Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 1 (1891)

Informatie terzijde

Titelpagina van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 1
Afbeelding van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 1Toon afbeelding van titelpagina van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (57.83 MB)

Scans (802.69 MB)

ebook (62.26 MB)

XML (3.06 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 1

(1891)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 101]
[p. 101]

Uit de studeercel der redactie.

Reeds is het goede nieuws alom in Zuid- en Noord-Nederland verspreid.

Er zal een Nederlandsch Congres gehouden worden, het XXIste. Gent, dat in 1849 het eerste Taal- en Letterkundig Congres vol geestdrift ontving, dat eveneens in 1867 de leden van het negende Congres binnen zijne muren herbergde, Gent geeft het niet op, en zal nu ook voor het bijeenkomen van het een-en-twintigste zorg dragen.

Geene lichte taak, inderdaad!

De zaken zijn heel wat gewijzigd sedert 1849 en 1867. Vroeger gold het samenkomsten te houden, waarin Zuid- en Noord-Nederlandsche stamgenooten over ‘het behoud en de bevestiging van (hunnen) Nederlandschen volksstam’ met elkander zouden spreken. Deze besprekingen droegen zeer goede vruchten - onder samenwerking van Noord en Zuid werd het groote Woordenboek der Nederlandsche Taal begonnen; werd een parigheid der spelling onzer taal in beide landen aangenomen; werd in het Noorden aangedrongen op de afschaffing van het Dagbladzegel; werd een Tooneelverbond gesticht; werden - en dit was lang niet het minste voordeel - tusschen de bekendste en vermaardste letterkundige artisten van België en Nederland hechte vriendschapsbanden aangeknoopt.

De Nederlandsche (men zegt nog altijd de ‘Vlaamsche’) Beweging in België breidde zich uit, en ontwikkelde kracht. De regeering van gemeente en staat had af te rekenen met de eischen der Zuid-Nederlanders in België. Velerlei grieven over de onderdrukking der Nederlandsche taal door de Fransche in België werden erkend, schoon niet altijd uit den weg geruimd. Bepalingen en wetten werden gemaakt, doch bij de toepassing ging het niet altijd volkomen naar den wensch der voorstanders van de Vlaamsche Beweging. Intusschen was die beweging machtig geworden, en deed hare stem luide hooren in gemeenteraden, provinciale raden, en volksvertegenwoordiging. Daarbij hadden hare voorstanders den meesten ijver aan den dag gelegd, om te toonen, dat in Zuid-Nederland nog krachtig en welluidend Nederlandsch gesproken en geschreven werd. Een wolk van getuigen kan dit staven: Heremans, J.F. Willems, de beide Serrures, Ledeganck, Conscience, Jan van Beers, de Geyter, Vuylsteke, de Cort, Max Rooses, Paul Fredericq, de gezusters Loveling - en nog zoovele anderen! - hebben der Nederlandsche kunst en der Nederlandsche wetenschap onschatbare diensten bewezen. De letterkundige vruchten der Vlaamsche Beweging zijn aan de geschiedenis onzer Nederlandsche litteratuur op merkwaardige wijze ten goede gekomen.

Daar in België de strijders en ijveraars voor het behoud der moedertaal zich in bijna alle Vlaamsche, Brabantsche en Limburgsche gemeenteraden, provinciale raden en in de beide kamers deden hooren, kwam de politiek zich mengen in den eerlijken kamp voor de gedachte, zoo kern-

[pagina 102]
[p. 102]

achtig uitgedrukt in de spreuk: De Taal is gansch het volk! Liberalen en clericalen stonden in Zuid-Nederland weldra scherp tegenover elkander, schoon het dikwijls heette, dat beide politieke partijen, waar het hunne taalrechten mocht gelden, steeds te zamen zouden gaan.

Voor Noord-Nederland bleek het duidelijk, dat deze laatste verzekering mank ging, toen het XIXde Congres te Brugge (1884) gehouden werd. Een sterke meerderheid van clerikale Zuid-Nederlanders, aangevoerd door eenige welbespraakte priesters, kwamen er kampen voor het West-Vlaamsch taalparticularisme, aan de Noord-Nederlandsche stamgenooten te kennen gevend, dat men de taal van Hooft, Vondel en Bilderdijk in West-Vlaanderen zeer goed kon missen. Dit zeer betreurenswaardige feit werd nog pijnlijker, toen in 1868 (8 Juli) bij Koninklijk Besluit eene Koninklijke Vlaamsche Academie van Taal- en Letterkunde werd ingesteld. Er op te wijzen, dat de naam onjuist gekozen is, en had moeten luiden: Academie voor Vlaamsche Taal- en Letterkunde, is van geen belang, waar moet herinnerd worden aan het feit, dat een clerikaal minister (de Chevalier de Moreau), uitvoering gevend aan het Koninklijk Besluit van 8 Juli 1868, de achttien eerste leden benoemde, en wel zoo, dat zestien clerikale letterkundigen naast twee liberalen (Van Beers en Rooses) werden aangewezen. Dat daarbij de beste dichternamen ontbraken, omdat de dichters, die ze droegen, liberalen waren, behoeft niet gezegd te worden. Voorts dient herinnerd, dat de beide liberale leden de eerste zitting der Vlaamsche Academie bijwoonden, in de hoop, dat de zeven nog door de leden te verkiezen letterkundigen hunne kleine minderheid zouden versterken. De Academie benoemde vijf clerikalen, één liberaal (Sleeckx) en een twijfelaar. De drie liberalen (Rooses, Van Beers en Sleeckx) dienden hun ontslag in - en de Vlaamsche Academie werd samengsteld uit 23 clerikale leden en twee twijfelaars.

Door een en ander is de harmonie tusschen de Zuid-Nederlandsche staatkundige partijen niet teruggevonden. Latere feiten hebben de toestanden niet verbeterd. Een paar slechts vermeld ik. De zoogenaamde vijfjaarlijksche ‘prijskamp’ in de Nederlandsche Letterkunde heeft al heel wat ongenoegen en wrok doen ontstaan in Zuid-Nederlandsche letterkundige kringen. Misschien, dat de een of andere schrandere minister weldra voorstelt, ze af te schaffen - dit zou eene ware uitkomst zijn. In 1890 heeft weder eene ‘prijskamp’ plaats gehad. Eene commissie uit de Vlaamsche Academie heeft den prijs toegekend aan eene jonge schrijfster, Hilda Ram - en daarbij een verslag uitgebracht, waarvan geen eerlijk man de politieke onpartijdigheid zal prijzen. In Nederland is bijna geene schrijfster meer gewaardeerd dan Virginie Loveling. De jury zegt van haar kunstarbeid, dat zij ‘gekleurde photographiën’ levert, en in de verte niet met Conscience kan vergeleken worden. Evenzoo wordt het zeer talentvol epos van Julius de Geyter Keizer Karel V en het rijk der Nederlanden (2de dr. 1891) met geringschatting ter zijde geschoven. Den dichter Pol de Mont wordt verweten, dat zijn vorm slordig is, en dat het rijmen hem al te gemakkelijk afgaat.

[pagina 103]
[p. 103]

Max Rooses oordeelde in eene vergadering van het Taalverbond (23 April 1891) over dit jury-verslag als volgt: ‘Overal, van het begin tot het einde, twee maten en twee gewichten. Gevoel en verbeelding, warmte en gemoedelijkheid, vraagt de jury. En waar zij deze ontmoet, sluit zij er moedwillig de oogen voor dicht. De eene heeft te weinig vorm. De andere te veel. De eene beschouwt de wereld te koel. En de wereld te warm beschouwen leidt evenmin tot baat en voordeel. Anderen brengt men in tegenspraak met zich zelven’.

Zeer scherp komt ook hier het verschil van gevoelen der Vlaamsche Academisten en der liberale Zuid-Nederlandsche auteurs uit. Maar ook tegenover Noord-Holland klinkt de stem der Academisten niet sympathiek. Dit blijkt uit eene voordracht van Dr. Aug. Snieders, bestuurder der Vlaamsche Academe, den 21 Januari 1891 uitgesproken. De titel dezer voordracht luidde Het kwartier Kempenland. Folklore uit de 17de en 18de eeuw. Het schijnt, dat dit onderwerp geheel buiten alle Noord-Hollandsche belangen staat, en toch kan men na de lezing niet zeggen, dat ons vaderland er in behandeld wordt op den voet der meest begunstigde natie.

De spreker zegt, dat na den vrede van Munster het karakter des volks in het Noorden ‘dermate gewijzigd (was), dat er een onoverschrijdbare afgrond tusschen het verleden en het toenmalige heden was ontstaan.’ De Zuid-Nederlandsche gewesten ‘bleven der oude overlevering getrouw, zij behielden kerk, haard en samenleving, zooals deze hun door hunne vaderen werden overgeleverd.’ - Reeds hieruit blijkt dat ons volkskarakter in ongunstigen zin was gewijzigd, en dat in Zuid-Nederland alles was pour le mieux dans le meilleur des mondes.

Voorts wordt aan onze Staten verweten, dat zij het Zuiden willekeurig benadeelden, dat zij handel en scheepvaart van het Zuiden hebben ‘ter dood verwezen,’ en dat alleen de taal de nog zeer rekkelijke band bleef tusschen Zuid en Noord. De ‘volksgeest in het Noorden is verwaten.’ Voor Noord-Brabant was ‘de losmaking van Spanje’ geene redding. Voor de Meierij ‘braken de jammerlijkste dagen aan, die het hart van een eerlijk man in verontwaardiging brengen.’ De ongelukkige Brabantsche boeren worden door de Staten vertrapt. Zoo de Meierij minder belast werd, dit geschiedde, ‘om het eigenbaatzuchtig denkbeeld, dat anders de inwoners... zouden verhuizen, en de streek in eene onhebbelijke wildernis mocht verkeeren.’ De Brabanders werden door de Hoogmogend Heeren ‘onmenschelijk behandeld, evenals de trotsche Hollandsche koopman in zijne koloniën den zwarte (sic!) onmenschelijk behandelde.’

Uit dezen toon blijkt groote partijdigheid en groote oppervlakkigheid.

Overweegt men deze feiten, dan wordt men zeer ernstig gestemd bij de gedachte, dat eenige wakkere Gentenaren trotz alledem und alledem toch nog ondernamen het XXIste Congres voor Nederlandsche Taal en Letteren te Gent in dezen zomer bijeen te roepen. Het feit staat vast. Op tweeden Pinksterdag van dit jaar heeft te Gent eene vergadering van 75 voorstanders der Nederlandsche Congressen plaats gehad. De leider dezer vergadering was de kloeke en sympathieke De Maere-Limnander, die in 1869 het IXe Congres

[pagina 104]
[p. 104]

zoo schitterend heeft bestuurd. De regeling van het XXIste wordt gesteund door toelagen van staat, provincie en gemeente. Een bestuur werd gekozen. De Maere-Limnander werd voorzitter, en tot leden benoemd: A. Claeys (Vl. Acad.), N. de Pauw (Vl. Acad.), F. de Potter (Vl. Acad.), Paul Frédericq, P. Geiregat, G.D. Minnaert, J. Obrie (Vl. Acad.), F. van Duyse, J. Vercoullie, Julius Vuylsteke en Julius de Vigne.

Men ziet het - het bestuur van het aanstaand XXIste Nederlandsche Congres is samengesteld uit de beide staatkundige partijen. Gedurende dit Congres moet dus elke toespeling op staatkundige stoffen met de meeste voorzichtigheid vermeden worden. Dit zal inzonderheid op het hart moeten gedrukt worden van alle Noord-Nederlandsche leden dezer bijeenkomst. Daar wij den staatkundigen strijd in België niet zoo ijverig volgden als de Zuid-Nederlanders zelven - ten minste wat de meerderheid der onzen aangaat - hebben wij ons ten ernstige te onthouden van elke toespeling, die iemand, wien ook, zou kunnen ontstemmen. Hetzelfde behoort ook tot richtsnoer voor de Belgische leden van dit Congres te worden aangenomen.

Het XXIste Congres heeft dus alleen te beraadslagen over onderwerpen, die het algemeen nationaal belang van Noord- en Zuid-Nederland betreffen. Alles wat op het uitgebreide terrein van Nederlandsche taal- en letterkunde te huis behoort, zij onderwerp der beraadslaging. Zoo alleen kan deze bijeenkomst vrucht dragen. Reeds bleek het uit de geschiedenis der Congressen, dat veel nuttigs en blijvends tot stand is gekomen. Niets belet ons te hopen, dat ook het aanstaande Congres te Gent bruikbare uitkomsten in het belang van taal- en letterkunde zal opleveren.

Slechts door te behandelen, wat ons niet verdeelt, kan dit Congres slagen. Verdraagzaamheid en bezadigdheid moeten den grondtoon vormen der beraadslagingen. Vergeet men deze eenvoudige beginselen, dan wordt het aanstaande Congres een dispuut-collegie van de slechtste soort. En dit zou zeer te betreuren zijn voor de goede zaak, die door de Nederlandsche congressen wordt behartigd.

Deze goede zaak is in de eerste plaats het in overeenstemming brengen der taal- en letterkundige belangen van vier miljoen Noord-Nederlanders en drie miljoen Zuid-Nederlanders. Er blijft nog heel wat te doen over, voordat die gewenschte overeenstemming volkomen is bereikt. Er heerscht nog gebrek aan samenwerking. De Nederlandsche dagbladen, tijdschriften en boeken worden nog te weinig in de beide Vlaanderens, Zuid-Brabant en Belgisch Limburg gelezen - en geheel hetzelfde is het geval met de Zuid-Nederlandsche dagbladen en tijdschriften in het Noorden. Bezwaren van allerlei aard, voornamelijk stoffelijke, zijn hier te overwinnen. Het Congres is de aangewezen plaats, om zulke vraagstukken te bespreken.

Mochten de wakkere mannen van Gent, die het XXIste Congres samenroepen, door ieder patriottisch Nederlander van Zuid of Noord, liberaal of clericaal, naar zijne beste krachten worden gesteund, dan zal de goede zaak zeker triumfeeren! L'union fait la force.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken