wakker. Deze ogenschijnlijk onschuldige valpartij kan niet meer zonder betekenis blijven.
We schrijven bladzijde 192: Vandeloo kruipt in zijn pen. In de exact twintig resterende bladzijden begint Vandeloo aan de beklimming van de Mont Ventoux. Alhoewel hij zelf beweerde de grootste moeite gehad te hebben met die nijdige helling, spreidt hij hier zijn meesterlijk schrijversschap tentoon: beklemmend en sober vakwerk dat zich onttrekt aan de banale werkelijkheid. Een meesterlijke magisch-visionaire pointe, zoals we dat van Vandeloo gewoon zijn in al zijn proza, sluit ook deze roman af.
Bij het dichtklappen van het boek is slechts één conclusie mogelijk: hij schreef het boek om die laatste twintig bladzijden met zijn meesterschap te laden. De verrassende pointe is er dan nog wel maar ze kan het hele verhaal niet meer optillen, laat staan met terugwerkende kracht de gebeurtenissen in een nieuw perspectief plaatsen. Je kan de lezer 50 bladzijden op z'n honger laten zitten maar geen 200, zeker niet in een roman van 210 bladzijden.
De sportwereld ligt Vandeloo nauw aan het hart. Hij heeft al vele malen bewezen eerder een sprinter dan een marathonloper te zijn, zoals hij zelf al ten overvloede aan de pers heeft duidelijk gemaakt... Uit een studie van de literaire kritiek op Jos Vandeloo is eveneens duidelijk gebleken dat deze auteur de punten binnenhaalt met kort prozawerk. Romans als Het huis der onbekenden, De Engelse les en Sarah werden zo goed als unaniem langdradigheid en nodeloze uitgesponnenheid verweten. Herschrijven tot vijftig bladzijden was telkenmale de boodschap, een korte sprint dus en liever geen marathon. Ook hier.
De literaire waarde van deze moeizame beklimming moet dus best elders gezocht worden dan in een boeiend verhaalverloop.
Het boek geeft vooral visies. Het gezichtspunt is opgesplitst in 5 blikken en 27 gezichtsfragmenten, veeleer toegespitst op toestanden en meningen dan op de bijzonder schaarse gebeurtenissen.
Eigenlijk zijn we van Vandeloo niets anders gewend: visie, nu al dertig jaar. Alleen blijkt die visie nu heel wat minder maatschappijkritisch geladen te zijn dan vroeger. De visie blijft met andere woorden in de roman zelf steken en verruimt zich niet naar buiten toe.
De visiepolitiek van Vandeloo is bovendien gelouterd. Het personage bij Vandeloo heeft het fundamentele menselijke gevecht met de existentie opgegeven.
Zijn in hoofdzaak tragische kijk op het menselijke lot van eenzaamheid en vervreemding heeft plaats gemaakt voor een milde blik. Hij heeft de bitterheid afgelegd. De zotte boer is best gelukkig en de familieschandaaltjes worden met gelatenheid gedragen. De personages zijn ook sterk geworden. In vroeger werk bracht Vandeloo zwakke figuren. Paul Everaert in Het huis der onbekenden pleegt zelfmoord, David Wijsman uit De muggen heeft het complot niet meer onder controle. Ook het mannetje uit Polen verhangt zich. De nieuwe magazijnier uit De muur capituleert en gaat stenen tellen.
‘Ach Clovis, ge weet toch dat we thuis allemaal een beetje gek zijn’, is de laatste zin van De beklimming van de Mont Ventoux. Sprekend.
Vandeloo etaleert hier een profwielrenner maar is zelf de wielertoerist: hij bekijkt rustig het landschap en neemt ruimschoots de tijd voor een ommetje. Hij fietst druk becommentariërend door het menselijk landschap, niet echt met een welbepaald doel en zoals het een goede wielertoerist past: met een stevige sprint op het einde, om hevig bezweet en met de tong in het wiel thuis te komen, alsof het ‘de hel’ was.