Eric Joris & Kurt Vanhoutte
Flashes IV
10. We zijn een lichaam, we hebben een lichaam. Dat het mogelijk is beide formuleringen te hanteren is veelzeggend. Het lichaam schrijft ons in de werkelijkheid in en manifesteert zich bijgevolg als de paradox aan de basis van ons bestaan. We kunnen onmogelijk volledig afstand nemen van het eigen lijf, omdat we in eerste instantie met het lichaam denken. Kritische reflectie kent in die zin onvermijdelijk een interne limiet. We zijn belichaamde waarneming. Nog anders verwoord, meer filosofisch: de status van het lichaam is fundamenteel ambivalent, omdat we altijd tegelijk subject en object van ons zintuiglijk apparaat zijn. Volgens de fenomenologie is precies die dubbele status van het lichaam zijn bestaansgrond, het draagvlak dat onlosmakelijk met de wereld verbindt door een wederzijdse afhankelijkheid tussen ons en de werkelijkheid tot stand te brengen. ‘Het wil zeggen’, aldus Maurice Merleau-Ponty in zijn Fenomenologie van de waarneming, ‘dat mijn lichaam van hetzelfde vlees gemaakt is als de (waargenomen) wereld en dat bovendien dit vlees van mijn lichaam deel heeft aan de wereld, het vlees wordt door de wereld weerspiegeld, de wereld dringt in het vlees door en het vlees dringt in de wereld door [...]; hun betrekking is die van overschrijding (transgression) of van overbrugging (enjambement)’.
Interessant genoeg beroept de filosoof zich hiervoor op experimenten in de neuroweten schappen. Zo verwijst hij in zijn teksten met enige regelmaat naar twee tegengestelde stoor nissen, fantoompijn en agnosie. In het eerste geval lijdt de patiënt nog steeds pijn op de plaats waar een lichaamsdeel tevoren werd geamputeerd. Agnosie daarentegen is het onver mogen om een deel van het eigen lichaam te herkennen. Hoewel de zintuiglijke waarneming intact is, valt zoals bij Alzheimer de verbinding met de buitenwereld weg. Waar de ervaring in het ene geval weigert verleden tijd te worden, leeft het slachtoffer in het andere geval in een eeuwig nu zonder uitzicht op een toekomst. Beide syndromen zijn voor de fenomenoloog een indicatie dat ons lichaam een fictionele of fantasmagorische constructie is waarmee we betekenis ontlenen en geven aan de wereld. Het lichaam is als het ware de kaart aan de hand waarvan we het leven denken. En vooral: de grenzen van die kaart zijn, zo blijkt in extreme gevallen, verrassend beweeglijk en permeabel.
Het recente theater van CREW rekt die grenzen op, maakt het tragische effect daarvan voor het lichaam voelbaar en theatraliseert dat vervolgens voor de ogen van een publiek. De tragedie ontstaat eerst op louter zintuiglijk vlak. Als het klopt dat ‘the map is not the territory’, zoals de semanticus Alfred Korzybski meldde, dan kan worden gezegd dat CREW de intrinsieke kloof tussen beide maximaliseert. De ‘immersant’ bevindt zich namelijk tussen twee performances: de handelingen van een menselijke protagonist die via ‘immersieve’ prothesen met zijn werkelijkheid verbonden is, en de geheugen- en rekenkracht van een computer die de visuele, auditieve en deels tactiele voorwaarden van die werkelijkheid bepaalt. Op het snijpunt van beide waarnemingsvelden verschijnt de intimiteit van mens en machine en, breder beschouwd, de implicatie van het individu in zijn lichamelijke bestaansgrond. CREW ontregelt met andere woorden op een fundamenteel en cruciaal punt, waar de immersant de wereld