Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 138 (1993)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 138
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 138Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 138

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 138

(1993)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 521]
[p. 521]

Katarina Frostenson
GedichtenGa naar margenoot+

Katarina Frostenson (1953) is in Zweden het meest bekend als dichteres maar ze schrijft ook lyrisch proza en toneelwerk. Vorig jaar werd ze lid van de Zweedse Academie die de jaarlijkse Nobelprijs literatuur uitreikt (als opvolgster van Artur Lundkvist).

Katarina Frostenson begon lyriek te schrijven op het eind van de jaren zeventig, op een moment dat Göran Sonnevi en Tomas Tranströmer de belangrijkste dichters waren. Zij waren zo dominant aanwezig, dat er voor de jongeren maar weinig ruimte was. De literaire kritiek, die bij elk nieuw decennium naar jonge talenten spiedt, ontdekte tenslotte enkele dichteressen, onder andere Katarina Frostenson. Het zou echter nog jaren duren voor ze de leidende figuren van de Zweedse poëzie werden.

Katarina Frostenson begon te schrijven vanuit een reactie op de poëzie van haar grote voorgangers. Haar kritiek richtte zich voornamelijk op het statische in hun poëzie, ‘een poëzie zonder beweging, met volmaakte beelden waardoor de lezer dan overrompeld kan worden.’ Zij wilde er een ander soort poëzie tegenover zetten, een poëzie die beweging uitdrukt, ‘innerlijke reizen, reizen met de taal’. Dat programma voerde ze uit in de bundels Rena land (1980) en Den andra (1982). De gedichten daarin handelen over beweging, verandering, overgang van een toestand in een andere. Gemakkelijk toegankelijk zijn die bewegingsgedichten niet, omdat de dichteres tijdens het schrijven trachtte te ontkomen aan de gewone taal met zijn verbruikte beelden en woorden, zijn sjablonen en clichés.

In al haar verdere gedichten levert Katarina Frostenson datzelfde soort gevecht. Zij zoekt steeds naar de essentie - de ‘reine’ taal zoals ze het zelf noemt - en ondervindt telkens weer dat die niet te vinden is. Tijdens het dichten dringt de ‘gewone’ taal zich op en neemt het werk van de dichteres over. Zo wordt elk gedicht paradoxaal ook de getuigenis van een dichterlijke nederlaag.

[pagina 522]
[p. 522]

In haar pogingen om toch tot de essentie van de taal door te dringen, ‘schilt’ Katarina Frostenson de bestaande taal tot op het bot. In ‘Stränderna’ (1989), één lang gedicht, maakt ze dat gevecht tot het thema. Het gedicht handelt op het eerste gezicht over een dichter-ik dat langs het strand wandelt en de natuur bekijkt. Maar dan blijkt er een parallel te bestaan tussen de vervuiling van de natuur en die van de taal. De onderliggende gedachte is dat de dichteres een taal wil bemachtigen die nog ongebruikt en onbesmet is. Maar dat blijkt een onmogelijk project te zijn.

Concreet lost Katarina Frostenson haar probleem op met een soort onvolledigheidsesthetiek. Ze is in haar gedichten karig met woorden, laat haar zinnen stokken en gebruikt fragmentarische beelden. Op die manier laat ze het taaldrama zinderen op lege en halflege plaatsen. Het resultaat is een ascetische poëzie van een grote intensiteit.



illustratie
Katarina Frostenson
Foto: Jan Peter


[pagina 523]
[p. 523]
In een schilderij
 
Zuster neemt een hand
 
en wijst de weg naar de roeiboot
 
Riemslagen klieven zwart water
 
Bergen, puntige kammen -
 
 
 
kinderen gaan op reis -
 
naakte onderlijven, geschoren koppen
 
Riemslagen, langs de bodem pezig uitgestrekt, oneindig ver - hart
 
uit het lijf van een haas... kinderen, zijn jullie nekken door vogels
 
gepikt tot kale rode schilferige halsen van -
 
 
 
Het water rijst wild we gaan de vader in
 
 
 
Zuster - staat in deurpost
 
en luistert
 
naar Zijn eentonige stem...
 
ze wordt oud
 
O, zuster langbeen, zaagbekoog
 
Je staat bij de spiegel
 
en je verbleekt -
 
 
 
Bel op,
 
zuster, bel op! Zend telegrafisch
 
je beeldspiegel van
 
naakte, geschoren..., witte -
[pagina 524]
[p. 524]
 
Ik ben een teken aan het schrijven, één met
 
Een met schouders Weet
 
ik ben een schilderij waarop ik in de sofa zit
 
gekrompen, bleek, een i, in 't zwart gekleed Eenzaam
 
als een klein gezin
 
 
 
komt een man, van buitenaf
 
andere tijd Kom
 
jij, bang, vallend
 
tegen mij aan - stil
 
 
 
Stil. Je hoeft niet te weten
 
Je hoeft niet bang te zijn
 
Jij bent buiten het schilderij en deze kinderen hier weten
 
waar ze heen gaan
Uit: Den Andra, 1982.
[pagina 525]
[p. 525]
Het is vroege lente
 
Het is vroege lente en op vlak land: open veld
 
wind, rauwe lucht
 
Grote behaarde, lila anemonen strijkend
 
langs grijze grond Uit de aarde dringen stenen
 
blind omhoog -
 
 
 
klop, trommel
 
op de grond Wegknipperen
 
huizen straten verkeersborden,
 
rondom - Zuivere, prikkelende
 
een open, scherpe
 
heidense lucht Stijgt een kreet op; ontwaak
 
vliegerstaart, inschrift!
 
 
 
- scheurt een schacht binnenin
 
mij, schommel
 
 
 
Er is, een kleine kerk, hier
 
in de diepte Kerk
 
of stal Een eenvoudig
 
vergrendeld huis Van vocht Donker
 
en glinsterend -
 
warme vochtige damp stijgt op uit kelken, kuipen... vlekkerig doek
 
fladdert van de zoldering... het dierenlijf
 
wordt neergelaten, onder gemompel
 
zachte kreten, stijgend
 
dalend... Rustige
 
wilde
 
gewillige beweging! Rondom het huis
 
alles naakt
 
sta ik deze vlakte
Uit: Den Andra, 1982.
[pagina 526]
[p. 526]
De jonkvrouw
 
Naar laagland toe
 
naar blind gewemel
 
een hele werelds wil witte muur van gezichten
 
de oudste eis: ja, iemand die op mij lijkt
 
iemand die op mij lijkt tot
 
aan het eind
 
 
 
Je spreekt je lauw
 
dicht je warm, in verzoenende cirkels
 
en schrijft je zo de kou in
 
waar het gelaat ophoudt, van de ander
 
dat grote, koele open
 
deze vrijzinnige ruimte - ik wil weten wat
 
jij worden kon
Uit: I det gula, 1985.
[pagina 527]
[p. 527]
Groene vuren
 
De weg afgezet met bedekte spiegels
 
de vlakte schittert gedoofd
 
 
 
Drie lappen, zwart en één groen
 
een koele afdruk in mijn ziel
 
 
 
Afstandsgebied Begeerte
 
is mijn gedachte
 
 
 
De hemel spant zijn grijze doek
 
er brandt vuur bij mijn knie
 
 
 
hazen bewegen in de aren
Uit: I det gula, 1985.
[pagina 528]
[p. 528]
Ik laat water lopen
 
Ik laat water lopen
 
spoel de pot schoon
 
lichamen sloegen als vissen in de nacht
 
geen strand Onder het rolgordijn
 
de blauwe verlosser De lamp
 
is een zon,
 
onverzoenlijk
 
elke nacht verschuift een grens
 
over land, in van
 
de grote kook die
 
wij, kookten
 
met elkaars goedvinden tot
 
afkooksel uitgerokken
 
tot onherkenbaarheid jij
 
zult losraken uit mij
 
zonder geluid -
 
 
 
sla tegen rots
 
je eigen vorm
 
koud
 
glinsterend
 
zwart -
 
uit de moeheid, een stem wees
 
vreemd voor mij
Uit: Samtalet, 1987.
[pagina 529]
[p. 529]
Vlammend oppervlak
 
vlammend oppervlak
 
 
 
vlammend
 
witte jij
 
 
 
oppervlak
 
galmt tegen oppervlak
 
 
 
duisternis, handen op rug gebonden
Uit: Samtalet, 1987.
[pagina 530]
[p. 530]
In 't blauw, in 't wit
 
Ochtend en een
 
fijne kleine razernij in de lucht: schreeuw-schreeuw-schreeuw-schreeuw
 
 
 
kobaltblauwe hemel, opstandig blauw
 
of slechts schijnheilig blauw
 
Wat is schijnheiliger dan blauwe hemel
 
 
 
Mannen op de binnenplaats, roken
 
en krabben zich hier en daar
 
De vensters blinken
 
de gevel verblindend wit
 
De binnenplaats is schoongeveegd
 
de wind opgeruimd
 
 
 
Het huis van buiten - ochtend hier en
 
diep beetje angst onderdrukt, waar ik: ik
 
wel een hoge omheining ben
 
waarop ze witte lakens hangen
Uit: Samtalet, 1987.
[pagina 531]
[p. 531]
Ik
 
Alles in mij verheft zich
 
en kijkt weg Weg
 
namen, getallen
 
plaatsen: een reiger op een steen,
 
geboorteplaats
 
ik sta te rillen in mijn naam, diens reinheid
 
in een lange monoloog op een gangpad Op een hoogte,
 
een torenpad, een trap met
 
maar een trede
Uit: Samtalet, 1987.
margenoot+
Vertaald en ingeleid door Lisette Keustermans.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken