Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 136
(1991)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 92]
| |
Greta Seghers
| |
[pagina 93]
| |
verwijderd. Daarenboven zat ik, om het met Lut Missine te zeggen, gevangen ‘in de netten van Faulkner’.Ga naar voetnoot2 Tot ziekwordens toe hadden zijn boeken me gebouleverseerd: noch mijn romanpersonage (de adolescent), noch ikzelf waren bij machte de nodige afstand tot het schrijversfenomeen te creëren. (Nu, zomer 1990, lees ik bij Alice Walker een wel erg negatieve interpretatie van de schrijver, met name over wat ze als zijn ‘raciale blindheid’ bestempelt.Ga naar voetnoot3 Heb ik Faulkner dan zo fout gelezen? Eigenschappen als: waardigheid, integriteit, trouw, mededogen etcetera vond ik veeleer bij diens zwarte dan bij diens witte personages, zoals miss Dilsey uit The sound and the fury, Beauchamp uit Intruder in the dust, zelfs - zij het op geperverteerde wijze - bij een Joe Christmas, de halfbloed uit Light in august. Zeker - voor Walker, zwarte schrijfster met roots in het Zuiden van de U.S.A. (Georgia, Mississippi), is Faulkner niet zomaar een schrijver over dat Zuiden: hij hoort eveneens tot de witte gemeenschap ervan, daarenboven tot de door Walker zo verafschuwde middenklasse. Dàt blanke Zuiden dat, tot vandaag, nog altijd oprispingen van racisme en organisaties als de Ku-Klux-Klan gedoogt en al evenmin de gevaarlijke consequenties van dat soort blindheid wil zien.) Lezers die in Afkeer... niet veel verder kwamen dan de eerste bladzijden (waarvoor ik van in het begin alle begrip heb gehad), vroegen me wel eens - daarbij letterlijk afgaand op de titel - of ikzelf dan zo'n hekel had aan de Faulkner-boeken. Met open ogen waren ze in de val gelopen van de inderdaad misleidende titel, terwijl de ironie ervan hun was ontgaan. Maar om dat te zien hoorde je wel wat verder te lezen dan die eerste bladzijden. Ook de dubbele bodem in een zin als: ‘Zijn [= Faulkners] wereld was er een van verderf, stank en verrotting en de vrouwen die erin leefden waren vampiers, losgeslagen monsters’ is Maarten 't Hart trouwens ontgaan.Ga naar voetnoot4 Nu, op een afstand van ruim tien jaar, wijt ik de ‘dwarsheid’, zo je wil de ‘onleesbaarheid’ van Afkeer... aan een drietal factoren. Primo, mijn stellige overtuiging toen dat ik alleen voor mezelf schreef. (Omtrent de man... was eerst zo goed als afgewezen.) Secundo en desalniettemin: mijn behoefte aan een toehoorder, een lezer. Vandaar dat ik, bij gebrek aan een lezer van vlees en bloed, me er dan maar eentje maakte van | |
[pagina 94]
| |
papier. (Uiteraard viel hij in de herziene versie weg: ondanks technische en andere tekortkomingen had Afkeer... van bij zijn verschijnen zijn kringetje enthousiaste lezers, waaronder critici.)Ga naar voetnoot5 Tertio, mijn gebrek aan stilistische disciplineGa naar voetnoot6 dat, een enkele gelukkige keer, spontanerwijs harmonieerde met mijn ook emotionele ongeremdheid van toen. Hoe hachelijk die argeloze, om niet te zeggen naïeve manier van schrijven in feite was, kunnen we ondermeer lezen bij Jef Boden in zijn bespreking van De Zijpaden-versieGa naar voetnoot7: ‘Veel van de emotionele en zelfs passionele kanten van de debuutroman zijn platgestreken, terecht enerzijds omdat er nogal wat onvolwassens en gechargeerds in zat, onterecht wellicht omdat juist die fouten en beperkingen zo goed samengingen met de gedachte van de hoofdpersoon.’ Hoe dan ook: betreuren dat mijn puber intussen ‘een lange broek’ is aangemeten, is even onzinnig als proberen de tijd tegen te houden.Ga naar voetnoot8 Over de periode toen ik schreef aan Afkeer... - in een duizelingwekkend tempo tijdens de juli- en augustusmaand 1975 - wil ik nog wat persoonlijks kwijt. Het waren - aangezien ik de resterende tijd van het jaar ook nog leraarde - mijn sabbatmaanden die ik ten volle wilde benutten. Het jaar tevoren was er bij mijn toen zevenjarige zoontje een chronische kwaal vastgesteld, ten gevolge waarvan we zijn meer dan gezonde eetlust constant met woorden dienden te verschalken (ze hadden hoegenaamd geen effect op hem). Mijn in maart '73 geboren dochter wendde daarentegen rigoureus het hoofd af van elk ander voedsel dan dat van mijn, door de schok van mijn moeders dood plotseling leeggebleven borst: ten einde raad dienden we haar in een ziekenhuis te laten opnemen. Maar zelfs die (tijdrovende) kwellingen hielden me niet van het schrijven af. Met escapisme had het niets van doen, evenmin was het een directe remedie tegen het verdriet. Er was, dominant en autonoom, een proces in gang gezet waardoor ik me, langzaam maar zeker, uit de wurggreep van de moederliefde bevrijdde. Wonderlijk genoeg hinderde de aanwezigheid van mijn eigen kinderen me daarbij allerminst. Hun al dan niet ‘lieflijke achtergrondgeluiden’Ga naar voetnoot9 klonken me al bij al als muziek in de oren. We waren ziek, maar we leefden niettemin. September '75 liet ik mijn nog ovenwarme typoscript van Afkeer... lezen aan mijn vriendin Andrea V. We ontmoetten elkaar toentertijd dagelijks aan de school waarnaartoe we elk onze zoon brachten. Haar reactie achteraf - lovend, bemoedigend maar met ingebouwde reserve, alsof ze plotseling had ontdekt dat ze sedert haar twaalfde jaar bevriend was met een zwaar-op-de-handse wildvreemde - herinner ik me nog als de dag van gisteren. Gezien het precaire moment wogen haar woorden voor mij als lood. Dat ze in haar appreciatie haar weerzin voor mijn eigenzinnig-barokke schrijfstijl niet heeft laten doorwegen, is | |
[pagina 95]
| |
het zoveelste bewijs dat ware vriendschap intuïtief de goede woorden kiest op het goede moment. Ik ervaar het dan ook als een gelukkige speling van het lot dat haar zoon - hij is welgeteld vierentwintig uur ouder dan mijn zoon - in 1990 is afgestudeerd aan de faculteit letteren en wijsbegeerte met een scriptie waarin hij Afkeer... kritisch afweegt aan De Zijpaden... en vice versa.Ga naar voetnoot10 In het ‘Woord Vooraf’ bij deze scriptie lees ik onder meer: ‘... dat onafgewerkte debuut [= Afkeer...] stond elke nieuwe grote roman in de weg’. Dat is correct en ook weer niet. Juist is dat de onvolkomenheden van Afkeer... me tien jaar lang dwars hebben gezeten, wat uiteindelijk resulteerde in een rigoureuze herwerking waarbij zelfs de titel en de motto's werden gewijzigd. Een herschrijving die daarenboven twee keer zo lang duurde als het schrijven van het origineel. Dat neemt niet weg dat ik in de tussentijd, behalve essays, ook nog Het Blauwe Meisje (1980) en Ontregeling en Misverstand (1983) heb gepubliceerd. De laatste titel beschouw ikzelf wel degelijk als mijn ‘grote roman’, al staat het de lezer natuurlijk vrij daar anders over te denken. (Zoals hij eveneens vrij is De Zijpaden... als een overbodige publikatie te beschouwen.) Dat Faulkners naam is weggevallen uit de titel van de herschreven versie, betekent niet dat ik diens boeken nu minder zou bewonderen. Zijn naam is eruit verdwenen omdat ik het centrale thema van de roman (goed en kwaad, de boom der kennis) inmiddels niet meer exclusief koppelde aan de literatuur van Faulkner. Ik had intussen ook andere schrijvers gelezen die - al hadden ze het niet, zoals Faulkner, in hun macht me te beheksen - me niettemin in hun eigen universum hadden binnengeleid en in velerlei opzichten hun stempel op me hadden gedrukt. Daarenboven had ik zelf een verdedigingsmechanisme ontwikkeld; ik leerde met andere woorden leven met een werkelijkheid waarin goed en kwaad constant in elkaar overvloeiende entiteiten zijn. Of zoals Wim Lockefeer het in zijn scriptie formuleert: ‘In het eerste boek gaat het immers voor een groot deel over het werk van Faulkner en de tegenstelling tussen goed en kwaad in deze en andere literatuur. De zijpaden van het paradijs heeft het ook over deze tegenstelling, maar veeleer in het werkelijke leven, waarbij wordt benadrukt dat door te groeien en volwassen te worden, de mens ontdekt dat de grenzen tussen goed en kwaad, zoals die in het paradijs voorkwamen, in feite zeer vaag en wisselend zijn.’Ga naar voetnoot11 Rest er nog de kwestie van de beruchte eerste zin. Dat ik hem vrijwel ongewijzigd in de tweede versie heb overgenomen, motiveerde ik al - zij het slechts gedeeltelijk - in de ‘Verantwoording’ bij De Zijpaden... Het komt erop neer dat ik, in beide versies, de lezer wil binnenvoeren in een statische en inmiddels voorgoed verdwenen wereld. Een wereld onder een stolp, een Waaslands dorp van vóór 1960, waar de tijd onbeweeglijk boven het hoofd van mijn nog kinderlijke protagonist lijkt te hangen als een buizerd boven zijn prooi. (Ik prijs mezelf gelukkig dat ik die wereld heb gekend, al had ik toentertijd het gevoel dat ik er langzaam in stikte.) In feite geeft die eerste zin het leesritme aan. ‘Lezer,’ waarschuwt die zin zowel compromisloos als onherroepelijk, ‘bind je haastige pas in. Voer je tempo terug naar de tijd toen die ook voor jou nog niet synoniem was van eindigheid, van dood.’ Tegelijk parafraseert de complexe structuur van de zin, zoals trouwens het | |
[pagina 96]
| |
hele boek, de Faulknerstijl. Voor mezelf was dat - hoe waaghalzerig hoog gegrepen ook - een machtig, zelfberoezend avontuur. Dat aspect nu heb ik in bovengenoemde ‘Verantwoording’ niet expliciet vermeld omdat ik de lezer niet onderschat. Jazeker, van de eerste tot de laatste bladzijde klinkt de taal - ook in de herwerking - onmodieus, plechtig, ouderwets, gemaniëreerd of, zoals een Nederlandse criticus het beliefde te formuleren: ‘reactionair’. Nou, hij slaat de spijker op de kop. Om dat soort wereld waaruit ikzelf ben ontsproten, te kunnen bestrijden, haar afvallig te kunnen zijn, had ik in eerste instantie geen ander middel dan het gebruik van haar eigen wapen: haar eigen taal. Zoiets als een ziekte bestrijden met tegengif dat uit de kiemen van die ziekte is aangemaakt. (Wie eveneens Het Blauwe Meisje, Ontregeling en Misverstand en het, najaar 1990 verschenen Hoe moordend is mijn school heeft gelezen, weet dat ik niet zomaar iets vrijblijvends naar voren schuif.) Ook die taal zelf had een Januskop: enerzijds was er het ‘gemaakte’ instrumentarium van de kansel, de school, de boeken. Anderzijds de zogenaamde ‘omgangs’-taal, met haar reikwijdte niet breder dan een stolp: het rudimentaire, maar vaak ook verrassend rijke taalparticularisme. Een gespletenheid die mijn adolescent - evenmin als de polen goed en kwaad - al vermocht in unisono te laten samenklinken. De kapitale reden trouwens waarom de herwerking van Afkeer... zo'n zware klus voor me was: onder geen beding wou ik ‘het idioom van toen’ noch zijn denkmechanismen ontkrachten, ook al had ik die inmiddels furieus van me afgeschoven. Al lijkt het schrijven van De Zijpaden... voor de buitenstaander misschien een overbodig avontuur, voor mij daarentegen was het zowel mentaal als stilistisch een leerschool die ik hoe dan ook moest doorlopen. Meer nog dan aan de lezer was ik de herwerking van Afkeer... aan mezelf verplicht. |
|