in een Brussels café voorgesteld aan de pers. Bij de ingang zat een dikke man in een rode coltrui, die ik herkende als Julien Weverbergh. Hij deelde exemplaren van het tijdschrift aan genodigden uit. Wie ik was. Een genodigde van Herman de Coninck. Hij gaf me een exemplaar, met een gebaar alsof hij me liever een oplawaai had verkocht.
In mei 1984 begon ik potloden te slijpen voor het Nieuw Wereldtijdschrift.
In november 1984 trad ik in dienst bij uitgeverij Manteau zaliger, directeur J. Weverbergh, en verhuisde naar Antwerpen. Binnen een half jaar had ik met vrijwel iedere levende Vlaamse schrijver weleens een glas geheven, soms zelfs tot de dageraad.
In januari 1985 bezocht ik Angèle Manteau, uitgeefster in ruste, bij haar thuis. Ze had me een vriendelijk briefje geschreven met aanwijzingen hoe ik haar, diep in de provincie, vinden kon. Er zou een verlichte kerstboom in haar tuin staan, al voelde zij voor een ‘strenge ontritualisering’ (waarom? Later zou ze zeggen dat ze, mocht ze zich in haar levensavond nog tot het geloof bekeren, zeker ‘streng’ calvinistisch zou worden. Weer dat woord). Hoe ik met haar in contact was gekomen, weet ik niet meer. Waarom ik haar bezocht wel: ik wilde haar uithoren over de dagen van Forum, toen zij als jong meisje bij de familie Greshoff in huis had gewoond. Ze ontving me hartelijk, maar moest binnen een uur ergens een bezoek afleggen: ik had god weet hoe lang rondgedwaald, op zoek naar haar kerstverlichting. We maakten een nieuwe afspraak, voor een wandeling door haar Brussel.
Inmiddels was ik redacteur van het Nieuw Wereldtijdschrift geworden, en plotseling bleek ik bij wijze van spreken iedereen te kennen, ook mensen die ik niet kende. Alsof ik een medaille op mijn borst droeg: ‘redacteur’.
Sinds die tijd ben ik door mensen die ik niet ken van alles genoemd, bijvoorbeeld ‘veels te goed vriendje van De Coninck en Piryns’ (door Johan Anthierens, in De Volkskrant). Alsof de redacteursmedaille ook een keerzijde moest hebben.
In het vroege voorjaar (maart?) van 1985 stond ik met Geert van Istendael en Angèle Manteau voor het huis van Jan Greshoff aan de August Reyerslaan; er woei een ijzige oostenwind, die boven het verkeer uit hoorbaar is op het bandje dat ik van onze wandeling heb gemaakt. De stem van Angèle Manteau, moeilijk verstaanbaar tegen de waterval van achtergrondgeluiden: een grijze Waalse dame, aangesteld om de kinderen van een Nederlandse schrijver Frans te leren, en die in plaats daarvan zelf Nederlands heeft geleerd. Een Haags accent in haar stem, die soms door de wind wordt opgetild en van de microfoon wegwaait. Claxons, knorrende beesten.