Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 140
(1995)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 330]
| |||
Ilma Rakusa
| |||
[pagina 331]
| |||
achtige spreuken, die de eerste tekst als het ware becommentariëren, poëtologisch ondersteunen. Hier heerst een stugge, soms zelfs ironische toon. Ik werk met citaatcollages (vooral uit de theoretische, suprematistische geschriften van Kasimir Malevitsj), met vervreemde citaten [...] Het zijn beweringen, waar ik op zich niet van hou, maar het staccato van deze apodictische toon heeft zijn functie: als bewuste tegenhanger van de vloeiende aleatorische toon van de eerste tekst. De beide teksten zijn overigens - grafisch zichtbaar - met elkaar verbonden. Bij een performance moeten ze gelijktijdig door twee personen worden gelezen, als tweestemmige woordfuga’. | |||
[pagina 332]
| |||
| |||
[pagina 333]
| |||
![]() ![]() ![]() | |||
[pagina 334]
| |||
| |||
[pagina 335]
| |||
![]() ![]() ![]() | |||
[pagina 336]
| |||
Liniatuur
Ga naar margenoot+ Komt raad komt het zachtste roze.
1. Alleen anders geformuleerd
Je bent buiten jezelf, het inval-
en bondiger samengevat.
lende licht ligt op het papier,
2. De wereld als wil
niets wat niet zou passen,
en voorstelling vergaat
de zoom heb je weggelaten, de
als in de mist.
markering van de linkermarge, de eerste
3. Telt wat geprikkeld wordt
toets kan evenzeer verti-
en denkt.
caal als horizontaal als diagonaal
4. De inwendige behoefte
zijn. De nerf van het karton. Sst.
van de mens ligt buiten
Flitst een hagedis over de balustrade
hem.
van het balkon, vijf spijlen, dat staat
5. Flitsende verlichting en
bijna vast, vijf lijnen met een tralie
verderzoeken.
van lichte schaduw, de hand voelt
6. Alle inwendige gebeurtenissen
zich op haar plaats, flauwe kul,
nemen als begrippen
je laat het op het eerste contact
gestalte aan.
aankomen van de waterverf met het
7. Het stremmen van het ochtend-
blad. Trekt krom, dringt in het papier,
licht, de kokende witte
niet stabiel, niet labiel, je bent
prikkel.
begonnen. Ben je begonnen?
8. De prikkel laait zonder
Baksteenrood vloeit de toets, en
doel en zin.
nog eens: penseel laten zakken, pen-
9. En dooft uit.
seel weg. Verwaterd, zou je kunnen
| |||
[pagina 337]
| |||
10. Hoe haar perpetueren?
zeggen, het baksteenrood. Sst, zeg
11. Door terug te keren naar de poten-
jij. De kleur is immers al
tialiteit, die geen maskers
dun geworden, vervluchtigd had
kent.
je haar het liefst. Het voorgevoel van een
12. De eeuwigheid van de beweging
voorgevoel of opaak wit, nee,
de beweging van de eeuwigheid.
de derde spijl, je trekt de
13. Alles open voor je!
lijn onverschillig, een penseeltoets,
14. En puur vermoeden.
meer niet. Vijf, is de hand van
15. De verschijnselen komen
plan geweest. Gearriveerd in het roze,
van prikkel tot prikkel
zorg je voor meer licht.
van oorsprong tot oorsprong.
Geconsolideerd, opgelost, in deze
16. Een eeuwige kring
volgorde. Voor de vierde haal je
van zinloosheid.
uit, het penseel maakt zich zelfstandig.
17. De zingevingen (legio)
De kleur is zwak geworden,
lossen zich op in het niets
een zweem op het papier, je doet haar
nadat ze geweldige turbulenties
niet nog eens over voor de laatste toets, zo-
(cultuurkringen) hebben doen ontstaan.
dat de tralie op een tralie van de
18. Zonder einde jagen in de menselijke
schakeringen begint te lijken, kracht en rood
schedel meteoren, zonnen
uit het prille begin gehaald, dat
planeten, kometen voort.
al het overige voedt. Iedere lijn het
19. De gedachte beweegt,
uitvloeisel van de voorafgaande, tot
de prikkel niet.
aan het begin. Met het begin begint
| |||
[pagina 338]
| |||
20. En toch wil de bewogen
de hagedis, wilde zeggen het mo-
gedachte niet toegeven dat
ment van haar verdwijnen, de her-
de ‘vaste fundamenten’ alleen maar
innerde hagedis. Sst. Waar niets
glijdend zand zijn.
meer is, wordt iets, aan dit
21. Werkelijkheid: ‘“Werke-
waagstuk geef je je over, aan de
lijkheid”’.
mogelijkheden van de hand. Sst. Het
22. De realiteit van de slak
licht valt op het papier, het licht
is ons gevoel van haar.
zou ook niet op het papier kunnen val-
23. Meegesleept naar de
len, tussen de vijf toetsen
verten en hun prikkel, waar
moduleert een ander licht,
gezicht en verstand vergaan.
hier is noch juist noch fout van toepassing.
24. De kernessentie van de mens.
Lineament. Wilde zeggen dat je
Waar?
de overgangen grondig onderzoekt. Ze
25. Zijn psychomanie voor
liggen echter toch boven, de kleur
‘nuttige’ dingen (kool,
vervloeit. De oefening breekt af.
komkommers, auto).
Tralie zonder flits-sst-beest,
26. Een brandende lucifer
puurste lichtspel. Even behoedzaam
schudt wakker.
zou je een sijs vergeten hebben,
27. Ritme - oorzaak van alle
als kleur-spuug (klodder spat)
oorzaken.
waaruit een piepklein vogeltje voortkomt. In
28. Of de prikkel als
de vlucht! Wij willen immers (willen wij?)
immaterieel middelpunt
eeuwig leven. Sst. Leve de
| |||
[pagina 339]
| |||
van een rotatie.
zelfverloochening. De voelhoorns van het oog,
29. Aldus zou, wat materie
de hand doen het. 's Ochtends is
heet, een systeem zijn van bewegingen
ze onbeholpen, maar ze bezorgt
van zich nu eens verwijderende
jou, zichzelf kleine epifanieën.
dan weer naderende machten.
Slingert over het blad en tekent
Densiteit van de beweging in plaats van ‘stof’.
haar eigen schaduw na. Jij
30. Machtsverhouding
ziet de meanderende figuur. Ze
in plaats van ‘materiaal’.
herinnert je. Je vraagt niet naar
31. In de witte toestand bereikt
de maker. Steeds klopt het ene
de beweging haar grootste intensiteit
en het andere. De pen draait,
en verstuift.
de spiraal dringt tot op onbekend
32. Noch niets noch groei:
terrein door, steeds ben jij schulde-
dynamiek van de prikkel.
loos. Afwezig? Aan de randen van de
33. Weet de mens überhaupt
dag is dat de vraag niet. En niet aar-
waaraan hij zijn verstuifd wezen
zelen de spiraal staart-
in het heelal zou kunnen herkennen?
vormig te verlengen, met een
34. Elkeen is op een ander
blauwe aquareltoets. Het produkt
terrein niet goed wijs.
blijft klein. Een schaduw van. Een
35. On-wijsheid, niet-weten,
korte opflakkering (van kleur vorm
niet-concrete dingen,
zin). Jij hebt het - hoe? - gepro-
niet-grens.
duceerd. Het niet-doel wordt duidelijk
36. Daar het heelal noch een dak
uit het golfvormige verloop van de
| |||
[pagina 340]
| |||
heeft, dat afgebroken, noch een
lijnen, uit zigzag, zachte schaduw
fundament, dat opgeblazen,
en vervloeiend punt. Rondom
noch wanden, waarin bressen
dat wat je bent. Wit vlak, onver-
geslagen zouden kunnen worden.
schillig, neen, in trillingen ver-
37. De gekleurde,
plaatst door kleurbult, -trechter,
de zwarte prikkels.
-heuvel, een uit het oog verdwijnende drie-
38. Maar alles streeft naar
hoek. Insulair rijst baksteenrood op, in de
de witte toestand.
kleur neemt je niet-
39. (Naar de hoogste geometrie
doel toe. Geen centrum, geen ver-
van het bewustzijn.)
schil, het papier wordt rood. Krijgt
40. De aangenomen zin
een boogvormige knop, een kleine
van iedere verbinding wordt
heftige onheftige opstand. Ad hoc,
door het toeval weerlegd.
je bent al lang voorbereid. Ophaal
41. De natuur werkt in de triomf
neerhaal. Heeft iets de doorslag ge-
van het licht dat haar zinloze
geven, zo lang voor. Flitst ze al
beweging in de oneindige
weg, de jonge hagedis. De golf,
duisternis verlicht.
de oscillatie. Je houdt niets over.
42. Kalmte.
Niets geeft jou steun. Je onderzoekt de
43. Als volkomenheid zou bestaan,
randen van het papier. De bevende
dan zou ze in een woestijn blijven hangen
lichthaas op het tafelblad. Wat
of zich door de
ontstaat, is al verzwakt. De
oneindigheid bewegen.
hand grijpt naar het water, naar de kleur.
| |||
[pagina 341]
| |||
zonder ook maar een doel.
Sst! Alsof je wilde de snippers
44. Doek, papier zonder
verdrijven en een volkomen
concreet meteorieten-
gekrulde appelschil, knabbelaar.
stof.
De zonnebloempitten nonchalant uit-
45. De prikkel kent geen
gespuugd als moeders idioom. Spuug,
wil, geen vrijheid, geen
kleurspuug. Zachtjes gedirigeerde vlekken.
verboden en ook geen verlangen
Komt roze komt raad, en het opake
ook maar iets te produceren.
wit als duivedrek. Het is,
46. Langzaamheid.
zeg je, onweerstaanbaar opgekomen. Je zet
47. Noch bekroning
er een kruis op. De ingreep is
noch verfraaiïng (kunst).
zo dat niemand het gezicht verlie-
48. Niks-heil.
zen kan. Het kruis, de driehoek,
49. Gaat de zon misschien
met potlood of anders gemaakt,
onder omwille van de schoonheid?
onzuiver. Terwijl je op de pitten bijt.
50. Geen schilderij is ‘gestructureerd’.
Zuigt aan de nasmaak. Sst. De
51. Niks ‘structuur’, niks
ene kant van de driehoek schakeren
‘orde’, ook niets
tot de kleinste bergflank van de wereld.
chaotisch.
Geheel hersenoog. In de prikkel spelen met je
52. Wat zou zich dan al laten structureren?
tong, woorden vormen: schram,
Wat zou chaotisch kunnen blijven?
schram, ypsilon, aaah, overgrazen,
53. Een opper-operator ontbreekt.
rond rond rrrond, teveel, waar is
54. ‘Water’, ‘aarde’, ‘esdoorn’
ze toch gebleven. Zinnen van de cate-
| |||
[pagina 342]
| |||
‘eik’ zijn alleen maar
gorie retorische vragen die in de
grove indelingen.
teken-ruimten wegsterven, voor je hen
55. De rivier niet aanwezig om boten
waarneemt. Je controleert de
te dragen.
blik, onfeilbaar, niets ontgaat je.
56. Niet de stemming doet HET
De trillende staart van de hagedis in
ontstaan (waar vandaan zou een stemming
een helderder groen. Hoe hij weg-
kunnen opkomen?), maar de
flitst. Sst. En dit verdwij-
oerprikkel, die geen ver-
nen als krabbellijn op het papier
schillen kent.
vastgelegd, van meet af aan een
51. Volkomen stilte door
variatie.
volkomen versmelting.
Dertien pogingen op vijf mei,
58. Op de oppervlakte van het papier
al in de loop van de middag wordt
is geen tijdrekening te vinden.
uitputting voelbaar. In de kamer ernaast, in
59. Niets: niet deelbaar.
de voltooid verleden tijd, op mama's
60. Een gat naar het oosten
divan, mama's kussen, onder mama's
geslagen, een venster naar het licht
kameelharen deken, de overgave aan
opengedaan.
de slaap, die moeiteloos komt, een
61. Iwān (plaats tussen tuin
roze raad, en niets weg te spoelen
en binnenplaats; weg), dscham (concentra-
heeft. De kegel, trechter, spat
tie van de concentratie).
behouden op zijn plaats, de man
62. Tijdens de slaap werp je de
nergens.
geringste schaduw.
|
|