebben om al mijn indrukken weer te geven. Deze lectuur maakte me beslist immuun tegen alle antisemitisme. Maar dezelfde pedagoog sprak ook met geestdrift over Heine, en leerde ons Wedekind, Hasenclever en Tucholski kennen. Döblins Berlin-Alexanderplatz werd besproken en bleef jarenlang in mijn herinnering hangen tot ik het werk onlangs terugvond in een t.v.-serie, maar voor mij minder indrukwekkend dan bij de eerste kennismaking op 16-jarige leeftijd.
Welke indruk is blijvend? Shakespeare in het Engels of in de oude vertaling van dr. Burgersdijk? De passie voor hem is me bijgebleven en ik kan de Belgische zorgen het best overmeesteren met een opvoering waarin Derek Jacobi zijn talent tentoonspreidt.
Een leraar Frans liet ons kennis maken met Félicité de Lamennais, tot hij vernam dat de teksten ‘op de index’ van verboden boeken stonden en wij in allerijl werden aangemaand ons exemplaar in te leveren. Maar ik had toch de lucht opgesnoven van de ethiek in de politiek, van de constitutionele democratie, van de strijd om het gezag en de verdraagzaamheid. Voortaan zou ik gevoelig blijven voor deze boom van goed en kwaad. Het jaar werd beëindigd met ‘Notre cher Péguy’, waarvan ik de allereerste zin voor mezelf blijf citeren: ‘Péguy, c'est ma jeunesse’. Zo kan men leven met onvergetelijke impressies. Het gebeurde zelfs dat zij tot praktische resultaten leidden: langs de vies romancées van Maurois, ontdekten we Disraeli, een weg die ons voerde naar de diplomatieke geschiedenis en de Europese politiek.
Ik vatte een bijzondere verering op voor Anton van Duinkerken, van wie ik alles las, maar die ik helaas nooit in mijn leven mocht ontmoeten. Pas later heb ik beseft hoe een auteur iemand kan beïnvloeden. ‘Een man die zijn man staat is waard dat hij leeft, en de rest is huichelarij.’
In de jaren zestig zat ik op een vergadering van het Comité-Monnet te Parijs, naast Dr. A. Vondeling, de Nederlandse politicus die later in België verongelukte. Hij wilde kennelijk polsen naar de ‘geestelijke bagage’ van zijn buurman en vroeg me of de naam Menno ter Braak me iets zei. Ik citeerde Het Démasqué der Schoonheid en Politicus zonder Partij. Mijn antwoord scheen hem gelukkig te maken en hij vertrouwde me toe dat deze auteur, met een paar andere, op zijn generatie in de jaren dertig van wellicht beslissende betekenis was geweest in de strijd ‘tegen het totalitaire denken’, dat toen in de mode was. Twee weken later bezorgde hij me nog enkele boeken van A. Koolhaas, ‘de beste dierenverhalen in onze taal geschreven’.
Het was ook in Parijs dat Theo Lefèvre me geestdriftig onderhield over Marguerite Your- | |
| |
cenar en ik Hadrien ontdekte. Vanaf de eerste kennismaking beschouwde ik L'Oeuvre au Noir als een uitstekende remedie tegen de dwaasheden van onze tijd. Aan die overtuiging ben ik trouw gebleven.
Kan men op Buitenlandse Zaken vertoeven zonder met Marnix Gijsen om te gaan? Te New York zal de Consul-Generaal u tonen in welk bureau hij werkte en dan komen de verhalen los over zijn verblijf in de Verenigde Staten. Of men dat nu wil of niet: zo'n ontmoeting doet gevoelens opborrelen over de heimat, het ouderlijk huis, de levensloop, Antwerpen, de burgemeesters, de evolutie van een generatie die revolutionair wilde zijn na de Eerste Wereldoorlog.
Ik weet niet meer wanneer ik T.E. Lawrence op mijn weg ontmoette. Het was liefde op het eerste gezicht en het begin van een verzamelwoede gericht op alles wat deze eigenaardige Brit betrof. Zijn tragische boodschap was dat hij zijn leven lang naar iemand zocht die hij zou dienen omdat hij in hem kon geloven. De idee zelf heeft mij nooit meer verlaten. Het werd ook een speurtocht naar alles wat betrekking heeft op het Midden-Oosten en de Arabische wereld.
Is de vorming van een gentleman nog een pedagogisch ideaal? Ik weet het niet. Wat ik echter ook doe, steeds zal me de definitie bijblijven die Newman ervan gaf, toegegeven, omdat ik ze destijds van buiten diende te leren, maar vooral ook omdat ik daardoor de grote kardinaal ging lezen, in de vertaling van pater Pompe, en meteen een deur openduwde op het Engelse geestesleven. Zij is nooit meer dichtgegaan. Ik lees, plichtsgetrouw, iedere week The Economist, maar ik begin achteraan, bij de boekbesprekingen. Zo kreeg ik de smaak te pakken van de fantastische biografieën die in het Verenigd Koninkrijk worden gepubliceerd. Rekent u die bij de literatuur? Dat hangt af van hun literaire kwaliteit? In ieder geval zijn het niet zelden meesterwerken die u vele, vele romans doen vergeten.
Paul Ricoeur verklaarde onlangs dat hij probeert ieder jaar één grote filosoof te herlezen. Voor mij bevat deze bekentenis een les. Zij geldt voor al degenen die hun diepste eigenheid (hun ziel?) niet wensen te verliezen: hoe een auteur van betekenis opnieuw benaderen in weerwil van de koude drukte van een zenuwzieke wereld? Dus, in zekere zin, zijn invloed ondergaan, of, anders gezegd, hem (of haar) toe te laten ‘een rol te spelen’ in uw leven? Want is het niet zó dat bij velen van ons, ook bij mij, een zin, een paragraaf, een bladzijde uit een levensverhaal inderdaad sporen hebben achtergelaten? Zoals ook één uitspraak, helaas, kan volstaan om iemand voorgoed af te schrijven. Zo, bij voorbeeld, een Ernst Bloch, inderdaad, de man-van-de-hoop (of de filosoof van een titel?) nadat hij had geschreven: ‘Ubi Lenin, ibi Jerusalem’.
Ach ja, literatuur, boeken. Wie kan nog een ziek kind bekijken zonder aan Camus terug te denken? En wie een boek leest van Bourbon-Busset, zal wel blijven nadenken over het huwelijk.
Was het Lou Lichtveld niet die waarschuwde tegen het geven van boeken als geschenk? Want, oordeelde hij, met het boek verraadt men zichzelf.
Tot daar dan een voorlopig antwoord. Inderdaad de literatuur betekent iets in mijn leven, veel zelfs. Hoeveel? Een houding in de tijd heeft maar profiel als men zijn denken kan aanscherpen met elementen die onder woorden werden gebracht. Grote auteurs helpen mede de identiteit van een volk te bepalen. Zij geven reliëf aan een bepaald tijdvak. In onze trekken vindt men iets van hen terug. Ja, ja, ook Nooteboom en Claus.
Leo Tindemans
| |
| |
| |
Leven en lezen
Eigenaardig genoeg zit ik op dat vlak met tegenstellingen. Ik lees zeer graag maar doe het in feite niet voldoende. Ik lees bijvoorbeeld in de verlofperioden! Maar dan meestal werken met historische, politieke, sociaal-pedagogische achtergrond.
Ik denk dat dit ‘gebrek aan tijd’ te wijten is aan de ‘definitieve keuze van mijn engagement: de onderdrukten van onze samenleving’.
Dit sociaal engagement slorpt mij enorm op. Vooral wanneer ikzelf in de actie meestap met de onderliggers. Sinds dit sociaal engagement ook ‘politiek’ werd, behoor ik me zelf niet meer toe. Er blijft dus minder tijd voor lectuur en wanneer ik lees, zal het meer een bepaalde richting uitgaan.
Maar ik lees ‘in het leven’. Het leven, vooral de geschiedenis als ontvoogdingsstrijd van de zwakken boeit mij uitermate. De ervaringen die ik opdoe op de barricaden, inspireren mij. Vaak heb ik er aan gedacht een dagboek bij te houden. Meestal blijft dit dan bij vrome wensen. De boeken die ik tot hiertoe schreef vormen een neerslag van die ervaringen.
In de literatuur is het bij mij zoals in de sport. Ik doe liever zelf aan sport dan op sportterreinen te staan kijken of uren voor een t.v.-scherm te zitten waar een voetbalmatch te bewonderen valt.
Tijdens mijn verlof, of in mijn vrije uren, ga ik zwemmen, speel ik volleybal. Als ik in de winter in de bergen ben met vrienden, zal ik liever een paar latten aanbinden dat op de vlakte te blijven staan. Ik heb de Zwinstedentocht meegemaakt op schaatsen. Ik vond het zalig! Sinds de vijvers van mijn jeugd had ik niet meer geschaatst.
Zo is het ook met literatuur. De werken die ik lees inspireren me om zelf te schrijven. Maar de mooiste vind ik op het ‘terrein’... met helaas heel weinig tijd. Graag zou ik mijn ervaring - op het moment zelf - inspreken op een bandje. Ik heb dit gedaan met mijn laatste boek ‘Leven tussen twee vuren’. Het was op Chios, een Grieks eiland vlak tegenover de Turkse kust. Ik was daar om Grieks te leren. Iedere dag, vanop een eenzame rots, sprak ik op een bandje.
Zo kwam mijn boek tot stand.
Jef Ulburghs
| |
Of literatuur een rol speelt in mijn leven?
Inderdaad. En niet zo een klein beetje. Zelfs al laat het politieke leven daarvoor al te weinig ruimte.
De liefde voor de literatuur kreeg ik mee op school. Ik had het geluk enkele prima leraars te ontmoeten, die als het ware de honger voor de literatuur konden aankweken. Het begon op de kleine dorpsschool, ergens in de Kempen waar je toen nog voor een kwartje boeken uitgeleend kreeg. Televisie was er nog niet. En ik vond het heerlijk en opwindend boek na boek verder door te dringen in de wereld van het woord, de fantasie, de droom.
In de middelbare school ging de horizon van de literatuur steeds verder open. Van de brave jeugdliteratuur belandde ik bij Marnix Gijsen, Gerard Walschap, L.P. Boon, Georges Bernard Shaw, en zovele anderen. Meer dan wie ook openden zij toen mijn blik op de wereld.
Marnix Gijsen ben ik zelfs gaan opzoeken in New York.
Natuurlijk heb ik zelf ook wel eens geprobeerd wat op papier te zetten. Nu en dan heb ik me destijds wel eens aan de poëzie gewaagd. Maar ik geloof echt niet dat ik daar- | |
| |
voor enige aanleg heb. Wel voel ik nu nog de behoefte om gedichten te lezen. Het gekke is, dat die behoefte nog het meest tot uiting komt in de verkiezingsperiodes. Wellicht als compensatie voor het afstompende dat met een dergelijke campagne gepaard gaat.
Voor het overige probeer ik zoveel mogelijk te volgen wat er zich, vooral in Vlaanderen, op literair vlak afspeelt. Ik koop ook heelwat werken. Tijdens het verlof probeer ik dan mijn schade in te halen.
De laatste tijd voel ik de behoefte om een aantal klassieken eens te herlezen, zoals Don Quichotte en De Prins van Machiavelli.
Ik denk zelfs dat ik de literatuur nu nog meer nodig heb dan tien jaar geleden.
Karel van Miert
| |
| |
|
|