Leonardo da Vinci heeft een zin geschreven die suggereert dat Aristoteles ongelijk heeft. (Ik heb het zinnetje uit een boek van Giorgio Agamben, Infanzia e storia, waar het, zonder referentie, als motto fungeert.) ‘Lo spirito non ha voce, perchè dov' è voce è corpo’: de geest heeft geen stem, omdat waar stem is, lichaam is. Dus niet: waar stem is, is geest of ziel. Waar stem is, is lichaam. Leonardo schrijft echter niet dat waar stem is, het lichaam spreekt. Er staat niet dat het lichaam een stem heeft, maar wel dat waar stem is, lichaam is. Dit blijkt dan wel voldoende om te kunnen stellen dat de geest of ziel geen stem heeft. Lo spirito non ha voce. Maar zeggen dat die geen stem heeft, houdt nog niet in dat ze niet zou spreken of zich niet uitspreekt. Want wat kan spreken anders zijn dan een ‘binnen’ dat zich meedeelt? Alleen: de sprekende geest of ziel heeft geen stem. Terwijl je luistert naar wie spreekt en luistert naar wat van binnen naar buiten komt, hoor je het lichaam - de stem.
Luisteren en horen zijn twee. Het gepaste antwoord op spreken is luisteren. Je zegt niet: spreek maar, ik hoor. Je zegt: spreek maar, ik luister. Maar terwijl ik naar je luister, over grote en kleine dingen, en je handen zie, hoor ik plots ook iets, iets wat even meekomt met wat je zegt, en iets anders is dan wàt er gezegd wordt: ik hoor een stem. (De stem als epifanie, als openbaring van het lichaam.)
Aristoteles denkt na over de stem vanuit het standpunt van wie spreekt en zich uitspreekt, voor wie de stem de mogelijkheid en het middel is om zich te uiten. Voor wie luistert liggen de zaken evenwel anders. Wanneer iemand spreekt, luister ik wel naar wat hij of zij zegt, maar hoor ik tegelijk - haar stem, zijn stem. Een stem die altijd bijzonder en eigen is, want geen twee stemmen zijn gelijk, en zeer herkenbaar. Eén woord, je hoeft je naam niet te noemen, ik weet wie spreekt. Zijn stem, haar stem - hém, haar, niet iemand anders. Terwijl ik luister naar wàt iemand zegt, hoor ik zo het onherleidbaar verschil, hoor ik dat deze persoon onverwisselbaar dèze persoon is en geen andere. En die stem horen is niet enkel, onmiddellijk, herkenning: het is ook, onmiddellijk, aanwezigheid. De stem is lichaam wat zich losmaakt van het lichaam, en zich richt tot een plaats en een moment (tot een ander): in de stem is er (voor wie luistert) ‘nu’ en ‘hier’. Luisteren is als kijken; horen is als voelen. En de stem die ik hoor is altijd méér ‘hem’ of ‘haar’ dan wàt die persoon zegt. Het is altijd meer, of iets anders, dan het ‘zieleleven’ dat geuit wordt.
Vertel àlles: overtuigingen, voorkeuren, angsten, fantasmen, wat er elders en vroeger gebeurd is. De hele binnenkant buiten. Bij