| |
| |
| |
De laatste ronde
De overlezer
(99) Ik heb een paar jaar geleden het afscheidscollege van de lector Nederlands aan de Universiteit van Milaan, waar het Nederlands afgeschaft werd, bijgewoond, en nu verneem ik dat de neerlandistiek aan de Freie Universität Berlin ernstig gevaar loopt aanzienlijk gereduceerd of zelfs finaal geschrapt te worden. Daartussen liggen nog andere onheilspellende berichten over besnoeiingen en bezuinigingen aan andere buitenlandse universiteiten in de sectoren van ‘exotische’ talen als het Nederlands. We liggen daar te weinig van wakker. De syllabus van de leergang ‘Neerlandistiek’ werd immers al sinds jaar en dag aan buitenlandse universiteiten opgevuld met heel wat meer dan alleen maar Nederlandse taal- en letterkunde. Het exportpakket is wel degelijk een gevarieerd aanbod uit onze hele cultuur in de Nederlanden met allicht de kunsten (incluis het beste van onze literaire bodems) als speerpunt en aantrekkingspool, maar het bevat evenzeer een kennismaking met onze geschiedenis, met een stuk mentaliteitsgeschiedenis, met onze huidige economische, politieke, sociale en culturele situatie op de kruispunten van het socio-culturele verkeer in het Westen. Het is een utopische wensdroom om dergelijk pakket in zijn geheel ten gerieve van (vaak) absolute beginners naar een universitair instituut in Seoel of Austin, Texas te versjouwen, maar liever die ambitieuze horizon dan een minimalistisch hapje taal of literatuur. Ook wanneer alleen taal en literatuur zouden kunnen worden aangeboden, dan wezen die nog een sleuf waarlangs zoveel meer uit ons cultureel erfgoed en uit onze bevoorrechte culturele situatie in ons gedroomd doorgangsgebied aangereikt kan worden. Wij hébben troeven van cultuurpromotie die wij misschien te lichtzinnig uit handen geven. Maar wij moeten eerst in eigen (welig niet zo welig) huis een en ander opklaren: de Vlamingen in hun Belgisch huis, en de Vlamingen met de Nederlanders in onze gemeenschappelijke
cultuur-ruimte, de Nederlanden. De Taalunie zou daartoe een werkplaats kunnen bieden, als wij dat samen echt allemaal willen. Dan mag er voor mijn part gerust een edammer méé in dat cultuurpakket gestopt worden, als wij onze schaarse gelden, middelen en mankracht maar efficiënt genoeg bundelen. Zijn wij niet met twintig miljoen Nederlandssprekenden? Kunnen wij even vergelijken met wat andere Europese naties van ongeveer dezelfde getalsterkte (hun cultureel verleden nog daargelaten) doen voor hun externe promotie? Wat wij zelf doen, doen wij beter, hoor je in Vlaanderen zeggen. Maar wat wij voor de promotie van onze cultuur samen in de Nederlanden zouden kunnen doen, zou zoveel doeltreffender en glansrijker uit kunnen vallen. Het ware goed dat sommigen onder ons van die gemiste kansen wat meer wakker zouden liggen.
(100) Ik ben weer aan Vaucluse Matin toe. Peter Winnen heeft dit jaar de rit naar l'Alpe
| |
| |
d'Huez niet gewonnen. We lezen weer de agenda van de markten, de kermesses paroissiales, de fêtes votives, de bals populaires. Daar heb je weer de speech van monsieur le maire die zegt: Je remercie le clergé qui a animé la messe ce matin. Das Man. Bij het zwembad aan de voet van de berg die Petrarca beklom, bakken de wentelteefjes in hun bronzen tijdperk. Ik heb zo een donkerbruin gevoel, zegt W. een stripheld na. Als God in Frankrijk. Tommes de chèvres, achter iedere bocht. Faites le plein (à la pompe comme à la cave). In de boekentas liggen de boeken onaangeroerd. Vaucluse matin rekt z'n alleenheerschappij een korte wijl. Maar we wonen op de Place Tartarin de Tarascon. De eigenaar heeft in z'n bibliotheekje niets anders dan Alphonse Daudet. De Volledige Werken. Les Lettres de Mon Moulin in verschillende edities. Bij de radio ligt de novelle over het elixer van de révérend père Gaucher nog eens apart, fraai geïllustreerd door Elisabeth Ivanovsky. Laten we de cassettes van de huisbaas eens proberen. Daar heb je Fernandel met La Chèvre de Monsieur Seguin en Le Curé de Cucugnan. In dat boek staat alles over Le Moulin de Daudet. Kijk toch, de huisbaas, de vakantieschilder, heeft hem zelfs op een aquarel staan. En dan begeven weer de zachte dammen. Het begint door te sijpelen met l'Elixir du révérend Père Gaucher. Je leest: ‘goutte à goutte, avec le soin minutieux d'un lapidaire comptant des perles, le curé de Graveson me versa deux doigts d'une liqueur verte, dorée, chaude, étincelante, exquise... J'en eus l'estomac tout ensoleillé...’. Daudet en zijn kostelijke Père Gaucher hebben het gedaan. Ik lees verder, ik lees de Lettres. Et j'en ai l'estomac tout ensoleillé. Je moet dat in de Provence lezen, had de eigenaar gezegd. Daar worden de boekentassen opengedaan. Daar heb je Ken Kessey, Ward
Ruyslinck, Miriam Van Hee, de laatste Spillebeen. Er komen papieren in verband met een lezing over literaire kritiek mee naar boven. Waarom kap je er niet radicaal mee, vraagt een collega. Daar heb je de verletterde kop weer, het papieren bestaan, het filigraan van druksel, mijn polaroidfilter. Et j'en ai l'estomac tout ensoleillé. Dit stukje als overvloeier. Het honderdste. Zoals ik beloofd had toen Peter Winnen op l'Alpe d'Huez won en wij in Nice Matin zochten naar een agenda om zalig te niksen. Deze Overlezers...: mijn agenda om zalig te niksen? Ik dacht, ik schrijf er honderd, dan niksen we anders. De cirkel is rond. Ik zoek iets anders om te overlezen (om mezelf te overlezen). Overlezen om te overleven. Het elixer van père Gaucher. Twintig druppels daags. De éénentwintigste is de gevaarlijkste. Over die grens ga je overkop. Je verstoort het officie, zoals père Gaucher in z'n zalige staat van genade. Maar het klooster leeft van zijn geheim, zijn elixer, zijn distillerie. Ga ermee door, mon frère, je hoeft niet meer naar het officie te komen, stook je elixer. Maar pas op voor de eenentwintigste. Daar ga je uit de draaispelbocht. Mijn Overlezers als une liqueur verte, dorée... Honderd keer een verlichte maag, een doorzonde kop. Het was beloofd, het is gedaan. Maar je geletterd bestaan blijft een passie, een nooddruft. Tot overlezens toe.
Marcel Janssens
| |
| |
| |
Bloomsday 1986
James Joyce schreef eens in een van zijn zeldzame ogenblikken van twijfel ‘Zal iemand zich deze datum ooit herinneren?’ De datum was 16 juni, de dag die in Ulysses beschreven wordt en deze dag is niet vergeten. Elk jaar komen daar de Joyceanen samen, het ene jaar in Triëste, Dublin, Parijs, Frankfurt of Kopenhagen, steden waar Joyce gewoond of die hij minstens bezocht heeft, het andere jaar ergens in de States, waar nog steeds de meeste Joyceanen wonen. Binnen twee jaar is Venetië aan de beurt en dan Monaco, dit jaar was het Kopenhagen, een stad die Joyce bezocht in de zomer van 1936, vijftig jaar geleden.
Het Tiende Internationaal James Joyce Symposium was nog groter en drukker dan dat van twee jaar geleden in Frankfurt. Elke dag van maandag tot vrijdag waren er twee lezingen van een uur door ouwe rotten in het vak, Bernard Benstock, Fritz Senn, Robert Scholes. Verder waren er vier tot vijf sessies over specifieke deelgebieden die door panels met vier tot zes sprekers besproken werden. Op elk moment moest er gekozen worden tussen vijf panels die gelijktijdig gehouden werden en die allen gaan over de vier belangrijkste werken van Joyce, Dubliners, A Portrait of the Artist as a Young Man, Ulysses en Finnegans Wake, zodat je altijd wel tussen minstens twee interessante dingen moest kiezen en in dergelijke omstandigheden maakt iedereen, volgens Søren Kierkegaard, Kopenhagens beroemdste burger, instinctief de slechtste keuze. Elk symposium heeft zijn dominant thema. In Frankfurt hadden we Jacques Derrida en Julia Kristeva die lezingen kwamen geven, in het Frans natuurlijk, en in bijna alle werkgroepen en sessies gonsde het van woorden zoals ‘deconstructie’, de ‘metafysica van de aanwezigheid’ en ‘logocentrisme’. Vooral de jongere academici van de grote Amerikaanse universiteiten spraken over niets anders. Deze interesse voor Franse literaire theorie is niet meer dan normaal. De 600 bladzijden van Finnegans Wake zijn misschien wel de moeilijkste uit de hele wereld-literatuur, maar er zijn al zeker meer dan 600.000 bladzijden over geschreven en veel nieuws is er ook over de tekst van Ulysses nog nauwelijks te zeggen. Daarom past men er steeds nieuwe methoden of filosofieën op toe. Dit jaar was de feministische benadering veruit kampioen, een feit dat duidelijk verband houdt met een radicalisering in de Amerikaanse departementen van Engelse en vergelijkende literatuur waar de meeste Joyceanen werken. Er studeren steeds meer jonge vrouwen af die
in de nieuw opgerichte centra voor vrouwenstudies werk vinden en zo binnen beroepsverenigingen zoals de James Joyce Foundation en de Modern Language Association een steeds grotere pressiegroep vormen. Hier valt weinig tegen in te brengen, tenzij dat de Joyce Foundation naast de vrouwenlobby dringend ook een ‘jonge-Joyceanen (m/v)’-lobby nodig heeft.
Met het activistische programma van het feminisme kan ik het alleen maar eens zijn, uiteindelijk werk ik zelf in een departement zonder één enkele vrouw, maar de pogingen die gedaan worden om Joyce tot protofeminist te maken stuiten me tegen de borst. Dat fenomeen is al bekend sinds 1931, toen Edmund Wilson Joyces werk een geslaagde synthese vond van naturalisme en symbolisme. Sinds dat ogenblik is Joyce steeds het ultieme voorbeeld van alle literatuurtheoretische modellen gebleven. Ulysses en Finnegans Wake zijn hoogtepunten genoemd van Freudiaanse en Jungiaanse psychologie, van formalistische en semiotische, structuralistische en poststructuralistische theorieën, van de modernistische en de postmodernistische literatuur. Joyce is een marxist, een anarchosyndicalist, een pragmatisch filosoof, een logisch-positivist, een Wittgensteins taalspeldenker,
| |
| |
een Bergsoniaan, een Lacaniaan, een Heideggeriaan, een atheïst, een ketter, een gnosticus, en een orthodox katholiek. Het zal dan ook niemand verwonderen dat hij nu een feminist is, maar het probleem blijft wel dat er weinig argumenten voor kunnen gevonden worden. Meestal wordt er verwezen naar Molly Blooms monoloog waarmee Ulysses wordt afgesloten en dat de chaotische, ongecontroleerde bewustzijnsstroom moet voorstellen van een vrouw. In tegenstelling tot Mephisto's ‘Geist der stets verneint’ is dit ‘das Fleisch das stets bejaht’ en alleen al hiermee bevestigt Joyce het stereotype beeld van de vrouw als niet-intellectueel en lichamelijk. Toch had de schrijver als volgeling van Ibsen een grote sympatie voor de vrouwenbeweging van zijn tijd, hoewel hij persoonlijk niet zo best kon opschieten met intelligente vrouwen. Maar de meeste spreeksters (m/v) in Kopenhagen combineerden feminisme met een poststructuralistische interesse in de tekst en niets dan de tekst en zij hebben dus helemaal geen boodschap aan wat Joyce zelf dacht of zei.
Joyceanen zijn rare jongens (m/v). Enerzijds lijken ze eeuwige trouw en devotie gezworen te hebben aan wat ongetwijfeld de grappigste romancier van deze eeuw is, anderzijds heerste er in de meeste bijeenkomsten een beklemmende ernst. Gelukkig zijn er nog de Ieren, die misschien hun Joyce niet zo goed gelezen hebben maar die er tenminste leuk over kunnen vertellen. Dit keer waren er J.B. Lyons met een lezing ‘On the Importance to Ulysses of Dental Decay’ en David Norris, die vooral tijdens de vele recepties uitblonk. Een van zijn verhaaltjes ging over een voorganger van hem in Trinity College die in een discussie met een suffragette in de hoek werd gedreven met de vraag wat een man nu wel kon dat een vrouw niet kon. Zijn antwoord: ‘Madam, I cannot conceive’. Er waren recepties bij een uitgever, bij een boekhandelaar, bij de Ierse ambassadeur en op het gemeentehuis van Kopenhagen; er waren optredens van zangers en folkgroepjes, een opvoering van ‘James Joyce's Ulysses’ door de Irish Theatre Group (vorig jaar in Brussel) en er waren voorstellingen van alle films die over Joyce gemaakt zijn. Over Elsinore, Hamlets kasteel dat de deelnemers op woensdagnamiddag bezochten, kan ik helaas niet berichten. Als de Zwaan van Stratford zelf niet de moeite deed om het slot te bezoeken, zag ik niet in waarom ik het dan wel zou doen.
Dat het programma zo overladen vol was, heeft ook weer te maken met de structuur en gewoonten van de Amerikaanse universiteiten. Vele academici uit de States laten hun Europa-reis gedeeltelijk sponsoren door hun departement, maar dan moeten ze wel een paper voorlezen, of ze nu iets te zeggen hebben of niet. Een en ander heeft bij vele Europese Joyceanen de gedachte doen ontstaan dat Joyce in de V.S. een business is geworden en dat er met hem veel geld te verdienen valt. De voornaamste propagandist van dit misverstand is Stephen Joyce, de kleinzoon van de schrijver, die elk jaar wordt uitgenodigd om de verzamelde vergadering toe te spreken. Voor hem zijn Joyceanen lijkenpikkers die grof geld verdienen aan de nagedachtenis van zijn vader en die dus bij elke gelegenheid terechtgewezen moeten worden. Twee jaar geleden in Frankfurt viel hij Richard Ellmann, de biograaf van Joyce, in ongemeen scherpe bewoordingen aan, nu beperkte hij zich tot een aanval op de Ierse republiek (de aanwezigheid van de Ierse ambassadeur zal daar wel niet vreemd aan zijn geweest) en tot knorrige opmerkingen over iedereen die in zijn buurt kwam.
Toch hou ik van deze symposia en om dezelfde reden als waarom ik van Joyce hou. Joyce is niet alleen de pedante en egocentrische Stephen Dedalus, hij is ook de dood- | |
| |
gewone Leopold Bloom, die door zijn vrouw bedrogen wordt maar zelf altijd voor de anderen in de bres springt. Niet alle Joyceanen geloven in Joyce, de almachtige vader, schepper van Ulysses en Finnegans Wake. Ze worden niet allemaal betaald om aanwezig te zijn. Heel wat van de interessantste figuren zijn liefhebbers in de beide betekenissen van het woord. Met hun stem sprak Margot Norris op dondermiddag op een uur dat ik normaal slapend doorbreng, vooral na enkele Tuborgs. Norris sprak over bloemen, nostalgie, weemoed, herinneringen, Ulysses en Finnegans Wake op een warme sensuele manier die perfect aansloot bij haar onderwerp. En zo werd het toch nog een beetje Joyce.
Geert Lernout
| |
Curriculum vitae
1
Weggeduwd uit de veiligheid
panikerend, in 't licht en bloot
ligt het kindje en schreit.
Weggerukt uit de realiteit
van dit vertrouwd aardse land,
kipt de mens naar de andre kant
Levensduur? - Enkel een langer uur! -
's Mensen bestaan, komen en gaan.
2
Wanneer het hart gestadig slaat
en niets de ziel ontstelt,
hoe ook het naar den vleze u gaat,
en knispert in het brein,
is 't al vergeefs getaald
A.G. Christiaens
| |
Sub Rosa
van 't beste woord en op de beste plaats
moet elke dichter overschaaklen naar een
debiet van woorden tot bewijs
dat hij nog meer is dan maar eigen wijs.
A.G. Christiaens
| |
De zondagschauffeur
Jan Rap reed zondag uit om de auto in te rijden.
Hij reed geen mensen aan - 't was nog maar een begin -.
Hij reed een hond omver, kon nauw een boom vermijden,
en reed dan maar naar huis, deur en garage in.
Leert gij een wagen sturen,
pas op dan voor zijn kuren.
Hij zelf rijdt eerst met u twee jaar,
gij dan met hem met min gevaar.
A.G. Christiaens
| |
| |
| |
De free-lance journalist in de komkommertijd
Hij is tot radeloosheid be(kom)kommerd
en voelt hoe langer zich hoe meer een
omdat hij enkel van hondsdagen
en kattenachten kan gewagen,
A.G. Christaens
|
|