houden. Hoe grootvader voor mij een ijsje uit de koelkast haalde maar per abuis tegen het rode knopje stootte waarmee je het diepvriesvak ontdooit. Hij raakte in paniek omdat al zijn eten zou ontdooien en wikkelde de diepgevroren soep en het roomijs in krantenpapier. Om het ontdooien te bespoedigen zette hij een kaars in het diepvriesvakje. Dat zie ik nog duidelijk voor mij: het beeld van een kaars in een koelkast, dat contrast tussen warmte en koude, vuur en water, oud en nieuw. Als ik niet zo inert was geweest, had ik het idee als een symbool van onze eeuw uitgewerkt tot een kunstzinnige installatie waarin de natuur probeert om het koude hart van de cultuur te verwarmen terwijl de cultum maar effect heeft als de deur helemaal dicht blijft zoals een lamp niet opkan tegen het zonlicht.
Laatst ging ik met de jongens naar de kermis. In een goktent kochten we een zak vol penningen die we voorzichtig of met volle kracht en met steeds meer bedrevenheid in een gleuf duwden in de hoop dat we er meer terug zouden krijgen dan we er instopten, dat ze elkaar op het speelvlak een zetje zouden geven en over de rand vegen en in het bakje zouden glijden waar wij ze weer zouden kunnen oprapen. Elke keer keken wij gespannen toe of die munt onder een andere zou schuiven of een hele rij over de rand zou doen tuimelen en cadeautjes in zijn val mee zou sleuren: autotjes en sleutelhangers, aanstekers en kartonnetjes met 100, 200, 1000 of 2000 punten. We speelden met verbeten gezicht, niet omwille van de horloges, de radio's, de parfumflesjes en de ringen in de toonkasten maar alleen om te winnen, omdat we geluk wilden hebben en we dat geluk konden krijgen van deze machines. In het begin lagen de penningen nog onbereikbaar achter hun piramide van glas maar met elke inworp kwam het ogenblik dichterbij waarop er tientallen munten klaterend in het bakje zouden vallen. In mijn opwinding gaf ik met mijn knie een duw tegen de automaat waardoor twee penningen naar het bakje afgleden. Een stout kind was ik geworden dat opging in zijn spel en wou winnen en geluk hebben net als iedereen maar ik werd wakker en zag dat de caissière mij bestraffend aankeek en plotseling viel het mij op hoe rondom mij de spelers zenuwachtig aan hun sigaretten trokken zonder de as er af te kloppen want al die geconcentreerde blikken die keken alleen maar naar dat geluk achter glas, dat onbereikbare geluk dat zo nabij was, dat ons elk ogenblik in de schoot kon vallen als we maar probeerden en bleven proberen, als we er maar genoeg naar smachtten. En ik zei tegen de jongens: kom we zijn hier weg, kom, maar hun penningen waren nog niet op en voor elke penning die ze erin stopten kregen ze er één of twee terug zodat zij in de ban bleven van dat spel dat hen geluk bracht terwijl
mijn geluk al op was. Ze gingen erin op zoals wanneer ze oorlog spelen en zich achter een barricade van manden en kussens verschansen terwijl ze schieten met geweren die echt knallen en naar kruit ruiken. Zoals ze elkaar besluipen, elkaar gevangen nemen, martelen, sterven op het tapijt! Dat is pas oorlog. Een wereldoorlog in huis. Maar moeders zijn voor de vrede en hun hart krimpt ineen als ze hun zonen zien opgaan in het geweld. Zij keuren het af dat Sinterklazen geweren brengen en de huiselijke vrede verstoren. Moeders willen lieve kinderen en geen oorlogshelden of cowboys, geen blaffers en geen munitie. Moeders kijken vol verachting naar vaders die niet in willen grijpen, die er zelfs nog om moeten lachen en staan van te genieten. Zij zien dat hun eigen bedgenoot zelfs zin heeft om mee te vechten, om te schieten, om geraakt te worden, te sterven en te verrijzen, dat hij staat te popelen om