| |
| |
| |
Foto: Maarten Vanden Abeele. Tijen Lawton, in: Images of Affection, 2002.
| |
| |
| |
Jan Lauwers
Monoloog van de melancholische kunstenaar I
Ulrike
We zouden kunnen besluiten dat we van deze planeet een zuivere plek maken.
We zouden kunnen besluiten dat alle wetenschappers, alle industriëlen, alle politici, alle godsdienstigen, alle kunstenaars, alles en iedereen als enige doel hebben om van deze planeet een zuivere, aangename plek te maken, Maar we besluiten dat niet. Want ‘we’ bestaat niet. ‘We’ is een woord dat niet goed is bedacht. ‘We’ is een woord dat is bedacht in een snelle, eenduidige, gevaarlijke wereld.
Ik bevind me in een warenhuis in het hartje van Europa en ben op mijn hoede. Ik doe alles wat men me geleerd heeft en de kans op mislukking is klein en hangt enkel van mezelf af.
Ogenschijnlijk kalm beweeg ik me tussen de massa en alles is beeld. Beelden zonder tijd. Beelden uit het verleden en het nu. Toekomstbeelden tellen niet.
Ik zie een kapot geschoten zilverberkenbos. Ik hou van zilverberken-bossen omdat de bomen geen enkele orde vertonen. Met hun taaie stammen die in alle richtingen gaan. Bedekt met een laagje zilver dat alle kleur filtert, ijler maakt. Alsof het de plek is waar de zon zich het meest thuis voelt. Waar de zon komt uitrusten.
Ik zie een mahoniehouten bijzettafeltje met daarop een donkergroen kalfslederen schetsboekje waarop in vage, versleten letters een onleesbare naam staat. Het boekje is zo klein dat het makkelijk in de achterzak van een jeansbroek past. De grootte van een portefeuille. Afgesleten door het vele gebruik. Ik doe het niet open.
Het is altijd onomkeerbaar. Het begin is het begin en het einde is vanzelfsprekend. Je bent wat de anderen zeggen dat je bent. En je krijgt maar één kans. De juiste beslissingen op het juiste moment, en niet aarzelen. Het is rechtlijnig en onomkeerbaar en dat is nu precies wat we niet
| |
| |
willen. En in al het andere berusten we. Een alledaags bestaan in een alledaagse omgeving met een alledaagse bestemming en een alledaags verleden. Maar wel voor de eeuwigheid.
Ik zie een naakte man met een blok hout rond zijn nek. Het is eigenlijk een houten balk met in het midden een gat waar precies een hoofd doorheen kan. De man lijkt een beetje te lachen maar als ik beter kijk zie ik dat zijn gezicht verkrampt is van de pijn. Het is een stilstaand beeld zonder omgeving. Alsof het in een witte ronde kamer staat. Met fel licht. Lampen met correctiefilters. Je ziet geen schaduwen. De huid heeft de kleur van noordzeegarnaal. Ik bevind me in een museum voor hedendaagse kunst ergens in Europa.
Ik zie een vrouw in een rode linnen zomerjurk heel langzaam over een plein lopen. Er zit een groepje van vijf mannen te kaarten. Eén van hen kijkt op en zegt iets in een taal die ik niet begrijp. Ik weet dat hij zegt dat de borsten van de vrouw zachtjes op en neer bewegen en dat hij dat opwindend vindt. De anderen kijken op van hun kaartspel en beamen wat de spreker zegt met een hoofdknik en een lach. De vrouw glimlacht terug en is ogenschijnlijk gelukkig met de aandacht. Dan merk ik dat alle mannen zwarte snorren hebben en de vrouw ook. Ik bevind me in de meest zuidelijke stad van Europa.
Ik weet niet waarom die beelden, nu in het warenhuis, door me heen gaan, zonder verband en bijna tegelijkertijd. En als ik die beelden zie praat ik met iemand en soms weet ik niet of ik werkelijk praat of dat dat ook een beeld is. Als ik mijn ogen open, zie ik dat ik alleen ben met voor mij een massa mensen die mij niet opmerken.
Dan stel ik vast dat er geen geluid is maar een soort zachte ruis die zich niet onaangenaam in mijn oren nestelt. Nu herinner ik me de oordopjes die ik vroeger tijdens de dag heb ingestoken. Ik begrijp niet waarom ik oordopjes heb ingestoken. Maar ze zitten er en ik laat ze zitten. De knal zelf zal ik niet eens horen, denk ik. En als ik hem hoor is het niet goed geweest. Stel je voor. Maar je weet het nooit. Er is geen enkel bewijs voor dat je de knal zelf hoort. En wat maakt het uit. Toch voel ik dat het van belang is er rekening mee te houden. Of zijn het de zenuwen die me parten spelen? Dan heb ik me niet goed voorbereid.
Ik zie een zandweg.
Opwaaiend stof dat zich tegen de houten rand van het voetpad opstapelt. Huizen van één hoog, met witgeverfde panelen waarop woorden staan: welkom, te huur, te koop en de naam van een heer met zijn zoon. Een zeer geagiteerd donker mannetje zegt, terwijl hij naar mijn handtas grijpt,
| |
| |
dat ik hem een sigaret moet geven. Hij wankelt en struikelt over de stoeprand en valt met zijn hoofd tegen het witte bord maar heeft mijn handtas niet losgelaten. Ik ook niet en ik val boven op hem en hij stinkt. Ik zie tijdens mijn val een kangoeroe op de weg en een 4×4 die geen moeite doet het dier te ontwijken. Het is een Datsun pick-up met verhoogde schokdempers. Twee mannen met geweren houden zich vast aan de gechromeerde buis boven de stuurcabine. Ze vragen of alles in orde is en wachten niet op een antwoord. Ik ben in een buitenwijk van Adelaide.
(Wat ik niet begrijp is dat ze haaien hun rugvin afsnijden en dan stervend weer het water ingooien. Wat ik niet begrijp is aan wie ik geld geef als ik geld geef aan een kreupele zigeuner. Wat ik niet begrijp is waarom ik alle merken van auto's ken. Wat ik niet begrijp is wat de oude vrouw bedoelde toen ze zei dat als men zichzelf doodt men eigenlijk iedereen doodt behalve zichzelf. Wat ik niet begrijp is onbelangrijk. Wat ik niet begrijp is zo omvangrijk.)
Ik bevind me op de tweede verdieping van het warenhuis en een veiligheidsagent kijkt me aan. Ik weet dat ik er doodgewoon uitzie, ik heb nauwlettend geobserveerd en me gekleed zoals toeristen dat doen.
Ik vraag hem de weg naar de afdeling parfumerie. Laat ons welriekend heengaan. De agent lijkt op een aap en ik volg de richting van zijn vinger.
Ik zie een dood paard langs de kant van de weg liggen. Overal autowrakken en een dood paard. Op een oude Chevrolet in een onbestemde gezandstraalde kleur zitten twee indianen alcohol te drinken. Waarom ik weet dat het indianen zijn weet ik niet en waarom het alcohol is en geen thee is mij ook een raadsel. Toch ben ik er zeker van. Het paard is doodgeschoten. Ik merk een gaatje van een vinger dik in zijn linkerflank en wat bruin bloed. Waarom ik weet dat het een kogelgat is weet ik ook niet. Ik heb nog nooit een kogelgat gezien. Het is 44 graden in de schaduw. De twee mannen zitten onbeweeglijk in de zon. Er gebeurt niks. Minder dan niks. Omdat er te veel gebeurd is. En daardoor weet ik dat het indianen zijn en dat het alcohol is en een kogelgat. En boven alles dat het paard dood is en de indianen niet bewegen en dat dat komt omdat er te veel gebeurd is. Het is twee uur 's middags en ik bevind me op 340 kilometer van Des Moines.
Ik zie een boot die te diep in het water ligt. Te veel mensen aan één kant. Enkele springen in het diepe. Er staat een naam op de boot. Het beeld is
| |
| |
onscherp, wazig. Dan zie ik opspattend water en hoor de brullende motor van een zware bolide die raast over een verlaten brede baan. Ook op de wagen staat een naam. Maar ik begrijp het verband niet. Mijn vermogen de twee beelden met elkaar te verbinden, laat me in de steek. Dan besef ik dat de twee beelden los van elkaar staan. Ik bevind me in een café in Amsterdam. Aan de wand hangt een batterij flatscreens van Pioneer.
Waarom ik alles in beelden denk, weet ik niet. Als alles een beeld wordt is het niet echt meer. Als alles een beeld wordt is het draaglijker.
Ze zeggen dat de gebeurtenissen in onze kindertijd een stempel drukken op de rest van ons leven. Maar soms heb ik de indruk dat er geen gebeurtenissen waren. Ik speelde als elk kind en voelde me jongen onder de jongens, deed mee aan vogelnesten roven maar hield ook van de poppen in mijn kleine meisjeskamer. Jongens en meisjes waren voor mij niet verschillend. Ik speelde in vrijheid, ontdekte in vrijheid en voelde in vrijheid. Als kind zette ik mijn walkman knoerthard en reed met mijn fiets zo snel mogelijk. Als ik op het toppunt van mijn kracht was en wist dat ik niet sneller kon, deed ik mijn ogen dicht en telde de beat. Drieën veertig was mijn record. Toen ik ouder werd deed ik hetzelfde spelletje maar dan in de auto. Ik kwam niet verder dan vierentwintig. Hoe ouder je wordt, hoe sneller het gaat, des te groter de angst.
Ik had beter nu ook mijn walkman opgezet. De ruis van de oordopjes maakt me zenuwachtig. Mijn walkman met mijn favoriete muziek. Wat is mijn favoriete muziek? Toen ik opgesloten zat mocht ik niet naar muziek luisteren.
Ik ben twaalf jaar en ik ga met de ganse familie naar The Sound of Music kijken en ik heb er de pest aan. Ik heb de pest aan de stem van die jongetjes. Ik heb de pest aan de kop van Julie Andrews. Ik heb de pest aan het huis waarin ze wonen. Ik heb de pest aan het vervelende landschap waarin dat huis staat. Ik heb de pest aan de heuvels waar ze telkens weer vrolijk aflopen. Ik heb de pest aan de al even vervelende fascisten die ook luidkeels zingen. Iedereen vindt de film geweldig. Ik zeg niks. Minder dan niks en ik hoop dat niemand me vraagt wat ik ervan vind.
Ze hebben het me ook nooit gevraagd. Ze vroegen me nooit wat ik ervan vond en dat was maar goed ook. Ik had zo mijn mening. En ik haatte vooral dat blonde jongetje dat ietsjes ouder was dan ik en dacht dat hij knap was.
| |
| |
Ach wat, het kan wel zijn dat Pascal het belachelijk vindt dat we onze steun zoeken in het samenleven met onze soortgenoten, die even ellendig en even machteloos zijn als wij. Zij zullen ons niet helpen: we sterven alleen. En wat is zijn advies? We moeten handelen alsof we alleen zijn. Zouden we dan ook schitterende huizen bouwen? We zouden zonder aarzelen naar de waarheid zoeken. En als we dat niet willen, bewijzen we daarmee dat we aanzien bij mensen hoger inschatten dan het zoeken naar de waarheid. Politiek is niet het zoeken naar de waarheid, maar zoveel mogelijk aanzien verwerven bij de medemens. Zonder daarbij te beseffen dat die medemens even ellendig en machteloos is als wij. Maar ik heb me nooit machteloos gevoeld. Ik ben wel altijd boos geweest. Niet boosaardig. Boos. En soms was die boosheid zuivere woede. En dan werd het gevaarlijk. Maar ik wist nooit wanneer het kwam en hoelang het zou duren.
Rusteloosheid. We klagen dat we te veel doen. We klagen over ons zware bestaan. We klagen over het tekort aan tijd. Maar wat zou er gebeuren als we niks meer mogen doen? Wat zou er gebeuren als er niks meer te doen viel? Dingen doen altijd maar dingen doen. Ding doeng zegt de klok kling kloeng ding doeng ding doeng ding dong hong kong. Ik zie een mand vol vuistgrote kikkers. Honderden op elkaar gestapeld, verdwaasd uit hun ogen kijkend. Van tijd tot tijd een hand die in de ton graait en er enkele tegelijk uittrekt. De onderste kikkers worden beschermd door de bovenste maar worden wel platgedrukt. Ze leven langer maar hebben meer ellende en weten dat ze ook op het hakblok van de slachter zullen eindigen, 't Is maar hoe je het bekijkt. Ik ben op een vroegmarkt in Hong Kong. Een vrouw vraagt of ik een boottripje wil maken en ik schud mijn hoofd en ze zegt ‘maybilatel’, lacht en spuugt op de grond. Hong Kong Ding Dong er zijn te veel Chinezen in Pling Plong.
Ik ben nu gewoon aan de oordopjes en het geroezemoes rond mij wordt daardoor helder.
Ik doe geen moeite ook maar iets te begrijpen en bedenk dat ik, als dit misloopt, wil leren liplezen. Het warenhuis is te warm en ik heb spijt dat ik een trui heb aangetrokken. Het zweet irriteert me en ik moet rustig blijven. Een kind krijgt een oorvijg die net iets te hard lijkt te klinken want mensen kijken geschrokken naar de rood aangelopen moeder. Een lolly valt in stukken uiteen. Ik hoor een gedempt gekrijs.
Ik ben een dwaas en ik heb altijd gelijk. Ik heb gelijk als ik zeg dat het niet deugt. Dat het allemaal naar de verdoemenis gaat als we er niks aan doen. Ik ben dwaas en arrogant: ik zal er iets aan doen. Ik ben god en
| |
| |
zal de wereld veranderen. Ze hebben me verteld dat ik gek ben. Ze hebben me geen rust gegeven. Maar ik heb hen altijd ernstig genomen. Ik heb me nooit boven hen gesteld. Ze zeiden dat ik niet voor rede vatbaar was. Dat ik een hysterica was. En nu ben ik leeg en opgebrand. Niet uitgeblust, neen, opgebrand. Tot het laatste toe heb ik gebrand. Ik was blij en gelukkig met de wijsheid die ik had: het kon en moest veranderen. Ik hield van ze allemaal en vergaf de cynici die de macht hadden uitgevonden en beweerden dat ze uitverkoren waren. Ik vergaf het ze en schoot ze dood als ik kon. Pardon, pardon, pardon...
Op de afdeling parfumerie zie ik nu alleen nog vrouwen. Het zouden vriendinnen kunnen zijn, maar dat doet er niet toe. Vrouwen die weer andere vrouwen bekijken en er kleur op aanbrengen. Zorgvuldig en ontspannen. Een spiegelbeeld dat naar een spiegelbeeld kijkt. Ik heb lang geleden besloten nooit meer mijn nagels te verven. Zal ik het nu voor de laatste keer wel laten doen? Door het zwarte meisje van Chanel. Kijk nooit in de ogen van je slachtoffer en geef het een valse naam. Ik noem het zwarte meisje Liza, vraag me af waarom de naam Chanel zo vertrouwd klinkt en bedenk dat ik moet stoppen met denken. Een vrouw in groene tailleur met Givenchy op de revers vraagt iets en uit haar bezorgde blik weet ik dat ik moet handelen.
Ik zie een zwaar grijsblauw hek met een draaideur en een kinderwagen die geklemd zit tussen de ijzeren spaken van het hek en het ronddraaiende deel. Een vrouw tracht in paniek uit alle macht de kinderwagen los te trekken. De baby slaapt. De lucht is zweterig en stinkt naar smeerolie en verbrande rubber. Ik bevind me in de metro van Parijs en het is herfst. Dat is niet te merken in het ondergrondse maar toch weet ik het zeker. De vrouw draagt fluorescerende Nikes die je kan oppompen. Ik weet niet of dit belangrijk is maar ik merk het op en opmerkzaamheid en achterdocht behoren nu eenmaal tot de vereiste eigenschappen.
Hebben jullie dat ook soms dat je het plots weet dat je het eindelijk begrijpt en dat je tegen alles bent dat je het er niet mee eens bent en dat alles zo helder is dat je niet begrijpt dat ze je niet begrijpen en dat je uitroept maar zie je dat dan niet zie dan toch hier en je zegt het veel te snel het is zo eenvoudig en dat je de lichte paniek ziet in de ogen van diegene die het dichtst bij je staat en dat je dapper volhoudt dat je het bij het rechte eind hebt en de oplossing zomaar voor het rapen lag en nog spreek je te snel je struikelt over je woorden en je mond wordt kurkdroog en je eist dat ze naar je luisteren en dat het nu eens gedaan moet zijn. En dan besef je dat het een groot complot is en dat de lichte paniek die je meende te bespeuren - want je bleef helder kijken en bestuderen een afgesproken teken is van de samenzweerders om elkaar
| |
| |
duidelijk te maken dat je er niet bij hoort en dat ze toch nooit betrokken willen worden bij mogelijke veranderingen die misschien zouden kunnen leiden tot een zekere vorm van gelukzaligheid waarmee god of allah geen zak te maken hebben en dat hun zo uitgekiende schema als de lolly van het kleine meisje in stukken uiteenvalt en pets pets pets nog een oorvijg erbovenop en dan kijken en niet begrijpen dat er niets te begrijpen valt en dat je adem stokt en je beseft dat het heldere moment dat je even bespeurde het ultieme heldere inzicht dat je in al je leden voelde zinderen een minder-dan-niks-moment was zonder enige betekenis hebben jullie dat ook?
We zijn voortdurend bezig met versimpeling. We willen vereenvoudigen en onszelf bevestigen. We willen onze eigen mening horen. We lezen in de krant wat we willen lezen: datgene wat ons zint. Wat ons denken bevestigt. Wat ons vermoeden doet uitkomen. En de rest interesseert ons niet. We zijn blind en we zijn bang en we weten het beter. En hoe meer we leven des te beperkter het wordt. En dan noemen we dat wijsheid en zijn we ervan overtuigd dat die ervaring, die leeftijd, een verdienste is. En dan zoeken we troost en verwarren dat met berusting. Want we zouden het beter kunnen doen en we zouden onze ogen kunnen sluiten en ons verlangen naar een eeuwigdurende paradijselijke toestand ook niét kunnen koesteren en we zouden kunnen stellen dat het enige echte ware het leven zelf is maar we doen dat niet omdat we bang zijn. Maar ik lieg. Ik lieg als ik zeg dat het moeilijk is een besluit te nemen. Ik heb allang het besluit genomen. Tijd speelt nog slechts een enkele keer zijn rol. We moeten sterk zijn en ons wapenen. Kedeng kedeng kedeng, weer een dood kreng.
Ik zie een kapot geschoten zilverberkenbos met een moddergrijze beek met gaten erin. Ik wist niet dat een beek met gaten bestond. Elk gat is omringd door dode vissen die ook met zilver zijn bedekt. Net als de bomen.
Waarom kan ik niet gewoon de beelden registreren. De beelden die altijd overal tegelijkertijd gebeuren. Beelden zonder verband. Waarom dien ik altijd oorzaak en gevolg te onderzoeken? Waarom kan ik niet gewoon registreren?
Waarom moeten er steeds oordelen volgen? Waarom heb ik altijd een mening? Waarom heeft iedereen altijd over alles een mening? En waarom maakt dat niks uit? Is een mening hebben datgene wat ons van de dieren onderscheidt? En zijn we daardoor beter af?
| |
| |
Ik wil geen mening hebben.
Ik wil geen lievelingskleur hebben.
Ik wil geen smaak hebben.
Ik wil geen voorkeuren hebben.
Ik wil geen macht hebben.
Ik wil geen verlangen hebben.
Ik wil verdwijnen.
Ik wil minder dan niks zijn.
De jaren dat ik alleen was en men me voor gek hield heb ik veel gevoeld. Het is moeilijk om te voelen als je alleen bent. Maar het is slechts dan dat je de ware dingen voelt. Omdat je ze niet kunt uiten. Omdat ze nooit kunnen worden gebruikt. Omdat medelijden onbestaand is als men alleen is. Omdat zelfmedelijden nutteloos is, niet te gebruiken voor welk doel dan ook.
Bruikbaarheid is het enige echte criterium.
De jaren dat ik alleen was waren niet de beste jaren.
Ik wilde niet alleen zijn. Ik haat alleen zijn.
Alleen zijn is zinloos. Ik heb in mijn donkere cel maar één woord op de muur geschreven: samen.
En dat was het laatste woord: samen.
Ik hou van jou, jij houdt van mij.
Ik zal altijd bij je zijn en jij zult me nooit verlaten.
Ik weet dat jullie van me houden.
Geef mij die zilverlingen.
Laat ons nog een poosje swingen.
Een requiem zingen.
Voor een haai zonder vinnen.
Ik zal het wel oplossen maar wees niet boos als het hard aankomt. We zijn allemaal van hetzelfde bloed en het bloed ben ik en jij bent het bloed.
We zullen er samen voor strijden en we staan er alleen voor om te doen
wat we moeten doen.
Ik hou van jou.
Ik bemin jou.
Ik geloof in jou.
Ik ben je eeuwig trouw.
Ik zal je streng straffen.
Jij zult mij vergeven.
Ik zal nog meer van je houden.
| |
| |
Jij bent mijn liefste.
Jij bent mijn lust en mijn leven.
Ik zal je altijd in gedachten hebben.
Ik zal je nooit verlaten.
Jij bent van mij en ik ben van jou.
Ik zal huilen en jij zult me troosten.
Ik zal altijd alles voor je doen.
Jij zult altijd voor me klaarstaan.
Ik zal alles met je delen.
Jij zult alles aan mij geven.
Samen zijn we één in gedachte en in daad.
In de daad.
We zullen nooit versagen.
We zullen nooit falen.
We zullen nooit bedriegen.
En als het te veel wordt voor jou zal ik je de last ontnemen.
Ik ken jou en jij kent mij.
En er zal altijd rust zijn tussen ons en tot in de dood.
Ik ben jou.
Jij bent mij.
En één keer wil ik niet nadenken over de gevolgen.
(ze ontploft)
| |
| |
Foto: Wonge Bergmann. Viviane De Muynck, in: Le Désir, 1996.
| |
| |
| |
Monoloog van de melancholische kunstenaar II
De sombere man
Vrij naar Oriana Fallaci, Intervista con la storia
(Interview met de geschiedenis).
Ik ben een beetje zonderling, of bizar, als u dat liever hebt. Een beetje onbegrepen ook, of onbegrijpelijk, als u dat liever hebt. Maar ik heb ongeschonden overtuigingen en een onveranderde persoonlijkheid. Jullie vinden me krankzinnig, megalomaan en verdorven en mijn eigenaardigheid schandalig en jullie hebben niet het flauwste vermoeden dat het misschien een intelligente manier is om de zaken beter te begrijpen en te verwerken. Ik ben gevoeliger dan ik lijk en denkt u nu echt dat een man die de vernederingen heeft doorstaan die ik heb doorstaan, de laster heeft moeten dulden die ik heb moeten dulden, nog enig belang kan hechten aan wat voor uiterlijkheden dan ook? Toch zie ik er anders uit, zegt u, maar ik vraag u wat is anders?
Ik ben niet de lijdende man, of de man die lijdt, als u dat liever hebt. Ik ben in de rouw en ik denk niet meer na over de avontuurlijke tijd van weleer. Toen ik nog vijf vrouwen tegelijkertijd kon beminnen. De tijd dat ik dacht dat heel de wereld stilstond behalve ikzelf.
Ik ben misschien wel excentriek en bekijk de wereld niet zoals men die ons voorhoudt maar met het hoofd lichtjes schuin naar achteren en ik vind niks vanzelfsprekend. Want vanzelfsprekendheid is laf, schandelijk en gemeen. En ook tamelijk stom.
Maar nu even serieus, als u dat liever wilt, inmiddels weet iedereen dat men me wil liquideren. Al heel lang droomt men ervan me uit de weg te ruimen. Men wil me verpletteren, vermorzelen, vertrappelen als een slang. Maar het lukt hen niet omdat ik mijn hart en mijn hersenen verstop telkens als ik in de openbaarheid treed. Niemand kent de schuilplaats, zelfs niet diegene die mij liefheeft, zeker niet diegene die mij liefheeft, als u begrijpt wat ik wil zeggen. U ziet, ik verberg me niet, ik verdedig me ook niet en er is niet veel moed voor nodig om me koud te maken. Wel enige vorm van vindingrijkheid.
| |
| |
En dan weer denk ik: wie weet is mijn dood ook nuttig. Kijk, ik heb bijna al mijn haren verloren, de weinige haren die ik nog heb zijn van geen betekenis en ik heb waarschijnlijk niet veel jaren meer over. Kortom, hun bedreiging boezemt me geen angst in en zo kunnen ze me de mond niet snoeren.
Luister, ze zeggen dat ze me niet au sérieux kunnen nemen. Ze zeggen dat ik een vent ben die je slecht kunt begrijpen als je zijn geschiedenis analyseert. Een geschiedenis waaruit blijkt hoe oneerlijk, psychopathisch en leugenachtig ik ben. Ze zeggen dat ik niks dan leugens verkondig. Ze noemen me een hansworst, een belachelijke vent, een nar, een misdadige en een geesteszieke. Denk niet dat ik overdrijf of me laat meeslepen door woede. Niks geen woede.
Wel somberheid. De eenzaamheid is soms... de eenzaamheid neemt soms bezit van je geest. Ze neemt bezit van je dromen en het kost je al je fantasie om die somberte tegen te gaan.
Ik ben verlegen. Ik was zo verlegen dat ik op school nooit de moed had op te staan en te bewijzen dat ik iets geleerd had. Als de meester me riep werd ik rood en raakte mijn tong verlamd. Maar ook in die tijd lukte het me niet gehoorzaam te zijn.
Neemt u de geschiedenis van mijn baard. Toen ik twintig was beval men me mijn baard te laten groeien. Ik weigerde, waarop ze kwaad werden. En toen kwam er een man naar me toe. Hij zei dat ik moest gehoorzamen of weg moest gaan. ‘Goed,’ zei ik, ‘ik vertrek.’ ‘Neen,’ riep hij, ‘je moet blijven.’ ‘Goed’, zei ik. ‘Maar je moet wel je baard laten staan.’ ‘Neen,’ zei ik, ‘niks geen baard.’ ‘Pas op of ik sla je.’ ‘Slaat u me maar.’ Hij begon me te slaan en terwijl hij sloeg schreeuwde hij tegen me: ‘Laat je baard staan.’ ‘Neen’, zei ik. En hij sloeg nog harder. En hij sloeg zo lang tot hij er uitgeput bij neerviel. En toen smeekte hij me of ik mijn baard niet een klein beetje kon laten staan, gewoon opdat hij zijn gezicht niet zou verliezen. Ik zei: ‘Een heel korte, drie dagen niet scheren?’ ‘Ja’, zei hij, en hij straalde een beetje. En zo kwam ik tot een compromis, zonder gehoorzaam te zijn...
| |
| |
Foto: Mark Bisaerts. Mil Seghers, in: Invictos, 1990.
| |
| |
| |
Monoloog van de melancholische kunstenaar III
Le désir
En nu zit hij dus hier, de zwarte engel.
En hij heeft zijn bril niet meer nodig.
Onder hem verschijnen landschappen. In zwart-wit,
kleuren heeft hij nooit gezien. Heeft hij ook nooit gemist.
Hij is nu rustig, zonder tijd, zonder doel.
Een landschap zonder betekenis, zonder tijd, zonder doel.
Dan weer ziet hij een ander landschap.
Een slordige zandweg ergens buiten Sevilla.
Hij komt overal en gaat overal even snel weg.
Op de zandweg scharrelt een kip. Een hond ligt snel hijgend
in de schaduw van een oude plataan.
Een oude autoband op een hoop steenafval.
Een 4×4-terreinwagen van Opel rijdt rakelings langs de hond,
stopt brutaal voor de kip en raakt net de autoband.
Een moment zonder doel. Een anekdote zonder betekenis.
Maar hij heeft het gezien en hij zal het nooit vergeten.
Het zal leven als een kleine herinnering
aan al die geheimzinnige eenzame mensen,
die het verleden zijn vergeten en enkel
het zo vermoeiende verlangen hebben gekoesterd,
als een sublieme vergissing.
| |
| |
Needlapb X, Avignon, 2005. © Fred Nauczyciel/see-you-tomorrow
|
|