Henri-Floris Jespers
Een terugblik op Pink Poets
‘On met longtemps à devenir jeune.’
Picasso
Een blik achterwaarts kan dodelijk zijn. Toen hij zijn hellevaart ondernam, werd Orpheus er uitdrukkelijk voor gewaarschuwd. En wie over de linkerschouder kijkt, ziet (de Engel van) zijn dood.
Net als de vogel van Minerva neemt het geheugen zijn vlucht bij valavond. ‘Je me fabrique à coup de mots une mémoire encore plus vraie’, noteert Jean-Claude Hémery. En Georges Dumézil, die ten bate van de geschiedenis enkele fragmentjes tijd op de prehistorie veroverde, stelde nederig vast: ‘L'histoire s'invente après coup.’
De terugblik wordt bepaald door de grillige meanders van het geheugen, dat op zijn beurt verdichting is - condensatie en verzinsel, fabel, fictie. En het verdichtsel is een verdict, een (on)bewuste uitspraak of vonnis. Het verleden op deze bladzijden vastprikken als een doodskopvlinder op een bord is nu precies zowat het laatste waar ik mij toe geroepen voel. A la recherche du temps perdu? Ja, maar dan zonder de blik van de entomoloog.
Als de steunpunten van een eigen, intieme ars memoriae staan de maskers van Hugues C. Pernath, Gustav-René Hocke, Paul de Vree, Maurice Gilliams en Paul Snoek op hun eenzame sokkels. Aan elk van hen hang ik het noodzakelijke vers op dat ik niet mag vergeten, de kwellende aria die ik hen soms opdraag, de diatribe ook die hun Tartarus kleur geeft. Zo punctueren ze de volzin van mijn Liber Mundi. Zo verkrijgen hun schimmen weer vaste vorm.
*
Pink Poets kwam niet uit de lucht vallen - het canonieke stichtingsverhaal ten spijt (dat nota bene qua data omhuld blijft in de nevelen die het ontstaan van elke mythe kenmerken). Toen eind 1972 Nic van Bruggen en Patrick Conrad het idee opvatten een dergelijk informeel genootschap te stichten, waarvan de enige activiteit er zou in bestaan - zo was het toch aanvankelijk de bedoeling - maandelijks onder leden te dineren, was dat feitelijk de resultante van uiteenlopende krachtlijnen, subjectieve en objectieve omstandigheden, geslaagde en mislukte initiatieven. Waar is de tijd dat met Nic en Hugues druk vergaderd werd - ook eenmaal aan tafel, toen bedorven mosselen de samenzweerders een beproevende vergiftiging bezorgden - over de oprichting van een tijdschrift? De inhoud van het eerste nummer stond al vast, de naam niét (zou het nu Rosebud, Skorpios, Pennrose of Palimpsest worden?) Het synthesememorandum van de hand van kunsthistoricus Jean F. Buyck vermeldde uitdrukkelijk: ‘Eén keer per maand zal een souper worden georganiseerd in een gerenomeerd eethuis’... Kortom, een cenakel in de traditie van De Kapel, Cantecroy, de Sociëteit van Vlaanderen (om het Antwerps te houden) hing in de lucht. En de geest die waaide was die van een eigentijdse Boomgaard.
Als derde man coöpteerden de stichters de al te bescheiden en daarom onderschatte dichter Werner Spillemaeckers, gevolgd door Paul Snoek, ikzelf (na diepe aarzeling), Michel Bartosik, Robert Lowet de Wotrenge, Georges Adé, Albert Szukalski, Michel Oukhow,