Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1992 (1992)

Informatie terzijde

Titelpagina van Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1992
Afbeelding van Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1992Toon afbeelding van titelpagina van Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1992

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1992

(1992)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 201]
[p. 201]

Koert van der Horst
‘Zonder zwier of krullen’:
drie brieven van Jan Jacob Schultens aan Paul Chevallier (1743-1745)

Het gevoel door de steeds zwaarder wordende sluier van het verleden heen, toch even iets van de lang vervlogen werkelijkheid te kunnen betrappen, komt maar zelden voor. Soms, door een bepaald (detail van een) schilderij of voorwerp, of een passage in een geschreven tekst, bijvoorbeeld een brief, lijkt het of wat wij ervaren als een ver van ons afstaande vormtaal, of als van ons vervreemde conventies, plotseling doorbroken wordt. Alsof ‘wie es wirklich gewesen ist’ voor een ogenblik weer tot leven komt. Gevaarlijk is dit gevoel wel, alleen al omdat eigen en eigentijdse conventies en contekst een even vertekenende als verradelijke rol kunnen spelen en gemakkelijk tot onhistorische interpretaties kunnen leiden, maar interessant is het ook.

 

De drie brieven waar het hier om gaat, kunnen zulke momenten opleveren, temeer omdat de schrijver ervan in dit (zeer uitzonderlijke) geval eigenhandig, herhaaldelijk en met nadruk de in zijn 18e-eeuwse ogen storende franje opzij schuift. Hij vindt niets ongerijmder dan dat vrienden ‘in hunne familiare brieven zich naar een gansch andren voet regelen, dan in hun conversatie’. Toch een vrij solide garantie dat wat overblijft, wat we te horen en te zien krijgen, dichtbij zijn beleefde werkelijkheid zal liggen. Die werkelijkheid is hier het Leidse studentenmilieu omstreeks het midden van de 18e eeuw, of precieser gezegd een vriendenkring van getalenteerde 20- tot 27-jarige studenten, waarvan de meesten theologie studeren en waarvan een aantal zich zal ontplooien in een voor die tijd ‘verlichte’ richting. In deze brieven is dan ook niet de eerste de beste student aan het woord, maar iemand die ook wat héeft te laten zien en horen. Dat de ‘voet’ die hij aanhoudt niet ‘normaal’ was, wordt duidelijk doordat hij zich gedwongen voelt de (niet bewaarde) antwoordbrieven te corrigeren en aan te dringen op weglating van de laatste restjes fraseologie.

[pagina 202]
[p. 202]

De schrijver van deze drie brieven is Jan Jacob Schultens (1716-1778), de middelste telg van drie generaties beroemde theologen en oriëntalisten die ononderbroken van 1729 tot 1793 hoogleraar in Leiden waren. Zijn vader is Albert Schultens (1686-1750), de grondlegger van de vergelijkende semietische filologie waarop zijn zoon Jan Jacob en zijn kleinzoon Hendrik Albert Schultens zullen voortbouwen. In 1713 werd Albert Schultens hoogleraar Hebreeuws in Franeker, waarna hij in 1729 naar Leiden overging. Een jaar vóór zijn dood neemt Jan Jacob in 1749 het onderwijs in de godgeleerdheid en de oosterse talen van zijn vader over, welke functie hij tot zijn dood in 1778 zal blijven uitoefenen. Op zijn beurt zal Jan Jacob dan door zijn zoon Hendrik Albert Schultens (1749-1793) opgevolgd worden.

In Franeker geboren, wordt Jan Jacob al vrij gauw nadat het gezin Schultens in 1729 naar Leiden verhuisd was, op 9 maart 1730 op 15-jarige leeftijd ‘honoris causa’ ingeschreven aan de Leidse Universiteit. Voordat hij in de loop van 1744 het hoogleraarschap in de oosterse talen in Herborn aanneemt, heeft hij blijkens de eerste twee hier gepubliceerde brieven (van 1 en 15 oktober 1743) van augustus tot december enige maanden aan de noordelijke universiteiten van Groningen en Franeker doorgebracht, waarschijnlijk om zijn studiën af te ronden. De derde brief, van 10 januari 1745, komt uit Herborn. Uit die brief, waarin hij een levendig verslag geeft van de daar heersende toestanden, blijkt wel dat hij het daar niet bijzonder naar zijn zin heeft. Hij woont er met zijn zuster Susanna Amalia. Toch zullen de jaren van zijn verblijf in Herborn voor zijn persoonlijk leven beslissend worden: hij trouwt er, vermoedelijk in 1748, met de dochter van één van zijn collegae, Johann Heinrich Schramm. In 1749 zal hij dan, vergezeld van echtgenote en zijn pas geboren zoon Hendrik Albert naar Leiden terugkeren om het onderwijs van zijn vader over te nemen. In Leiden zal hij grote faam genieten als oriëntalist, maar ook - meer dan zijn vader - als theoloog en polemist. Gedeeltelijk tegen zijn zin werd hij al gauw betrokken bij tal van theologische geschillen. Hoewel naar hem als geleerde zeer opgekeken werd, heeft hij, mede doordat hij zijn aandacht soms te veel moest verdelen, toch niet zoveel gepubliceerd.Ga naar voetnoot1.

Schultens vertegenwoordigde, naast de inmiddels min of meer achter-haalde tegenstelling tussen Voetianen en Cocceianen, - in het gezelschap van vooral Herman Venema - een meer bijbelse dan strikt confessionele richting. Hij pleitte regelmatig voor meer verdraagzaamheid en het recht van vrije meningsuiting en heeft zeker bijgedragen aan een grotere tolerantie in de 18e eeuw. Persoonlijk moet Schultens een emotioneel man

[pagina 203]
[p. 203]

geweest zijn. Herhaaldelijk wordt gezinspeeld op zijn ‘overspannenheid’; zelf spreekt hij van een ‘impetueus en fougeux temperament’. In een inaugurele rede uit 1976Ga naar voetnoot2. wordt gewezen op het ‘extravagante karakter van zijn taalgebruik en stijl [dat] ongetwijfeld mede samenhangt met zijn emotionele benadering van de zaak’. Hij wordt daar tevens gekenschetst als een extravert mens van een soms ontwapenende openhartigheid. In deze brieven uit zijn studentenjaren zijn deze eigenschappen al tot volle ontwikkeling gekomen.

 

De ontvanger van de drie brieven is de zes jaar jongere Leidse medestudent Paulus Chevallier (1722-1796), kleinzoon van een Franse predikant en zoon van een avontuurlijke vader die in de beginjaren van de 18e eeuw met één van de vele golven Hugenoten naar Amsterdam was uitgeweken. Kort na de geboorte van Paulus was zijn vader naar West-Indië vertrokken, waar hij ca. 1725 waarschijnlijk vermoord is. Zijn opleiding genoot hij aan de Hoge school in Lingen waar hij in 1740 promoveerde. In hetzelfde jaar vertrok hij naar Leiden waar hij zich op 16 september liet inschrijven. Hij studeerde daar onder Wesselius, Hemsterhuis, Alberti en Jan Jacob's vader, Albert Schultens. In 1745 zou hij predikant in Sloten worden; in 1747 in Rijswijk en in 1751 in Groningen. In het daarop volgende jaar werd hij daar als zeer gematigd Voetiaan, tesamen met Michael Bertling en Ewald Hollebeek (zie noot 5) tot hoogleraar benoemd op de opengevallen plaatsen die Ant. Driessen, Otto Verbrugge en Corn. van Velzen hadden achtergelaten. Ook Chevallier stond bekend als een emotioneel man, ondogmatisch, levendig en onderhoudend. Met Hollebeek beijverde hij zich voor de introductie van een nieuwe, vrijere wijze van preken (de ‘Engelse preekmethode’). Er loopt een lijn van Chevallier, via zijn leerling Muntinghe en diens leerling Hofstede de Groot, naar de verlichte ‘Groninger school’. Na de restauratie in 1787 zou hij als ijverig patriot van de kleingeestigheden van de oranjeklanten veel te lijden krijgen.Ga naar voetnoot3.

 

De drie hier uitgegeven brieven maken deel uit van het belangrijke Archief Chevallier dat in de Universiteitsbibliotheek van Utrecht berust. Onlangs is een inventaris van dit archief verschenen.Ga naar voetnoot4. Van talrijke bekende en

[pagina 204]
[p. 204]

minder bekende correspondenten zijn in dit archief alleen al aan Paulus Chevallier ca. 1500 brieven aanwezig. Van Jan Jacob Schultens zijn er 19 (tussen 1743 en 1773), waarvan dit de drie vroegste zijn. De eerstvolgende is pas van 1769. Merkwaardig is overigens dat Schultens, inmiddels - net als Chevallier - gevestigd hoogleraar geworden, al in de eerste brief van 1769 zelf terugkeert tot de beleefdheidsfrasen die hij 25 jaar tevoren als student zei zo te verfoeien. Vanaf dat moment begint hij zijn brieven weer met ‘Hoog Eerwaarde Hooggeleerde Heer en Zeer geëerde Vriend’, en zijn we terug in ‘normale’ verhoudingen.

1. Brief van Jan Jacob Schultens aan Paulus Chevallier (Groningen, 1 oktober 1743)

Hupsche en braave Vriend.

 

Zeer begeerig ben ik naar tijdinge van U. Gij zult mij een ongemeen plaizier doen, zo gij slegts met drie regelen mij wilt verwittigen, hoe gij nu vaart, hoe gij de vacantie gevaaren hebt, en wat onze Hollebeek al maakt.Ga naar voetnoot5. Vreemd zal U buiten twijffel mijne ruiterlijke manier van schrijven voorkoomen. Dan weet, dat ik den geenen, wien ik het geluk heb van onder mijne vrienden te tellen, zonder de minste omstandigheden en franjes gewend ben te schrijve. Gevoeglijk waare het geweest, wijl ik nog nimmer het genoegen gehad heb van u een brief te zenden, deeze vrijheid eerst met een complimenteusen zwier te verzoeken: edog het vertrouwen, dat ik op uwe gulle en ongeveinsde vriendschap stelle, heeft het mij doen wagen, zonder alvoorens uw verlof gezocht te hebben. Verwaerdigt gij me met uw antwoord, houd den zelven trant. Immers niets komt mij ongerijmder voor dan dat waare en gemeenzaame vrienden, in hunne familiare brieven zich naar een gansch andren voet regelen, dan in hun conversatie.

[pagina 205]
[p. 205]

Ik hope dan in uwe letteren aan mij, geen Eerwaardens, zelf geen UEdeles te vinden. Schreven wij in het Latijn of Frans, zouden we in die taalen elkander met tua reverentia, tua nobilitas etc. kwellen? Wat hindert ons dan in onze moedertaale ons aan het eenvoudige gij, u en uwen te houden? Wat scheelt ons een algemeene en door het standvastig gebruik gewettigde gewoonte? Laaten we ons daar boven zetten, mijn waarde Heer en vriend, en den ouden, mannelijken, en Romeinschen zwier kiezen voor de nieuwe, verwijfde en ik weet niet van waar hergekoome airs onzer huidendaagsche briefvormen. Wanneer u deeze trant niet behaagt, hebt gij het mij maar te zeggen; en ik zal u vervolgens in het Latijn schrijven, zonder te pecceeren tegens de regels eener ingebeelde beleefdheid. Maar hier van genoeg.

Ik heb hier ruim agt weeken met zonderling genoegen doorgebracht. Groningen heeft wonderlijke aantreklijkheden voor mij. Het voornaamste dat er mij mangelt zijn mijn braave en bekende vrienden. Waaren die bij mij, zo was mijn genoegen volkoomen. Had ik konnen denken of droomen, dat ik hier zo lange zou toeven, zekerlijk had ik eene reguliere correspondentie met mijne familiaarste vrienden beleid, om derzelver tegenwoordigheid door briefwisseling te verbeelden. Ik blijve nog lang genoeg hier om ten minsten eenen brief van u te ontvangen. Daarom wensche ik dat gij te Leiden zult zijn, en dees u daar aantreffen. Herschrijf mij met deze van alles wat er te Leiden en in Holland gewigtigs omgaa: dog schrijf breed en omstandig zo veel uw tijd u toelaat. Zondag avond is Rauwers van Zutphen hier beroepen.Ga naar voetnoot6. Prof. Driessen begint op het laatste zijner dagen, nu hij niemand anders vindt, zich zelven te verketteren.Ga naar voetnoot7.

[pagina 206]
[p. 206]

Buiten twijffel hebt gij het edel vraagstuk der Protestantsche kerke van Hem voorgesteld gezien.Ga naar voetnoot8. Dat heeft hij agtervolgd met een eerste vertoog over de verrukkingen, gezichten, voorzeggingen, en onderscheide Godlijke openbaaringen van Christina Poniatowia, die u uit de kerkhistorie der voorlede eeuw bekend is.Ga naar voetnoot9. Een Predikant Mees heeft reeds het vraagstuk beantwoord: ik zie in de Groning. Courant dat het bij Abcoude te bekoomen is.Ga naar voetnoot10. Twee andre schriften tegen Driessen zijn op de pers:Ga naar voetnoot11. Hij zelf

[pagina 207]
[p. 207]

is al ver gevorderd met den tweeden druk van zijn vraagstuk.Ga naar voetnoot12. Vreeslijke gevolgen zal deeze zaake na zich sleepen, ten zij de wijze regeering er in voorzie. Ik verlange te hooren wat bewegingen de uitspoorigheden van deezen Man bij u verwekken. Heeft Honert er ook iets van gemeld?Ga naar voetnoot13. Hebt ge iemand anders er over gesprooken? Dog van Driessen en van de andre Theologiae Professores mondeling nader.

Verder nieuws van belang weet ik niets: alleen met een dag of twee verwachten wij hier een Isagoge in Gramm. Hebr. compendium exhibens syntaxeos et Accentuationis van Brucherus Predikant te Emden. Ik heb er eenige bladen van gezien: aber het is gaar nichts.Ga naar voetnoot14. Hier neeme ik dan thans mijn afscheid omdat nog andren te schrijven hebben. Groet hartelijk van mijnen wegen al die naar mij vraagen: zonder vraagen naar mij

[pagina 208]
[p. 208]

HollebeekGa naar voetnoot15., TrellontGa naar voetnoot16., HeldGa naar voetnoot17., La MotteGa naar voetnoot18., en SchraderGa naar voetnoot19. zo gij hem ziet. Vaarwel mijn Heer en Vriend, leef plaizierig, en studeer fris. Inzonderheid vergeet niet somtijds te denken aan uwen opregten en u minnenden vriend

Jan Jacob Schultens

Groningen den 1 October 1743.

2. Brief van Jan Jacob Schultens aan Paulus Chevallier (Leeuwarden, 15 oktober 1743)

Hupsche, braave, lieve en Getrouwe Vriend

Allen neervellende Rammeier,

 

Wonder aangenaam was het mij uit uwen geestigen brief dat vermaak te scheppen 't welk de ontbeering van uw gezelschap eeniger maate kan vergoeden. Denk niet dat ik u wat bloempjes op de mouw spelle: gij weet hoe afkeering ik daar van ben. En gij zult mij gelooven, wanneer ik u zonder zwier of krullen eenvouwdig en oprecht betuige, dat uw brief van vooren tot achteren, van onder tot booven, van woord tot woord de merken draagt van uwen hupschen en vrolijken omborst. Eene fout vinde ik maar in den zelven: hij is te kort. Dat gebrek vergoede ik zo veel in mij is, met hem telkens te herleezen. Hoe meer ik zulks doe, hoe begeeriger ik worde om spoedig een tweeden en langer van u te ontvangen. Daarom zende ik deezen af, met dringend verzoek van mij dit genoegen niet te misgunnen: zo de post niet mankeert en gij te huis zijt, krijgt gij hem Donderdag.Ga naar voetnoot20. Antwoord mij dan, kan het weezen, Zaturdag. Zend uw antwoord aan mij

[pagina 209]
[p. 209]

naar Franeker ten huize van Profess. Valckenaar.Ga naar voetnoot21. Daar hoope ik maandag dat te treffen. Immers vrijdag of ten uitersten zaturdag denke ik van hier te gaan: gelijk ik verleden zaturdag Groningen verlaaten heb. Wat aantreklijkheden die overschoone en meer dan gemeen vermaakelijke stad ook voor mij gehad hebbe, twijffel ik nogtans sterk, of ik mij daar wel zo ridderlijk vernoegd hebbe, dan gij in uwe Kleefsche etc. etc. reize: vast gaat althans dat men er van geen rammeijen weet, ten minsten niet van zulk rammeijen, als wij gewend zijn.Ga naar voetnoot22. Weldig bedriegt gij u ook in uwe gissing, dat het een of ander lodderlijk memmedier het gebrek mijner beste en gekendste vrienden geboet hebbe. Hoe gelukkig gij anderzins in uwe gissingen zijt, toont mij nogtans uw voorbeeld, dat ook d'allergelukkigste in het gissen dikwerf missen.

Gij schrijft mij, dat het u nog mijnen anderen goeden vrienden onaangenaam zoud zijn, indien ik mijne gedagten van andern voor een' tijd aftrekke, en uwe en hunne tegenwoordigheid mij voorstelle. Gelooft gij dan, dat ik u met andren immer uit mijn gedachten stelle? denkt ge dat er een dag omgaa waar in ik vergeete mijnen Chevallier, SerrurierGa naar voetnoot23., KuipersGa naar voetnoot24.,

[pagina 210]
[p. 210]

StresoGa naar voetnoot25., Hollebeek etc. etc. mij te erinneren? Zonder gasconnadesGa naar voetnoot26. verzeeker ik u het tegendeel. Had ik met dit flaauwe verbeeldingsgenot de hevige kwellingen onzer scheidinge niet daagelijks eenigzins konnen verzachten, voorlange waare ik tot u allen weergekeerd. Nu wordt dit flaauwe hulpmiddel dies te levendiger, hoe sterker ik aan Holland naake. Immers het zal geen tien weeken meer duuren, of ik zal met u konnen gaan, staan, rooken, drinken, praaten etc. etc. Charmante idée! werkt gij nu reeds in verbeelding met zo veel levendigheid op mij, wat zult gij mij niet een vreugde baaren, wanneer gij mij het waren zelve zult doen genieten?

Dat HollebeekGa naar voetnoot27. braaf studeert, en een jongeling van goede hoop is wist ik te wel, dan dat ik daar aan konde twijffelen: het geen gij er bijvoegt, dat zulks niet minder wezen kan, wijl gij de aardrammeijerGa naar voetnoot28. opzicht over deszelfs studien hebt, begrijp ik niet. Expliceer mij dat stuk wat nader: en groet ondertusschen onzen treflijken Ewald van mijnen wegen. Voeg' er bij dat het mij geweldig spijt, dat ik buiten staat ben om door zijn voorbeeld tot even braaf studeeren opgewekt en aangedreeven te worden. Met een groote 14 dagen evenwel zal ik wederom lesjes bij hem haalen. Gaarne zoud ik hem schrijven, dan ik heb telkens zo veel brieven te maakelen, en de posten vertrekken hier zo vroeg, dat het mij niet mooglijk is de helft mijner brieven te schrijven, ten zij ik een dag of drie van te vooren beginne, waar toe ik geen gelegenheid heb. Het zoude echter konnen gebeuren, dat ik van daag over acht daag uit Franeker een regel of acht hem toezond. Groet ook verder KistGa naar voetnoot29., TrellondGa naar voetnoot30., HeldGa naar voetnoot31., La MotteGa naar voetnoot32., en gebied deezen laatsten SüterGa naar voetnoot33. uit mijn' naam weerom te groeten wanneer hij aan hem schrijft. SchraderGa naar voetnoot34. zult gij niet vergeeten.

[pagina 211]
[p. 211]

Van BertlingGa naar voetnoot35. heb ik groote verwachting: te Groningen leerde ik hem kennen; te Leiden hoop ik hem nader te kennen: verzeker hem dat ik dikwils op hem denke. Wat de ovrigen aangaat Van de VeldeGa naar voetnoot36. en SlijpGa naar voetnoot37. ik heb met die Heeren zo veel omgang niet (en waarschijnlijk zal ik dien nooit met hun maaken) dat ik hun te kort doe wanneer ik nooit aan hun denke, ten zij ik hen zie of melding van hun. Dominus V.D. WellGa naar voetnoot38. is een oude maat van mij: het is mij lief dat ik nog niet uit zijn gedachten ben: diep staat hij ook gevestigd in de mijne. Maar wat wilt gij zeggen met het slot van uwen brief? D.V. Der Well, van de Velde, Bertling, Slijp ..... in welker tegenwoordigheid dees brief geschreeven wordt) Was dan van der Well bij u? Schrijft gij in anderer bijzijn aan mij? Daar ligt mij niet aangelegen, zo gij mijnen brief nimmer in tegenwoordigheid van die Messieurs leest: dat verzoek ik u vriendelijk.

Zo er nu wat nieuws te Leiden gebeurd zij brief het over. Van Groningen weet ik met zekerheid te melden, dat Driessen verlede vrijdag een deputatie van den Kerkenraad heeft gekreegen, met verzoek van zijn aangevangen werk te staaken. Van watGa naar voetnoot39. uitslag die commissie geweest zij, heb ik niet konnen hooren omdat zat. morgen vroeg vertrokken ben.Ga naar voetnoot40. Zeker is het dat Driessen dien zelfden vrijdag morgen heeft uitgegeven zijn tweede vertoog over Poniatovia etc. etc.Ga naar voetnoot41. Gister zoud het derde schrift tegens hem uitgekomen zijn.Ga naar voetnoot42. Ik hoore dat te Amsterdam ook iets ter beantwoording van zijn vraagstuk op de pers is. Weet gij daar van, schrijf het, zo niet, het zal mooglijk niet lange duuren of men zal in Holland ook beginnen. Van het beroep van Rauwerts te Groningen zijt gij buiten twijffel onderricht: 14

[pagina 212]
[p. 212]

dagen heeft die Heer op zijn beraad genoomen.Ga naar voetnoot43. Van Leeuwaarden weet ik niets particulier te melden. Zo de tijd mij niet ontbrak vulde ik deeze zijden met iets anders. Nu kan ik voor tegenwoordig niets meer schrijven, dan een hartelijke en oprechte betuiging van genegenheid, vriendschap, liefde, waar mede ik altijd wensch te blijven

Leeuwaerden den

15 October 1743

Mijn Heer en trouwe Vriend

Uw Dienaar

Jan Jacob Schultens

3. Brief van Jan Jacob Schultens aan Paulus Chevallier
(Herborn, 10 januari 1745)

Herborn den 10 Januari 1745.

 

Waare, Waerde, Lieve Hartevriend.

 

Zo als ik uwen gansch onverwachten, en hierom onuitspreekelijk aangenaamen brief geleezen had, werd ik te rade u te antwoorden. Want hoewel mijn antwoord eerst Donderdag kan afgaan, is het nogtans veiliger terstond het zelve te vervaerdigen, wijl ik tusschen huiden en Donderdag veel beletzelen kan krijgen.Ga naar voetnoot44. Was uw vriendepand een stond of twee eer gekomen, had ik van daag mijn' brief ook konnen afzenden. Maar tot de zaak. Uw brief gevalt mij uit ter maaten: ik bewondere de ongeveinsde teekenen van uwe hartelijke liefde en genegenheid jegens mij: ik verblijde mij over de oprechte vriendschap, die, gelijk ik ze tegenwoordig met innig genoegen in u geliefd heb, zo afwezend met het allergrootste vermaak van mij altoos onderhouden zal worden: ik leeze met onverzaadelijken smaak de ongedwongene en vloeijende uitdrukkingen, waar in gij uw hart aan mij hebt uitgeboezemd. Alleen verzoek ik U op het nadrukkelijkste nimmer in het vervolg zulke hooge, hoofsche, en niets beduidende titels van hoogeerw., hooggeleerde etc. nog zulke zwierige praeludien en excuusen van door uw schrijven mijn gewichtige bezigheden te stooren, van eenige oogenblikken voor uwe letteren uit te bidden, en wat dies meerder zij te gebruiken.

Wel is waar, dat ik in een land gekoomen ben, waar in men wijd meer parade met deeze franjen maakt, dan elders. Dan ik hoope niet dat mijn afkeer van zulke ijdeltuiterijen, door den Duitschen ophef zulker beuzelingen, zal geminderd worden. Ik herhaale u, 't geen ik voormaals bij u heb begeerd; schrijf noit anders dan gij, u, uwen etc. Valt u dit te ongewoon neem Latijn of Fransch te baat. Inzonderheid wacht u, in wat taal gij ook

[pagina 213]
[p. 213]

schrijft, van mij honing om den mond te strijken. Wij hebben te vertrouwlijk met elkander omgegaan, om ons met lafheden op te houden. Dog genoeg hier van: wijl ik mij verzekerd houde, dat gij geern hier in met mij eens wilt zijn. Ter voldoening wijders van uw begeerte, berichte het volgende van den toestand deezer Academie.Ga naar voetnoot45.

Onze hooge school floreert redelijk ten opzicht van de Theologische Faculteit zo men de fleur eener schoole in aantal van studenten telt. Zekerlijk zijn er over de 80, en daaronder geen 10 juristen en medici in welker faculteiten absoluut niets te doen is. Dog zoekt men de fleur van een Academie in den lust, ijver, vlijt, voorgang, uitslag der oeffeningen van de studenten heeft men moeite om redelijke fleur te vinden. Literatuur in Grieks en Latijn kwijnt jammerlijk. Hebreeuwsch is bijna geheel verwelkt. Andre oostersche studien t'eenen maal verdroogd en uitgestorven. Een magere en dorre toestand voorwaar! De ‘sjoresj davar’ [‘de wortel van de zaak’; in Hebreeuwse karakters] van MelchiorGa naar voetnoot46. wordt hier alleen geplant. Dan helaas! hoe zal die wortel groeijen, bloeijen, vruchten draagen, ten zij hij niet geweekt, gekweekt, gevoed worde met de levensvochten van edele wetenschappen? Hoe zal hij zelfs bladeren voortbrengen in een aarde naauwlijks bekwaam tot een weeligen tier?

Denk niets ergs, mijn waerde vriend, uit deeze openhartige beschrijving van onzen Academiestaat, ten nadeele mijner zeer geeerde Collegen. Verre zij het van mij iets ten laste van braave en geleerde mannen te zeggen. Beiden hebben ze veel verdiensten, beiden besteeden ze het hunne tot nut van de studeerende jeugd: maar de kwaale is zo diep ingekankerd, dat derzelver geneezing bijna hopeloos is.Ga naar voetnoot47.

[pagina 214]
[p. 214]

Eene der voornaamste oorzaken van het verval der studien in deeze land is de bekrompenheid en armoede, waar in verre de meesten zich bevinden: en waar door ze buiten staat gesteld zijn om de nodige middelen ter gelukkige voortzetting der studien aan te schaffen: en genoegzaamen tijd tot dezelve aan te winden.

Door de laage schoolen worden ze gejaagd, laatende de meeste ouders hunnen kinderen geen behoorelijken tijd, om dezelve ordelijk door te gaan. Uit de laage schoolen koomen ze twee of drie jaar de professoren hooren, zonder dat ze in staat zijn een duchtigen Auteur te expliceeren. Hier brengen ze dan mede een ‘Sjoresj davar’ [‘de wortel van de zaak’; in Hebreeuwse karakters]Ga naar voetnoot48. met eenige geschreevene catechismus vragen over de zelve van mijn Collega Dr. Schramm: een Hebreeuwsche Grammatica van AltingGa naar voetnoot49., een Genesis of Psalterium Hebraicum benevens een Hoogduitsche Bibel. bij welk aanzienlijk getal van Boeken, dat meesten Bibliotheek eenigen kleinen voorraad van postillantenGa naar voetnoot50. uitlevert.

Ik kan u in waarheid verzeekeren, dat er naulijks 20 van 70 studenten zijn, die een Hebreeuwsche Bibel hebben. In [sic] veele Pfarrers hier te lande, worden geroemd wegens considerable bibliotheeken, wanneer die uit ongevaar honderd volumina bestaat.

De tweede oorzaak is het los, wild, woest ongebonden leven van de Duitschers aan Academien. Wel is waar dat het hier zo grof niet gaat als aan groote Duitsche Academien, Hall, Jena etc. Ondertusschen is het vast, dat de dissolutieGa naar voetnoot51. hier ten minsten 10 grooter is dan te Leiden.

Ik heb zo veel in mij is tot hier toe gezocht de liefhebberij van liberale studien wat levendig te maaken. Ik heb ook een kleen beginzelken van hoop, dat er eenige braave borsten zich zullen opdoen, om den naam van studenten met recht te mogen voeren. Immers hebben er een stuk of drie iets in het grieks aangevangen. Anderen heb ik Latijnsche Auteurs smaakelijk gemaakt. Het Hebreeuws zal met de tijd mooglijk weer herleeven. Twee hebben een practisch collegie verzocht.

[pagina 215]
[p. 215]

Ik wensche en bidde dat God de Heere naar zijne vrijmachtige genadige mij wijsheid en voorzichtigheid schenke, om tot wel zijn deezer schoole alle mijne poogingen en zorgen aan te leggen. Hem zij dank dat ik tot hier toe niet tot mijn eige confusie en beschaaming anderen heb geleerd, daar ik mij meer dan al te veel bewust ben, hoe armhartig en slecht mijne institutien zijn. Ik bidde dat ik met een edelmoedige lust moge bezield worden, om eerst zelfs recht in de eenige schoole der wijsheid te leeren, om daar na anderen te konnen voorgaan. O mijn lieve Chevallier, wat wordt er veel geeischt! wat is 't een zwaare zaake anderen waarheid in deugd te leeren, als men zelf naauwlijks de eerste elementen van beide bezit. Zijt daarom mijns gedachtig bij den Heere: opdat zijne vrije genade aan en in en door mij mooge verheerlijkt worden: gelijk ik u uit den grond mijner ziele zulks afbidde, daar gij verwaardigd zijt met de vrije verkondiging van Gods Evangelie. De Heere zende u in zijnen oogst mijn lieve vriend, en leere u het Evangelie als een kracht Gods tot zaligheid prediken! inzonderheid vernieuwe hij u en mij bij den vernieuwd aanvang deezes jaars geheel en al naar den inwendigen mensch: opdat we wij beiden nevens onzen burgerlijken vriendeband, ook naauwe aan elkander meer en meer mogen verknocht worden door een christelijken broederband van geloove liefde hoope in onzen grooten middelaar.

Wat mijn uiterlijken stand betreft, leeve ik hier met mijn zusterGa naar voetnoot52. zeer vernoegd en te vreeden. konnende wij ons naar den Duitschen levensaard zeer wel schikken.

Hoe wenschelijk waare het dat ik inwendig zo ten opzicht van mijn studien als inzonderheid van mijn genadenstaat eenige ruimte en vernoeging koste vinden.

Maar van beiden durve ik naulijks spreeken. Mijn studien zijn alle geweldig confuus en ik kan de tijd niet vinden om ze te ordenen. Ook ontbreekt mij dikwerf lust en ijver en vorderzucht. Wat het geestelijk leven aangaat, daarvan zal ik niets melden, voor al eer ik vrijheid en ruimte vinde, om u over deeze zaake te mogen te konnen te moeten schrijven. Gave God! dat mijn wensch en begeerte alleen hier na uitgingen!

Nog een woordtje van het publijk nieuws. God zij ons Land genadig en behoede het voor dreigende onweeren. Bekend moet het u zijn, dat de Franschen de geestelijke keurvorsten Trier, Mayntz, Keulen, voorgeeven te willen dwingen tot de Frankforder Unie! Ten dien einde hebben ze hunnen Troupen in het Mayntsche Triersche ten deele in dat stuk ook van de Nassausche landen het welk aan die oorden grenst gekwartiert, om met

[pagina 216]
[p. 216]

het voorjaar Mayntz, zo men spreekt te belegeren.Ga naar voetnoot53. Of nu wel de kwartiering der Franschen in ons DietzGa naar voetnoot54. geen ander inconvenient tot nog toe heeft, dan de overlast deezer greetige gasten de helft meer weg roovende, dan ze van noden hebben, en de leverantien hun toegestaan slecht betalende: schijnt het nogtans zeeker, dat de oorlog in het voorjaar in onze nabuurschap gevoerd zal worden; ja het is te vreezen dat door de nadering der Hanoverschen en andre geallieerden aan onze grenzen, de franschen tot excessen en plunderingen in ons land geinviteerd zullen worden.Ga naar voetnoot55. Men zegt ook dat 14 regimenten oostenrijkers binnen een week of 3 de Franschen willen delogeeren.Ga naar voetnoot56. Zij neemen de route uit de Overpaltz over Würtzburg naar Frankfurt de pri[n]se van Bel.IlleGa naar voetnoot57. heeft mogelijk al hier projecten en desseinen doen verstuiren. Wij wachten met ongeduld hier na uitslag deezer inportante zaak.

 

totus tuus. J.J.S.

voetnoot1.
Voor de betekenis van Albert en Jan Jacob Schultens: J. Nat, De studie van de Oostersche talen in Nederland in de 18e en 19e eeuw. Purmerend, 1929 (Diss. Univ. van Amsterdam), pp. 37-74. Zie ook: Biografisch Lexicon Geschiedenis van het Nederlandse Protestantisme, 1(1978), pp. 330-335.
voetnoot2.
J. van den Berg, Een Leids pleidooi voor verdraagzaamheid. Het optreden van Jan Jacob Schultens in de zaak-Van der Os. Inaugurele rede RU-Leiden, 5.11.1976. Leiden, 1976, p. 12.
voetnoot3.
NNBW, 4(1918), kol.418-423; Biografisch Lexicon Geschiedenis van het Nederlands Protestantisme, 2(1983), pp. 122-123; zie ook noot 4.
voetnoot4.
K. van der Horst, Inventaris van het Archief van de Familie Chevallier (ca. 1700-1900). Utrecht, Universiteitsbibliotheek, 1992 [=Inventarissen van de afdeling handschriften van de Universiteitsbibliotheek Utrecht, dl.3]

voetnoot5.
Ewald Hollebeek (1719-1796) werd op 13 maart 1737 als student ingeschreven aan de Leidse universiteit. In 1752 zou hij, tegelijk met Paulus Chevallier en Michael Bertling, hoogleraar worden in Groningen waar hij op dezelfde dag als Chevallier, op 8 september zijn inaugurele rede hield. In hetzelfde jaar trad hij in het huwelijk met Hendrina Wolff, de zuster van Adrianus Wolff de echtgenoot van Betje Bekker. Zij was eerder gehuwd geweest met Jan Kist (een broer van Antonie Kist?) die in 1750 was overleden (zie noot 29). Hollebeek, die in 1762 als opvolger van Alberti naar Leiden vertrok, zou één van de meest vooruitstrevende theologen van zijn tijd worden. Hij verwief zich vooral faam door de introductie en bevordering van de zogenaamde Engelse, synthetische preekwijze die de naar zijn overtuiging verstarde, droge en vooral verklarende manier van preken moest vervangen (NNBW,1(1911), kol.1140-1141). Hij bleef zijn hele leven bevriend met Chevallier. In het Archief Chevallier in de UB-Utrecht bevinden zich niet minder dan 168 brieven (1744-1796) van hem aan Chevallier.
voetnoot6.
Jan Isaak Rauwertz uit Zutphen werd op 15 september 1743 als één van drie kandidaten genomineerd om Ds Meinardus de Cock (1673-4 aug.1742) in Groningen op te volgen. De beide andere genomineerden waren Ds Jansonius van Emden en Ds Beikelman van Hoorn. ‘Zondag avond’ was 25 september. Op 22 december zou hij officieel bevestigd worden. Hij zou in 1750 naar Den Haag vertrekken. In zijn plaats werd in 1751 Paulus Chevallier benoemd. (J.W. Chevallier, ‘Aantekeningen van den predikant Robertus Alberthoma te Groningen, 1721-1769’, in: Groningsche Volksalmanak, 1910, p. 5 [Het handschrift van Alberthoma berust in de UB-Utrecht, Archief Chevallier, Portef.II,II,2]).
voetnoot7.
Prof. Antonius Driessen (1684-1748) is op dit moment 59 jaar. Na predikant te zijn geweest in Eysden, Maastricht en Utrecht, werd hij in 1717 hoogleraar in de theologie in Groningen. Het thema van zijn inaugurele rede (De philadelphia, ‘Over de mensenliefde’) verloor hij echter al spoedig uit het oog. Even dogmatisch als polemisch van aard, wist hij zich in korte tijd in een kwade reuk te stellen door zijn vele, vaal felle aanvallen op zijn collegae. De rij van zijn slachtoffers is lang; daarbij behoort ook de vader van Schultens, de beroemde oriëntalist Albert Schultens, die hij aangevallen had op de plaats die hij bij de bestudering van de Hebreeuwse bijbeltekst aan het Arabisch toekende. (NNBW, 4(1918), kol. 525-529). Driessen zou zich met de uitgave van zijn Vraagstuk [...] en zijn Vertogen over Christina Paniatovia op zeer glad ijs bewegen. In de literatuur over Driessen is echter nauwelijks of geen aandacht besteed aan deze kwestie die toch in de tijd zelf heel wat stof heeft doen opwaaien.
voetnoot8.
Antonius Driessen, Vraagstuk Voorgestelt Aan De Protestantse Kerk Over zekere Wyze van Goddelyke Openbaring, vergezelt met warelyk Mirakuleuze Omstandigheden, waar uit blyken zou, dat de Geest der Prophetie en der Wonder-werkken, ook in deze dagen, zy in de Hervormde Kerk by derzelve Regtzinnige Belyderen, in tegenstelling en ter beschaming van gewaande Prophetie en Enthusiastische Geestdryvery, ook in deze Tyd; [...]. Groningen, Benedictus Greydanus, 1743. 4to. xii, 30 pp. [Knuttel, 17422].
voetnoot9.
Antonius Driessen, Eerste Vertoog Van't Wezentlyke der Gezigten, Verrukkingen, Openbaringen En Wondergevallen, Van Christ. Poniatovia[...]. Groningen, Benedictus Greydanus, 1743. 4to, vii, 64 pp. Had Driessen zich in zijn Vraagstuk over de mogelijkheid van openbaringen in de tegenwoordige tijd onder andere beroepen op voorbeelden van een niet bij name genoemde vrouw, in zijn Eerste Vertoog - waarin hij verder op deze problematiek inging - onthulde hij haar naam, zelfs op de titelpagina: ‘Christ. Poniatovia’: een Pools meisje uit het begin van de 17e eeuw die - overigens sterk erotisch gekleurde - ‘wonderlijke gezichten’ had gehad. Tussen 1620 en 1630 waren deze voorspellende dromen in verscheidene talen gepubliceerd. Grotere bekendheid werd aan deze dromen gegeven door niemand minder dan Johannes Amos Comenius (1592-1670). Comenius had de aandacht gevestigd op een aantal, o.a. van haar afkomstige profetieën, waaraan hij in een door hem uitgegeven Latijnse vertaling, een op de politieke aktualiteit van zijn vaderland Bohemen betrekking hebbende interpretatie trachtte te geven.
Het duurde niet lang of een aantal prominente theologen (vooral de hoogleraren Samuel Maresius en Herman Witsius) kwamen hiertegen in het geweer. Groot bezwaar werd gemaakt tegen het op één lijn stellen van deze contemporaine en door Comenius vaak zeer militant geïnterpreteerde revelaties, met de profetieën van het O.T. De verhouding van Comenius met een groot deel van de Nederlandse geleerde wereld werd er ernstig door vertroebeld. Driessen nu beschouwt, wonderlijk genoeg, deze ‘wonderlijke gezichten’ van Poniatovia wel degelijk als goddelijke openbaring, waartegen de pennen, zoals te verwachten was, ook nu weer in beweging komen. (J. van Genderen, Herman Witsius. Den Haag, 1953; W. Rood, Comenius and the Low Countries. Amsterdam, etc., 1970; Nicolette Mout, ‘Truth Shall Prevail: Comenius and the Netherlands’, in: Delta, winter 1970-1971, pp. 39-56).
voetnoot10.
Petrus Mees (1707-1785) had in Groningen bij Prof. Driessen gestudeerd en was van 1733 tot zijn emeritaat in 1781 predikant in Oude Pekela (NNBW, 10(1937), kol.601). Het hier bedoelde geschrift is: Petrus Mees, Antwoort Op Het Vraagstuk Voorgestelt aan De Protestantse Kerk Over zekere Wyze van Goddelyke Openbaring [...] door Antonius Driessen [...]. Groningen, Jacobus Sipkes, 1743. 4to. viii, 56 pp. [Knuttel, 17423]. De opdracht, aan Antonius Driessen zelf, is gedateerd 29 augustus 1743. Schultens maakt hierbij zijn Leidse vriend Chevallier er op attent dat het geschrift te krijgen is bij Johannes van Abkoude die van 1727 tot 1745 uitgever en boekhandelaar in Leiden was.
Al heel gauw na het verschijnen van Driessens Eerste Vertoog van Christ. Poniatovia verscheen zijn tweede aanval: Petrus Mees, De Naakt Ontdekte Enthusiastery Geest-Dryvery En Bedorvene Mystikery Van Antonius Driessen [...] Uyt Zyn Vraagstuk en Voorberigt Van Het Eerste Vertoog [...] van Christ. Poniatovia. Op 't Duydelykste aangewezen [...]. Groningen, Jacobus Sipkes, 1743. 4to. vi, 66 pp.
voetnoot11.
Waarschijnlijk worden bedoeld: (1) Meinhard Busscher, 'T Vraagstuk Onlangs over zekere wyze van Goddelike Openbaringe &c. An De Protestantsche Kerk [...] Nu nader onderzogt en beoordeelt [...]. Groningen, Hajo Spandaw, 1743. 4to. xii, 42 pp. De opdracht en voorrede zijn gedateerd 16 september 1743; de approbatie is van 23 september; (2) Anleydinge Tot Verdere Gedaghten Over De Lot-Profetien En Boek-Lotterien. Mede dienen kunnende tot Antwoordt op het Vraaghstuk Van den Heer Professor A. Driessen [...] voorgestelt [...]. Door een Student in de Goddelyke en Kerkelyke Regtgeleertheidt. Groningen, Jacobus Sipkes, 1743. 4to. iv, 26 pp.
voetnoot12.
Antonius Driessen, Andermalig Berigt Ter Opheldering van 't Vraagstuk enz en nadere beredenering der Zake [...]. Groningen, Benedictus Greydanus, 1743. 4to. ii, 38 pp.
Ook hierop verscheen nog in 1743 een aanval: Weynige Anmerkingen Oover Het Andermaligh Beright Van [...] Antonius Driessen [...]. Door den zelven Student [...]. Groningen, Jacobus Sipkes, 1743. 4to. iv, 24 pp.
voetnoot13.
Johan van den Honert (1693-1758), zoon van Taco Hajo van den Honert (1666-1740), een orthodox theoloog uit de Cocceiaanse school die in 1727 in Utrecht en in 1734 in Leiden hoogleraar was geworden en bij wie zowel Schultens, als Chevallier college hadden gelopen. Hij had fel gepolemiseerd tegen Joh. Stinstra, de Lutheranen J. Mulder en Th. de Hartogh, de katholieken en socinianen, voordat hij in 1745 een rede uitspraak De mutua tolerantia Christianorum. (NNBW, 8(1930), kol.816-817) en richtte zich daarna nog tegen Gerardus Kuypers.
voetnoot14.
Johannes Christophorus Brucherus (1698-1750) was van 1733 tot 1744 predikant te Emden. Hij was gehuwd geweest met Berendina Alberthoma (†1733), in de (verre) verte familie van Paulus Chevallier: zij was een kleindochter van de broer van de grootvader van de latere (1753) echtgenote van Paulus Chevallier, Margaretha Geertruida Alberthoma. Hij had in Groningen gestudeerd en was in 1718 bij Ant. Driessen gepromoveerd. De titel van deze Hebreeuwse grammatica luidt: Isagoge Grammatica, Seu Brevis & Analytica Methodo disposita Delineatio Syntaxeos, Phraseologiae, Ut Et Accentuationis Linguae Hebraeae [...]. Groningen, L. Groenewoud en N. Spoormaker, 1743. 8mo. xxxviii, 292, xx pp. (NNBW, 4(1918), kol.323).
voetnoot15.
Zie noot 5.
voetnoot16.
Waarschijnlijk de jurist Thomas Henricus Trellont uit Den Haag die op 12 september 1738 in Leiden gepromoveerd was op de dissertatie De Excusationibus tutorum et curatorum. (P.C. Molhuysen, Bronnen tot de geschiedenis der Leidsche Universiteit. 5(1921). [=R.G.P., 48], p. 245*; Hij komt niet voor in het Album Studiosorum).
voetnoot17.
Adrianus Held, afkomstig uit Delft, studeerde ook theologie in Leiden. Hij werd op 12 september 1736 als 20 jarige ingeschreven. (Album Studiosorum Academiae Lugduno Batavae. Den Haag, 1875, kol.962).
voetnoot18.
Waarschijnlijk David Ludovicus de la Motté uit Danzig, die op 7 september 1741 als 23 jarige student theologie in Leiden werd ingeschreven. (Album Studiosorum, kol.988).
voetnoot19.
Johannes Schrader (1721-1783) werd op 24 september 1742 als student in de Letteren in Leiden ingeschreven. In 1748 zou hij hoogleraar in Franeker worden. (NNBW, 10(1937), kol.894-895).

voetnoot20.
15 oktober is een zaterdag. Aannemende dat deze brief de daarop volgende maandag met de postwagen naar Lemmer meegaat, verwacht Schultens dus dat de brief en drie à vier dagen over zal doen.
voetnoot21.
De filoloog Lodewijk Caspar Valckenaer (1715-1785), de vader van de bekende vuri ge patriot Johan Valckenaer (1759-1821). Hij had in Franeker onder Venema, Hemsterhuis en Wesseling, en in Leiden onder Schultens' vader Albert Schultens gestudeerd. In 1741 was hij als opvolger van Hemsterhuis hoogleraar in Franeker geworden; in 1766 zou hij Hemsterhuis in Leiden opvolgen. (NNBW, 1(1911), kol.1514-1516).
voetnoot22.
De betekenissen die het WNT, Dl.12,3 (1972), kol.231-232 voor het werkwoord ‘rammeien’ geeft, doen het ergste vermoeden omtrent de gewoonten van de Leidse studenten rond het midden van de 18e eeuw: ‘met een stormram stoten’; ‘een krachtige werking op iets hebben, iets zwaar treffen, beuken’; ‘door elkaar rammeien (smijten), in de war brengen’. Dit zal zich wel ‘beperkt hebben’ tot de wijze van feesten van de heren. Of versterkt het ‘lodderlijk memmedier’ in de direkt daarop volgende zin misschien toch de natuurlijk onweerstaanbaar opkomende gedachte dat het woord (ook) een sexuele betekenis heeft?
voetnoot23.
Er zijn twee Serruriers (waarschijnlijk broers), allebei uit Hannover, die in aanmerking komen: (1) Joannes Jacobus, die op 15 september 1741 als 18-jarige student theologie aan de Leidse universiteit ingeschreven werd, en (2) Daniel (1720-1789), bij wie dat op 20 september 1738 gebeurde. (Album Studiosorum, kol.988 en 974).
voetnoot24.
Ongetwijfeld Jan Jacob Schultens' vriend, de latere predikant [in Jutphaas (1745), Nijkerk (1749), Winschoten (1758) en Scheemda (1760)] en Groningse hoogleraar (1765) Gerardus Kuypers (1722-1798) uit Mijnsheerenland die op 19 september 1739 als student theologie aan de Leidse universiteit ingeschreven werd. Hij stond later bekend - en was bij sommigen berucht - om zijn geestdrijverij, vooral in Nijkerk, waar het gegil en geschreeuw tijdens de dienst soms zo de spuigaten uitliep dat het zijn gemeenteleden tot bezwijmens toe te machtig werd. Hoewel hij zich veelvuldig heeft verdedigd tegen aanvallen op zijn manier van ambtsuitoefening (o.a. tegen J. van den Honert in 1751), heeft hij zich naderhand, zeker toen hij in 1765 hoogleraar in Groningen geworden was, van deze geestdrijverij gedistantieerd. (Biografisch Woordenboek van Protestantsche Godgeleerden in Nederland, 5(1943), pp. 416-432).
voetnoot25.
Ook hier zijn waarschijnlijk twee mogelijkheden: of (1) Philippus Jacobus die op 15 maart 1742 als 14-jarige student aan de Leidse universiteit ingeschreven werd; of (2) Clemens Streso uit Meppel die op 19 september 1732, eveneens als 14-jarige (hon. causa) ingeschreven werd. Op dit moment zouden zij dus 15, resp. 25 jaar oud zijn. (Album Studiosorum, kol.991 en 940).
voetnoot26.
Gasconnades: snoeverijen.
voetnoot27.
Zie noot 5.
voetnoot28.
Zie noot 22.
voetnoot29.
Antonius Kist (ca.1719-1794) werd op 10 september 1734 aan de Leidse universiteit ingeschreven. Hij was van 1745 tot 1752 predikant te Maarssen. Hij was gehuwd met Johanna Wolff, wier zuster Hendrina in 1752 zou trouwen met Ewald Hollebeek; haar broer was Adrianus Wolff de echtgenoot van Betje Bekker.
voetnoot30.
Zie noot 16.
voetnoot31.
Zie noot 17.
voetnoot32.
Zie noot 18.
voetnoot33.
Nathaniel Godlieb Suter uit Danzig. Hij werd op 5 mei 1742 op 22-jarige leeftijd als student theologie aan de Leidse universiteit ingeschreven.
voetnoot34.
Zie noot 19.
voetnoot35.
Joannes Bertling (ca.1718-1778), broer van Michael Bertling. Joannes werd op 17 september 1743, dus twee weken voor Schultens deze brief schrijft, als student theologie ingeschreven aan de Leidse universiteit. Daarvoor had Schultens hem dus in Groningen ontmoet. In 1744 zou in Leiden van hem uitkomen: De ministerio Novi Foederis non literae sed spiritus. In hetzelfde jaar werd hij predikant in Moerkapelle. (NNBW, 7(1927), kol.111).
voetnoot36.
Waarschijnlijk Johannes van de Velde uit Amsterdam die op 12 september als 20-jarige student theologie aan de Leidse universiteit ingeschreven werd. (Album Studiosorum, kol.978).
voetnoot37.
Misschien Janus Slijp uit Rotterdam die op 22 september 1739 als student theologie aan de Universiteit van Groningen ingeschreven werd. (Album Studiosorum, kol.191).
voetnoot38.
Adrianus van der Well uit Utrecht werd op 15 september 1735 als 18-jarige student theologie aan de Leidse universiteit ingeschreven, dus enige jaren eerder dan de genoemde overige vrienden. (Album Studiosorum, kol.957).
voetnoot39.
Er staat ‘Van van’.
voetnoot40.
‘Verlede vrijdag’ is dus 7 oktober; Schultens is zaterdag 8 oktober naar Leeuwarden vertrokken.
voetnoot41.
Antonius Driessen, Twede Vertoog Van't Wezentlyke Der Gezigten, Verrukkingen, Openbaringen En Wondergevallen Van Christ. Poniatovia [...]. Groningen, Benedictus Greydanus, 1743. 4to. xvi, 32, ii, 10 pp. [Knuttel, 17424].
voetnoot42.
Zie noot 11 en 12.
voetnoot43.
Zie noot 6; hij zal zijn beroep omstreeks 9 oktober aangenomen hebben.

voetnoot44.
10 januari 1745 was een donderdag; de post naar Holland ging blijkbaar slechts één maal per week en wel donderdags.
voetnoot45.
De Hogeschool in Herborn, vlakbij Dillenburg en even ten oosten van het Westerwald in Hessen, werd in 1584 gesticht door de broer van Willem van Oranje, Graaf Johann VI van Nassau-Dillenburg. Naast Heidelberg moest de Academie een centrum worden voor het onderwijs in de reformatorische leer. In 1817 werd de Hogeschool opgeheven, behalve de theologische faculteit die doorging als Theologisches Seminar der evangelischen Kirche in Hessen. De bloeitijd lag in de 17e eeuw toen hoogleraren als J. Piscator en J.H. Alsted aan de school verbonden waren. (H. Grün, ‘Die theologische Fakultät der Hohen Schule Herborn 1584-1817’, in: Jahrbuch d. Hessischen Kirchengeschichtlichen Vereinigung, 19(1968), S. 57-145).
voetnoot46.
Johannes Melchior (1646-1689) was een Duitse professor in de theologie aan de Academie van Herborn. Hij had onder andere in Groningen bij Sam. Maresius en Jacob Alting gestudeerd en was in Duitsland predikant geweest, voordat hij door de Nassausche vorsten als hoogleraar naar Herborn beroepen werd. Zijn dogmatische leerboek, een neerslag van zijn colleges: Sjoresj davar [Hebreeuws] Sive Fundamenta Theologiae Didascalicae [...] verscheen voor het eerst in 1685 en beleefde vele herdrukken en ook vertalingen; een Nederlandse vertaling verscheen in 1689 in Franeker. Tot ver in de 18e eeuw bleef het op de Duitse en Nederlandse universiteiten in gebruik. (Alg. Deutsche Biographie, 21(1885), pp. 291-292).
voetnoot47.
De twee collegae waren (1) Johann Heinrich Schramm (1676-1753) die aan verscheidene Nederlandse universiteiten gestudeerd had en in 1701 hoogleraar in Herborn werd. Hij was cocceiaans/piëtistisch georiënteerd en groeide uit tot ‘einer der verdientesten lehrer der Herb. Hochschule’. (Allgemeine Deutsche Biographie, 32(1891), pp. 442-444). Met een dochter van hem, Susanna Amalia Schramm zou Schultens vóór 1748 in het huwelijk treden; (2) Valentin Arnold Arnoldi (1712-1793). Hij had in 1739 eveneens in de Nederlanden gestudeerd en werd 1744/1745 hoogleraar in Herborn. Vóór 1750 is hij getrouwd met een zuster van J.J. Schultens, Adelgunde (†1755), waarschijnlijk dezelfde waar Schultens in Herborn mee samenwoonde, zie noot 51. (Neue deutsche Biographie, 1(1953), p. 390).
voetnoot48.
Zie noot 46.
voetnoot49.
Jacobus Alting (1619-1679), Fundamenta punctationis linguae Sanctae [...]. 1654, een Hebreeuwse grammatica waarin de etymologie geheel bezien wordt uit het gezichtspunt van de vocalisatie. Tot ver in de 18e eeuw beleefde deze grammatica vele herdrukken. Alting was vanaf 1643 hoogleraar in Groningen geweest.
voetnoot50.
postillanten: ‘bijbeluitleggers’.
voetnoot51.
Dissolutie: losbandigheid.
voetnoot52.
Waarschijnlijk Adelgunde Schultens (+1755) die vóór 1750 met zijn Herbornse collega Valentin Arnold Arnoldi zou trouwen, zie noot 47.
voetnoot53.
De gebeurtenissen waar hier over gesproken wordt, maken deel uit van de verwarrende verwikkelingen die plaats hebben in het kader van de zogenaamde Oostenrijkse successieoorlog (1740/41-1748). Aanleiding tot de oorlog was de opvolging in vrouwelijke lijn (van Maria Theresia) van de in 1740 gestorven Karel VI in de Oostenrijks-Habsburgse erflanden. De Kurfürst Karl Albrecht van Beieren maakte, ten koste van Maria Theresia, aanspraak op de Habsburgse landen en op de keizerskroon. Met hulp van de Fransen, Saksen, Pruisen en de Rheinische Kurfürsten werd hij in 1742 in Praag inderdaad als Karel VII gekroond. Op 22 mei 1744 was door Frederik II de Grote de Frankfurter Union gesloten tussen Pruisen, de Kurpfalz en Hessen Kassel ter ondersteuning van Karel VII tegen de geallieerden (Engeland, met Hannover, en Oostenrijk). In de zomer van 1744 bereidden de Oostenrijkers zich voor op een grote slag tegen de Pruisen. In de daarop volgende winter waren de kansen voor Pruisen echter aan het keren. In december 1744 moest Frederik de Grote zich uit Bohemen terugtrekken en moest hij aanzien dat de Fransen zich tot de Rijn terugtrokken, onder andere dus in de omgeving van Herborn.
voetnoot54.
Die(t)z ligt vlakbij Limburg a/d Lahn, ca.50 km. ten zuidoosten van Herborn.
voetnoot55.
De bange verwachtingen van Schultens zijn niet uitgekomen. Pruisen was door een verbond van Saksen met de geallieerden in januari 1745 in het nauw gedreven. Bovendien stierf, enkele dagen nadat Schultens deze brief schreef, op 20 januari Karel VII, waarna Beiren op 28 april 1745 in Füssen vrede sloot waarbij het afzag van alle erfaanspraken. Op 13 september 1745 werd daarop de echtgenoot van Maria Theresia, Franz von Lotharingen tot keizer gekozen. De Fransen waren inmiddels afgedropen naar de Zuidelijke Nederlanden. De Oostenrijkse successieoorlog werd tenslotte in 1748 afgesloten met de vrede van Aken.
voetnoot56.
delogeren: verdrijven, verjagen.
voetnoot57.
Charles Louis Auguste Fouquet, Comte de Belle-Isle (1684-1761) was maarschalk en diplomaat in het Franse leger en een van de aanvoerders van het anti-Oostenrijkse kamp. In 1741 had hij Praag veroverd waar Karel VII tot Rooms keizer gekroond kon worden, maar al in december 1742 volvoerde hij de beroemde terugtocht naar Eger. Wat Schultens blijkbaar nog niet wist, was dat Belle-Isle in december van het vorige jaar op doorreis van Kassel naar Berlijn in het Brunswijkse door de Hannoversen aangehouden was en gevangen was gezet.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Klaas van der Horst

  • over Jan Jacob Schultens

  • Jan Jacob Schultens


datums

  • 1 oktober 1743

  • 15 oktober 1743

  • 10 januari 1745