Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 5 (1895)

Informatie terzijde

Titelpagina van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 5
Afbeelding van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 5Toon afbeelding van titelpagina van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (51.19 MB)

ebook (55.18 MB)

XML (3.51 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 5

(1895)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 685]
[p. 685]

Uit de studeercel der redactie.

‘Leiden is een hofje!’ - zei eens een Amsterdamsch hoogleeraar, wiens hart niet warm slaat voor de goede Sleutelstad. ‘Leiden c'est souffrir!’ zei eene Rotterdamsche dame, die gaarne aardigheden in het Fransch spreekt. Piet Paaltjens sprak van ‘de feestelijk getooide straten der juublende Sleutelstad’. Beets gaat verder, en roept uit:

 
‘O, 'k acht de stad der hupsche Leidenaren,
 
Zooals zij door haar singels ligt omvat,
 
En door 't cordon van nijvre hengelaren.
 
Zij zijn te recht op d' eer der Breêstraat prat!
 
'k Heb vaak met lust hun dierbren Rijn bevaren;
 
Schoon 'k zeggen moet, dat 'k dáár steeds tegenhad,
 
Dat zij dien stroom in 't statig zeewaarts streven
 
Den schurkennaam van Galgewater geven!’

Alle deze meeningen laten zich verdedigen. Zelfs zou men de meening kunnen verdedigen, dat Leiden eene stad is, waar te veel muziek gemaakt wordt. Het is waar, dat de levenslustige Academische jonkheid dikwijls op hoornen en trommelen doet spelen bij elke studentikooze plechtigheid, bij iedere promotie. Het is waar, dat de stad in de laatste week van Juli door den milden zegen der kermis - een heilig instituut, waartegen geen Leidenaar de hand zal verheffen - beweldadigd, van den ochtend tot den avond schalt, schatert en davert van de meest hartverheffende muziek. Het is waar, dat de Meimaand op den 30 April wordt ingeluid met carillon-spel, en het springen der fontein op de Vischmarkt. En dat men ieder uur en halfuur een werkelijk zeer welluidend klokkespel hoort.

Dit is inderdaad een lang niet onaardig verschijnsel van het Leidsche kunstleven. De klokkenist der gemeente Leiden is een man van smaak. Sinds enkele weken heeft hij met veel handigheid een oud vaderlandsch lied op het carillon gesteld - het lied op het Ontzet van Bergen-op-Zoom. Aanleiding was natuurlijk het aanstaand Lustrum-feest in Juni - en meer in het bijzonder de zoogenaamde maskerade, waarbij geene maskers zullen gedragen worden, maar waardoor men eene levendige voorstelling zal krijgen, hoe Prince Mouringh en de grave van Mansfeld, ‘die wyd-vermaerde Held, die sijn volck in geen schans stelt’ - als een dichter zegt - in October 1622 binnen de bevrijde veste van Bergen-op-Zoom verschenen met hunne arquebusiers en hunne kornetten ruiterij.

Alle dag het fraaie lied op het Ontset van Bergen hoorende, greep ik het oude liedeboek van Adrianus Valerius (Nederlandschen Gedenck-clanck, 1626) ter hand; en ging ik het lied eens nauwkeurig lezen. Bij deze lezing scheen het mij plotseling, of ik de stem van een mij bekenden dichter hoorde - de stem van Jan Jansz. Starter. Ten einde deze meening: Jan Jansz. Starter is de dichter van het lied op het Ontset van Bergen - eene meening, die bij de aanstaande Leidsche Lustrum-feesten als noviteit dienst kan doen - toe te lichten, behoort eerst de tekst van het lied volgens Adrianus Valerius hier medegedeeld te worden.

 
‘Merck, toch hoe sterck, nu in't werck sich al steld!
 
‘Die t' allen tij, soo ons vrijheijt heeft bestreden.
 
‘Siet hoe hij slaeft, graeft en draeft met geweld!
 
‘Om onse goet, en ons bloet, en onse steden.
 
‘Hoor de Spaansche trommels slaen!
 
‘Hoor Maraens trompetten!
[pagina 686]
[p. 686]
 
‘Siet hoe komt hij trecken aen!
 
‘Bergen te besetten.
 
‘Berg op Zoom, Hout u vroom, Stut de Spaensche scharen;
 
‘Laet 's Lands boom, end' sijn stroom, trouwlijck toch bewaren.
 
 
 
‘'t Moedige, bloedige, woedige swaerd
 
‘Blonck en het klonk, dat de voncken daer uijt vlogen.
 
‘Beving en leving, opgeving der aerd,
 
‘Wonder, gedonder, nu onder was, nu boven,
 
‘Door al 't mijnen en 't geschut,
 
‘Dat men daeglijcx hoorde;
 
‘Menig Spanjaert in sijn hut
 
‘In sijn bloet versmoorde.
 
‘Berg op Zoom, Hout sich vroom, 't Stut de Spaensche scharen;
 
‘'t Heeft 's Lands boom, en sijn stroom, trouwlijck doen bewaren.
 
 
 
‘Die van Oranjen, quam Spanjen aen boord,
 
‘Om uijt het velt, als een Helt, 't gewelt te weeren;
 
‘Maer al so dra Spinola 't heeft gehoord,
 
‘Treckt hij flox heen op de been met al' sijn Heeren -
 
‘Cordua kruijd spoedig voort,
 
‘Sach daer niet te winnen,
 
‘Don Velasco liep gestoort,
 
‘'t Vlas was niet te spinnen.
 
‘Berg op Zoom, enz.

Dat dit gedicht inderdaad aan Starter moet worden toegeschreven, berust op de volgende gronden:

1o. De taal en de eigenaardige wijze van zeggen des dichters. Jan Starter heeft in 1622 een tweede gedicht op Bergen gemaakt, bekend onder den titel: ‘Ghedicht over 't Ontset van Berghen op den Zoom gheschiet den derden October 1622 (Friesche Lusthof, editie Van Vloten, 1864, bl. 341-350.) Dit lied - of liever dit deftig lofgedicht - vergelijkende met het lied van Valerius, wordt men onmiddellijk gelijkheid van woordenkeus en zegswijze gewaar. In de eerste plaats denke men aan den schimpnaam der Spanjarden: Maraan. In het lied bij Valerius heet het in het eerste strophe:

 
‘Hoor Maraens trompetten!’

In Starter's gedicht, vers 7, leest men:

 
‘Laet Koningh der Maranen,
 
De Roomsche Nederlaegh tot af-stant u vermanen.’

Zoo vers 41:

 
‘Wanneer ghy, o Maraen!’ - enz.

Zoo vers 157:

 
‘Wat meught ghy, o Maraen!’ - enz.

Maraan is een scheldnaam der Spanjaarden, in Nederland gebruikelijk, waaromtrent Prof. Dr. A.D. Loman in zijne uitgaaf van Valerius' Gedenck-clanck (Utrecht, 1871) zeer belangrijke bijzonderheden mededeelde. In de overige liederen uit Valerius' bundel komt het woord enkele keeren voor, maar Starter gebruikt het bij herhaling.

Starter noemt in het gedicht uit den Lusthof Spinola en Cordua, in het lied uit Valerius worden in het derde couplet Spinola, Cordua en Velasco genoemd, met eene zeer geestige woordspeling, daar er ‘spinnen’ (Spinola), ‘kruijd’ (Cordua) en ‘vlas’ (Velasco) van gemaakt wordt. Enkele verzen uit het gedicht (Lusthof) stemmen met het lied (Valerius) overeen.

Zoo vers 131 uit het gedicht:

 
‘Maer noch en rust hij niet, hij woelt, hij graeft, hij wroet,
 
Hij schiet, hij vecht, hij stormt.’
[pagina 687]
[p. 687]

En in het eerste couplet van het lied:

 
‘Siet hoe hy slaeft, graeft en draeft met geweld.’

2o. Het metrum. Het lied onderscheidt zich door een zeer geestig herhaald middenrijm, als elders dikwijls bij Starter voorkomt. Ik heb alleen maar te wijzen op den eersten regel van het lied:

 
‘Merck, toch hoe sterck, nu in't werck sich al steld’ -

met Starter Minnelied (Lusthof, 1864, bl. 14-16), aanheffende:

 
‘Godinne, wiens minne, myn sinnen altyd
 
In krachten en gedachten, na trachten om stryd!’

3o. De melodie. Bij Valerius staat als ‘voyze’ aangegeven: ‘Comedianten-dans’. Prof. Loman wijst in zijne uitgaaf van den Nederlandschen Gedenck-clanck er op, dat Starter in zijn Lusthof reeds deze melodie gebruikte voor een zijner Minne-klachten (bl. 120, uitgaaf V. Vloten), en die aanwees met de woorden: ‘What if a Daye, or a moneth, or a yeare.’

Met volkomen waardeering van Prof. Loman's meening, wensch ik hier nog bij te voegen, dat Starter op zijn dertiende jaar uit Engeland naar Amsterdam kwam, dat zijne Engelsche afkomst, zijne kennis van den rijken Engelschen liederenschat, overal merkbaar is. Hij vertaalt populaire Engelsche liederen, om de fraaie melodiën te kunnen gebruiken. Dit blijkt uit zijn lied Daphne op de stemme: ‘When Daphne did from Phoebus fly’, beginnende: ‘Doen Daphne d'overschoone maeght - Van Apollo haer vlucht nam ten Bosschewaert in’ (Lusthof (1864) bl. 274); ‘The fairest Nymph, those Valleis or mountains ever bred’, beginnende: ‘D'wtmuntendst Hardinne, die onder 's Hemels kap’ (Lusthof (1864) bl. 309), vooral uit het gezelschapslied van Bommelalire op de stemme: ‘Was Bommelalire so pretty a play’, beginnende: ‘Is Bommelalire soo groote geneucht’.

Starter heeft aan den Leeuwarder ‘Musyck-Meester’, Jacques Vredeman, die voor zijn Lusthof (1621), ‘by alle onbekende Voysen de Noten ofte Musycke heeft gegeven’, zijne Engelsche liederen voorgezongen, en deze heeft ze in noten gebracht. Zoo gebruikte hij, wat Valerius den Comedianten-dans noemde, het eerste voor een Minne-klacht, en schreef er boven: stemme: What if a Daye, or a moneth, or a yeare. Zeer aardig begint de derde stropte van dit lied met middenrijm:

 
‘Merck, o Jongfrou! op de trouw van myn min’ -

zooals het Geuzenlied op Bergen's ontzet:

 
‘Merck toch hoe sterck nu in't werck sich al stelt.’

Prof. Loman schenkt hoogen lof aan het Geuzenlied - en erkent eene meesterhand. Ik aarzel geen oogenblik er Starter's hand in te herkennen.

4o. Starter's levensomstandigheden. Wij weten eenige hier zeer beslissende feiten: Starter heeft in zijn Lusthof het bovengenoemd Gedicht over het ontset van Bergen op den Zoom (1622) geplaatst in den derden druk (1624). Waarom koos hij die stof? Hij heeft niets dan minnedichten en bruiloftsliederen geschreven. Alleen op het slot van zijn Lusthof komt het uitvoerig gedicht op het ontzet van Bergen-op-Zoom, komen Prince-liederen, waarin hij plotseling den lof spreekt van Prins Maurits, Prins Frederik Hendrik, den Koning van Bohemen, en graaf Ernst van Mansfeld. Is dit toeval? Het Geuzenlied in Valerius' Gedenck-clanck kan hem niet onthouden worden; hij heeft dus een zeer grooten indruk ontvangen van deze gebeurtenis. Waarom?

[pagina 688]
[p. 688]

Omdat Jan Jansz. Starter bij het onzet tegenwoordig is geweest.

'n Geheel afdoend historisch bewijs kan ik niet geven, maar de evidentie is zeer groot. Starter was een volbloed artist, en, naar het voorbeeld van veel grootere Engelsche artisten, als Green, Lodge, Massinger, Ben-Jonson en Shakspere, een beetje bohémien tevens. In 1620 vertrok hij uit Friesland naar Amsterdam. Hij liet zijne arme vrouw Nieske Hendriksdr. en kind in den berooidsten staat achter, zoodat zijn inboedel voor schulden moest worden verkocht - gelijk uit een onderzoek ten archieve te Franeker door Dr. Eelco Verwijs is gebleken. Hij gaf te Amsterdam den eersten druk van zijn Lusthof in 1621. Hij leefde in 1622 nog te Amsterdam. Dit blijkt uit een zeer curieus stuk, door Dr. A. Bredius in het Amsterdamsche Archief gevonden in de protocollen van Notaris W. Cluyt. We zien in dit stuk, dat Starter zich verbindt, dato 25 Augustus 1622, om voor een gezelschap van een-en-twintig ‘Lijeffhebbers van Nederduytsche Poesy’ zijne pen beschikbaar te stellen tegen een honorarium van twaalf gulden in de week.

Dit is een der laatste feiten uit zijn leven, ons met zekerheid bekend geworden. Nu weten we nog het een en ander. Vooreerst het bekende bericht van Gansneb Tengnagel in zijne zonderling gedicht: De Geest van Mattheus Gansneb Tengnagel in d' andere werelt by de verstorven Poeten (1652), waaruit wij vernemen, dat Starter ‘moest sterven als soldaet’. Dan is het bekend, dat Starter in April 1625 zich noemt ‘Historyschryver van Z. Princedycke Excellentie de grave van Mansfeld’ en dat hij in 1626, 1 Januari, als zoodanig een gedicht schrijft onder den titel: ‘De Voorloper van de Mansfieldische Helddaden’, gedagteekend uit het Slot Lauwenburch bij Hamburg.

De goede heer W. Eekhoff, die zooveel belang in Starter stelde, heeft naar aanleiding van Starter's gedicht op het ontzet van Bergen eene gissing gemaakt. Starter heeft, zegt hij, een bezoek aan Bergen-op-Zoom gebracht in 1622, en naar aanleiding daarvan zijn gedichten op het ontzet, op Maurits en Frederik Hendrik geschreven. Hij was niet ver van de waarheid. Starter was in Augustus 1622 nog te Amsterdam. In September ging Graaf Ernst van Mansfelt met 30 kornetten cavallerie en een personeel van 16000 man in dienst der Staten. In October 1622 trok hij naast Prins Maurits aan het hoofd van zijn leger Bergen-op-Zoom binnen. Ik houd het er voor, dat Starter toen reeds in dienst van Mansfeld was, en met hem binnen de ontzette stad trok. Van daar het gedicht, het uitstekende lied door Valerius bewaard, en de liederen op dePrinsen. Starter is bij Mansfeld gebleven, naar Duitschland getrokken in 1625 - en nimmer teruggekeerd.

Weldra zal de Academische jonkheid ons te Leiden den intocht binnen Bergen-op-Zoom in kleur en lijn herinneren. Ik stel mij voor, dat onder de haakbusschieters of onder het gevolg van Mansfeld wel de een of ander anonymus zal voorkomen, die geen naam draagt, Met volle vertrouwen durf ik dien anonymus aanraden, om, wanneer men hem vragen mocht, welk historisch persoon hij voorstelt, vrijmoedig te antwoorden: - ‘Mijn naam staat niet in het programma, maar ik ben eigenlijk Jan Jansz. Starter, dichter van den Frieschen Lusthof, nu historieschrijver van Graaf Ernst van Mansfeld.’

T.B.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken