Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 1 (1891)

Informatie terzijde

Titelpagina van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 1
Afbeelding van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 1Toon afbeelding van titelpagina van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (57.83 MB)

Scans (802.69 MB)

ebook (62.26 MB)

XML (3.06 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 1

(1891)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 205]
[p. 205]

Uit de studeercel der redactie.

Zeker beroemd man zei eens, dat de taal aan den mensch gegeven was, om zijne gedachten te vermommen.

Kooplieden, makelaars, winkeliers, financiers, notarissen, artsen, advokaten, diplomaten, vorsten, pausen, hebben dikwijls bewezen, dat ze de kunst verstonden met woorden hunne gedachten te verbergen. In het leven doen zich oogenblikken voor, waarin het zeer gelegen komt, een weinig aan die kunst te hebben gedaan. De ruwe openbaring van onze feitelijke gedachte zou het leven onmogelijk maken. Men bedient zich dan van een geschikten volzin, die eene plaatsvervangende gedachte uitdrukt.

Maar eene gedachte moet worden uitgedrukt.

Is de herinnering overbodig? Ik geloof het niet. In de nadagen der negentiende eeuw komt de meening op, dat de woorden geene gedachten behoeven weer te geven, dat de woorden gezichts-, gevoels-, gehoors-, reuk- en smaakaandoeningen moeten uitdrukken. Zij, die hunne gedachten pogen te verbergen door hunne woorden, erkennen, dat zij bij spreken en schrijven gedachten noodig hebben. Zij, die de taal alleen als tolk voor zintuigelijke gewaarwording wenschen te bezigen, zouden inderdaad kunnen slagen, als de taal louter uit interjektiën bestond. Voorts zouden deze gevoelsmenschen veel van zuigelingen kunnen leeren, die voor de uiting hunner zintuigelijke gewaarwordingen al de registers hunner onbedorven natuur openzetten.

De strijd, of de taal de gedachte dan wel het gevoel zal behooren weer te geven, wordt opnieuw gestreden. Er zijn dichters en prozaschrijvers verschenen, die van eene nieuwe phonetiek, eene nieuwe symboliek, eene nieuwe instrumentatie der taal een heerlijken bloeitijd voor de letteren der toekomst verwachten. Men vindt in Frankrijk, Duitschland, Nederland - in Engeland heeft men vooreerst genoeg aan the Aesthetic movement onder Swinburne, Rossetti en Oscar Wilde - men vindt in de drie genoemde landen jongere of oudere letterkundige kunstenaars, die een sterk voorgevoel hebben, dat de phonetico-symbolico-instrumentisten weldra over het geheele grondgebied van de republiek der letteren zullen triumfeeren. Dit mag men opmaken uit de taal, die zij schrijven, uit de kunstleer, die ze aanhangen.

De taal moet geheel geëmancipeerd worden; zij heeft niets met de rede te maken - zij moet het volle gevoel zoo impressionistisch mogelijk vertolken. De maarschalk der Fransche symbolisten, Stéphane Mallarmé, heeft het reeds zoover gebracht in zijne eigenaardige woordenkleur en woordschikking, dat een paar zijner volzinnen stof opleveren tot allerlei conjecturen. Als men zoo eens een snipperuurtje heeft, is een volzin van Mallarmé een heel aardig uitgangspunt tot een letterkundig debat. Men neme, bij voorbeeld, er een uit zijn bundel: PagesGa naar voetnoot1). Hij geeft een gedicht in proza onder den titel

[pagina 206]
[p. 206]

Le Nénufar blanc. Ik kies daaruit den heldersten volzin: ‘Résumer d'un regard la vierge absence éparse en cette solitude et, comme on cueille, en mémoire d'un site, l'un de ces magiques nénufars clos, qui y surgissent, tout à coup, enveloppant de leur creuse blancheur un rien, fait de songes intacts, du bonheur qui n'aura pas lieu et de mon souffle ici retenu dans la peur d'une apparition, partir avec: tacitement, en déramant peu à peu, sans du heurt briser l'illusion ni que le clapotis de la bulle visible d'écume enroulée à ma fuite ne jette aux pieds survenus de personne la ressemblance transparante du rapt de mon idéale fleur.’

Ondanks de gewilde duisterheid is de meening van den dichter te vatten. De poëet zit in eene roeiboot, alles is eenzaam om hem heen, hij plukt eene witte waterbloem - en roeit zeer voorzichtig, om de eenzaamheid niet te ontwijden, verder. Deze gedachte - want zelfs de Mallarmé's moeten tot de gedachte terugkomen - wordt door den wensch van den auteur, om alleen den indruk der eenzaamheid op de watervlakte terug te geven, ingekleed in verward door elkander geschreven woorden en zinnen, die voor een deel alledaagsch zijn, voor een deel diepzinnige raadselen aanbieden. Op deze wijze wordt de dichterlijke stemming van den bloemplukkenden roeier het uitstekendst uitgedrukt - meent Mallarmé.

Het is de vraag, of deze letterkundige kunst het winnen zal in de toekomst. Al de symbolisten gelooven het, al de rationalisten ontkennen het. De symbolisten meenen, dat de mystiek der stemmingspoëzie vele harten zal veroveren, de rationalisten houden vol, dat het gezond verstand zich nooit zal laten bewegen, om afstand te doen van zijne rechten. In Frankrijk, waar de kunst van Molière, Lafontaine, Lesage, Voltaire en Beaumarchais nog door eene verpletterende meerderheid wordt geprezen, zal dit laatste zeker vrij moeielijk gaan. De symbolisten en stemmingsdichters zullen beweren, dat het tegenwoordig levend geslacht nog te grof georganiseerd is, om hunne ‘hooge geluiden’ naar waarde te kunnen schatten, maar deze bewering is zoo reusachtig dom en zoo onmetelijk verwaand, dat zelfs niet alle symbolisten er onvoorwaardelijk hun zegel aan zullen hechten.

Ik voor mij schaar mij liever aan de zijde dier zoogenaamd grover georganiseerden, zooals, bij voorbeeld, aan de zijde van den vernuftigen Emile Bergerat - den schoonzoon van Théophile Gautier, die onlangs dit onderwerp in den vorm van een klein drama behandelde.

Een rijk rentenier, Dusentier, spreekt met een dichter, Mathias Gali, ongeveer op de volgende manier:

- ‘Ben-je op mijne dochter verliefd? Hoe heet-je?’
- ‘Mathias Gali.’
- ‘Ben-je een Hongaar?’
- ‘Bijna! Ik kom van Puteaux. Mijn naam is het omgekeerde van Galimatias - Mathias Gali. De h is van mij!’
- ‘Wat doe je met je tien vingers?’
- ‘Ik maak verzen!’
- ‘Weet-je wel, meneer! dat mijne dochter eene der rijkste partijen in Frankrijk is? Zij krijgt even veel miljoenen, als ze jaren oud is - dus achttien!’
- ‘Ik doe mijn best het te vergeten!’
- ‘En het gaat niet, dat begrijp ik. Maar ik heb niets tegen dichters. In mijne
[pagina 207]
[p. 207]
jeugd heb ik voor mijne vrouw wel eens een versje verschalkt - later verschalkte ik alleen de kooplui - vandaar mijn fortuin!’
- ‘Geef mij dan de hand uwer dochter!’
- ‘Handen thuis! Ben-jij Lamartine? Je moet me bewijzen geven!’
- ‘Van mijne liefde!’
- ‘Neen van je talent! Geef me een pendant van le Lac.’
- ‘Le Lac! Lieve hemel!’
- ‘Zoo! Geef me dan une Nuit van Musset?’
- ‘Ajakkes, schoonpapa!’
- ‘Geef dan un Châtiment van Victor Hugo! Iets wat zoo veel waard is als de achttien miljoen van mijne dochter!’

Maar de dichter Mathias Gali vindt al deze dichters anti-diluviaansch, praehistorisch en mammouthachtig. Al die romantische burgerlijke dichters maken laffe verzen, die het blikken pannetje van het rijm aan hun staart hebben hangen. Daar is geen mystiek, geen mysterie in, geen inwendig orkest - ze zijn altemaal zoo helder als de kristallen stop van een karaf:

Dusentier springt op, het gesprek wordt voortgezet:

- ‘Mijn stok, mijn stok!’
- ‘Sla mij, meneer! Men moet voor zijne overtuiging weten te lijden. En daarenboven houd ik veel van je dochter!’
- ‘Komaan, laat me dan eens wat van je eigen verzen hooren!’
- ‘Graag! Het gedicht heet: Pour Nicolette.
En le crépuscule il passe des cochons roses. -
Aussi roses, mais moins candides, mes souvenirs -
Cheminent, épars, d'amour. -
Qui les paîtra!....’
- ‘Wat-blieft?’
‘Qui les paîtra? Porcs circéens de mes névroses -
L'enchanteresse les a pétrifiés comme des menhirs, -
En l'ultime rayonnance des roses, -
Fin du jour -
Et des proses! -’
‘'t Is misschien heel mooi, maar ik begrijp er geen woord van - of liever ik durf het niet begrijpen.’
- ‘Ik dank u duizendmaal!’
- ‘Dus je wilt niet begrepen worden?’
- ‘Zou het poezie zijn, als ieder het dadelijk begreep? Later zal u worden ingewijd, geloof me!’
- ‘Ik ben al ingewijd! Toen je daar die abracadabra voordroegt, kreeg ik zin in twee dingen: in de eerste plaats, om hardop te zingen: laïtou, laïtou, là, là! - en dan om me weer te abonneeren op den Constitutionnel. Wat zal mijne dochter gelukkig wezen!’
- ‘Dat zal-ze ook, ik zweer het u!’
- ‘Dus je verzen moeten niet begrepen worden?’
- ‘Zeker! zoo gauw men ze begrijpt, is alle aardigheid er af.’
- ‘Goed, een oogenblik geduld. (Hij gaat naar de deur en roept:) Nicolette!’
- ‘Ik kom al, papa! Hier ben ik!’
- ‘Doe je declaratie!’
- ‘In uwe tegenwoordigheid?’
- ‘Ja, wij zullen met ons vieren zijn - zij, u, ik en mijn rotting!’
- ‘Waarom die stok?’
- ‘Hij mag meedoen! Je bent een poëet van de nieuwe richting, die al de ouden verguist, en tot de laagste soort van prulpoëten doet afdalen. Je houdt van mijne dochter, een meisje van jou leeftijd, van jou richting misschien. Je moet haar overtuigen, dat jou manier van schrijven alleen deugt! Je moet in je eigen taal haar aanspreken, zooals je die in je romans en tijdschriften gebruikt. Daar staat je ideaal, kom aan! - achttien jaar en achttien miljoen!’
[pagina 208]
[p. 208]
- ‘Ik zal eenvoudig zeggen: ik heb je lief!’
- ‘Wacht even. Dat is le vieux jeu. Dat zeggen ze ook in le Lac en les Nuits! Ik wil hebben, dat je de heerlijke taal spreekt, die je zelf hebt uitgevonden, de taal van de “cochons roses”. Als zij jou wanhopige taal mooi vindt, dan mag je ze hebben met de miljoenen erbij!’

De rijke schoonvader gaat nu de voorwaarden regelen. Zijne dochter Nicolette heeft zeer modern onderwijs gehad. Misschien heeft ze de romans, de verzen, de tijdschriften der nieuwe richting gelezen. Het komt voor, dat sommige malloten uit fatsoenlijke familiën, om zich een air d'importance te geven, heel druk meespreken over de nieuwe letterkundige school. De arme stumpers begrijpen van het volapuk der nieuwe genieën nauwelijks een half woord. Dit doen evenzoo jongere of oudere mannen, die uit ijdelheid zoo gaarne aan het hoofd stonden eener quasi-nieuwe beweging, en daarenboven wel een beetje bang zijn, dat de nieuwe genieën, die ieder oningewijde uitschelden met de virtuositeit van een cocher-de-fiacre, ook hen zouden lastig vallen.

Dusentier, de schatrijke millionair, regelt dan de voorwaarden van de declaratie op de volgende wijze. Met zijn stok dreigend opgeheven gaat hij voort:

- ‘Pas nu goed op! Als mijne dochter jouw volapuk verstaat, moet ik domme, Sarcey-waardeerende bourgeois, er geen woord van begrijpen. Zoodra ik een woord van jou geleuter vat, krijg je een pak ransel! Je hebt je lot in je hand! Daar staat mijne dochter!’
- ‘Wat is er te doen, Papa! O, die meneer!’
- ‘Dat is jou lijfpoëet. Hij heet Mathias Gali. De h is van hem. Luister naar hem, hij heeft je wat te zeggen! Begin!’
- ‘Demoiselle, en l'orée fenestrale où trémulent, robées d'aube, les jauneurs violâtres de votre irradiée toison d'or, le coeur du dévotieux servant éjacule sa plainte et suade de condouloir, accessible, la vierge qui le fait tant vérécond, lacrymatoire et copulatif.’
- ‘Heel goed, ik heb er geen woord van verstaan!’ - zegt Dusentier.
- ‘Papa! Is meneer beëedigd translateur?’ zegt Nicolette. En de dichter:
- ‘O mignarde dure, quel meschies! J'arde.’
- ‘Zou u niet kunnen spreken in eene taal, die ik begrijpen kan, meneer?’ vraagt Nicolette.

De dichter gaat voort:

- ‘Voire! L'yrasconde paternelle crains-je, ès poignets pileux, quelque baguette branchue et confusément branlée. N'était le cas, je serais plus nitide.’
- ‘Heel goed! Ik kan je wel alleen laten. Er is geen gevaar.’

De dichter gaat voort:

- ‘Profileusement dianique, facement vénustienne, dorsalement minerveuse, ô trois graces, concours total, que Paris le pommigère eût laurée, culminante, soubz la tegmine patule d'un fage, Nicolette....’
- ‘Hij is gek, hij is gek!’ - roept Nicolette. De dichter loopt haar na en zegt:
- ‘Demoiselle, je.... Maar zij sluit de deur, en schuift er den grendel op. Mathias wordt boos, hij valt in zijn dagelijkschen natuurlijken toon, en zegt:
- ‘M....’ (Mathias uit het krachtig woord, dat de kolonel Cambronne in de laatste carré van Waterloo den Pruisischen parlementair naar het hoofd wierp).

Dusentier geeft den dichter een barren stokslag, en zegt:

- ‘Ik heb je begrepen, maar dat is ten minste Fransch! En nu, kom aan mijn hart, mijn schoonzoon!’
Et nunc erudimini!

Er is geen woord meer aan toe voegen.

voetnoot1)
Pages, par Stéphane Mallarmé, Bruxelles, Deman, 1891.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken