| |
| |
| |
Over tijdschriften
Maatstaf
42ste jaargang, nr. 11/12, november-december 1994
Naar halfjaarlijkse gewoonte is ook het laatste nummer van jaargang 1994 van Maatstaf een dubbelnummer, deze keer gewijd aan het literaire leven in Groningen. De combinatie van literatuur en Groningen lijkt geen evidentie. ‘Wie zich in het hoge Noorden van Nederland aan de poëzie waagt stuit doorgaans op een muur van onbegrip’, stelt Driek van Wissen. ‘De gemiddelde Groninger “heeft er geen boodschap aan”, hij stelt zichzelf de retorische vraag: “Wat koop'n we d'rvoor?”’ Deze stad, zo merkt Gertjan van Schoonhoven op in een mooie bijdrage vol weemoedigheid, ‘is de beste plek voor de weifelende would be stedeling, voor wie de hoofdstad een te grote stap is en Enschede een te kleine’. Ook Noord-Brabander A.F.Th. van der Heijden is als tijdelijke literaire banneling in Groningen verzeild geraakt, met een leuke toespraak bij de opening van een tentoonstelling van zijn Groningse vriend Jean-Paul Franssens.
Groningen is metafoor voor het isolement. Er wordt dan ook veel met de trein gereisd van en naar de verlatenheid van een halfstad, al dan niet op weg naar de Groningse universiteit. In die verlatenheid wordt het af en toe wat kneuterig, in bijdragen die het vooral van de herkenningswaarde moeten hebben, met bijvoorbeeld uitgebreide lijsten van straatnamen en gedetailleerde verslagen van breekpunten in de recente Groningse geschiedenis. Zo doet hoogleraar Bart Tromp zijn verleden in het studentengewoel van de jaren zestig uit de doeken. Emile Henssens breit een behoorlijk gedetailleerd staartje aan verwijzingen van W.F. Hermans naar diens verleden aan de universiteit van Groningen. Tussen al die autobiografische beschouwingen door valt er gelukkig toch ook nog mooi dichtwerk te beleven van Jean-Pierre Rawie en vooral van C.O. Jellema, onder andere over Groningen: ‘hier ben je als iemand / die thuis is, niet bang voor wat komt’.
(J.O.)
| |
De Vlaamse Gids
78ste jaargang, nr. 5, november-december 1994
De Vlaamse Gids brengt een hommage aan Cees Buddingh', die tien jaar geleden overleed en misschien wel één van de bekendste Nederlandse dichters is. Hij zal bij het grote publiek wel altijd bekend blijven om zijn nonsenspoëzie en taalspelletjes. DVG presenteert een selectie uit zijn nagelaten werk, met name enkele rake en humoristische ‘impressies’ en het bevreemdende, soms haast psychedelische ‘Een klein onnozel knikkertje’. Achteraan krijgen we ook nog een polemiek van Buddingh', gericht tegen de Vijftigers.
Eric Defoort filosofeert in zijn essay ‘Het woord is een daad’ over woorden en ‘de begeerte om te lezen’. Hij wijst op de macht van het woord, die heel subtiel is en daardoor afwisselend een gevaar en een instrument kan zijn voor
| |
| |
machthebbers. Defoort gaat op zoek naar de oorsprong van die macht en stelt dat ze wordt bepaald door de situatie of positie van de gebruiker. Deze voorlopige conclusie wordt geprojecteerd op de status van auteur en diens relatie tot de lezer. Het boeiende betoog eindigt, helaas, een beetje vergezocht en onduidelijk met een fictief gesprek tussen Gorgias, Plato en Derrida.
Naar aanleiding van de nieuwe roman van V.S. Naipaul, A way in the world, schreef Christelle Méplon een stuk over diens ‘problematische visie’. De literaire kwaliteiten van Naipaul staan buiten kijf, maar zijn thema's (politiek en cultuur) en zijn kritische ingesteldheid bezorgen hem een dikwijls negatief geconnoteerd stempel van eigenzinnigheid. Méplon bespreekt Naipauls vroeger werk vanuit een thematische visie, schuwt de biografische gegevens niet en levert goed gefundeerde kritiek. Het is een genuanceerd artikel dat een goede inleiding is tot deze ‘writer of sensibility’.
Anna Enquists roman Het meesterwerk werd niet meteen unaniem lovend onthaald, maar haar poëtisch werk blijft hoge toppen scheren, zoals ze bewijst met enkele gedichten over Berlijn. Interessant is ook de poëzie van Rein Bloem over Frederic Mompou, Catalaans pianist en componist die de ‘dichter onder de componisten’ wordt genoemd.
(W.P.)
| |
De Brakke Hond
11de jaargang, nr. 45, december 1994
De Brakke Hond ondergaat weldra wat wijzigingen aan redactie en huisstijl, maar dit is nog een aflevering in de vertrouwde vorm. Ik lees DBH graag omwille van zijn sterk proza en dat stelt ook dit keer niet teleur. Een groot gedeelte hiervan wordt opgeëist door Hans Claus, die de aandacht trekt met zeven verhalen (stukken, hoofdstukken) waarin vrouwen centraal staan en die voor de rest aan duidelijkheid te wensen overlaten. Mij hoor je echter niet klagen: Claus schrijft rauw en barok, ongepolijst en maniëristisch tegelijk. De verhalen worden afgewisseld met typografische gedichten, die wél tegenvallen en weinig aan de verhalen toevoegen, laat staan dat ze krachtig genoeg zijn om op zichzelf te staan.
Ook J.M.H. Berckmans maakt weer het mooie weer met ‘Mismaakte kronologie van het afgelopen gebeuren’. Hoewel hij soms zichzelf dreigt te herhalen, loont zijn autobiografische geschrijf altijd de moeite. Zijn procédé, een snel en jachtig ritme, herhalingen en de gekende thematiek, blijkt toch steeds opnieuw te werken.
Didi de Paris valt volledig uit de toon. ‘Betty 2’, over pin-up koningin Betty Page (nochtans een interessant fenomeen) verzuipt in woordenbrij en -breierij en structuurloosheid. Het hippe cybertaaltje en het gejongleer met Engelse termen is nog geen garantie voor een relevant of goed verhaal.
(W.P.)
| |
NVT/Gierik
12de jaargang, nr. 4, winternummer 1994
In dit nummer van NVT/Gierik ben je snel verdwaald, niet omdat je van de ene naar de andere mooie bijdrage zou worden gezogen, wel omdat het er een behoorlijk afschrikwekkend rommeltje is. Dat het tijdschrift ‘geen enkele discipline schuwt’, zoals de redactie laat weten, wordt hier meer dan duidelijk geïllustreerd. Verslag en winnende teksten van de ‘Handpalmverhalenwedstrijd’ die gericht is op haikoe-achtige toestanden staan naast een reisverhaal- | |
| |
met-poëzie en een wel zeer kleffe aanval op de modale Vlaamse intellectueel. ‘Hun wereld is klein en staat volgeboekt met hoogmoed, ijdelheid en eigenwaan, met vleierij en potsierlijkheid, met kliekjesmentaliteit en naijver.’ En ja, NVT/Gierik wil ook plaats inruimen voor de betere lach en sluit daarom af met een rubriek grafschriften: ‘Grafschrift voor René Magritte: “Ceci est un tombeau” / Grafschrift voor Hugo Claus: “Net niet Nobel genoeg”’. Men durft ver te gaan. NVT/Gierik gaat er prat op elke keer een gratis kunstwerkje bij te sluiten, als een ‘mini-galerij van actuele kunst’, in feite een te groot uitgevallen prentbriefkaart met overjaarse artistieke meligheid erop.
In een begeleidende brief klaagt de redactie de fikse inkrimping van haar subsidies aan. De letterencommissie zou extra-literaire criteria hebben gebruikt bij haar subsidiepolitiek. Literair gezien zijn de bijdragen aan Gierkik/NVT een wat al te bont en ouderwets allegaartje waarmee het tijdschrift misschien een of ander subsidiefonds voor vrijetijdsbesteding zou kunnen aanspreken, maar geen subsidies verdient van een op kwaliteit gebaseerd letterenbeleid.
(J.O.)
| |
Leesidee
1ste jaargang, nulnummer, december 1994
De redactie van het nieuwe recensietijdschrift Leesidee maakt duidelijk dat haar ambitie ligt in de creatie van ‘een zo efficiënt en volledig mogelijke kritisch-informatieve ontsluiting van het lopende Nederlandstalige algemene boekenaanbod.’ Inhoudelijke afbakeningen ontbreken, er wordt zelfs nadrukkelijk gesteld dat elke ‘ideologische of filosofische premisse’ ontbreekt. Leesidee wil als opvolger van de ter ziele gegane Lektuurgids en Boekengids dus duidelijk het katholieke stempel van die voorgangers kwijtraken.
Voorts is er niet veel veranderd. Naast een aantal rubrieken, zoals ‘Van de pocketmarkt’ en vanaf nummer één ook een ‘Uit de tijdschriften’ en een aantal lange boekbesprekingen, bestaat het leeuwedeel van de bijdragen uit korte en degelijke recensies. In het Nederlands verschenen publikaties passeren de revue, waarbij ook toneel en strips niet worden vergeten. Voor de gewone lezer is het wat overbodig en al te droog-informatief naast het huidige (over)aanbod aan recensies in kranten en tijdschriften. Het blijft een nuttig tijdschrift voor bibliotheken en andere lectuurcentra.
(J.O.)
| |
Varia
De Witte Raaf (21ste jg., nr. 53, januari 1995) is een gratis krant die ‘de beeldende kunst in een zo breed mogelijke context wil plaatsen’ en daarmee richt men zich nu ook tot Nederland.
In het editoriaal wordt het Vlaamse kunstbeleid gehekeld. En Dirk Pültau maakt brandhout van de MUHKA-collectie met kunstwerken die recent verworven werden door de Vlaamse Gemeenschap: één ‘crematrorium’. Voor de rest zijn de onderwerpen gevarieerd: de kunstenaar Jeff Wall, de ‘anti-galerie’ A379089, de VTM-reeks ‘Familie’ in 1994. De artikels zijn vrij lang en diepgaand en blijven goed leesbaar. Dat is op zich al een verdienste als men over kunst schrijft. DWR doet zijn naam eer aan; het is een belangrijke uitgave voor wie met beeldende kunst bezig is en biedt tegelijkertijd boeiend leesvoer voor leken. (W.P.)
De Revisor (21ste jg., nr. 5/6, december 1994) is een duur tijdschrift maar alleen al voor de vormgeving is het zijn geld meer dan waard. Ad Nuis fotografeerde
| |
| |
kinderen en maakte een schitterende coverfoto. Dit dubbelnummer is grotendeels gewijd aan poëzie, maar de vaste rubrieken van Stanley Cavell en van Van der Heijden ontbreken niet. Vooral naar deze laatste is het telkens weer uitkijken; het derde deel van De tandeloze tijd wordt aangekondigd als een ‘polyfone roman’ en de hier gepubliceerde monoloog (van een heroïneverslaafde) doet je het water in de mond krijgen.
(W.P.)
|
|