Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 5 (1895)

Informatie terzijde

Titelpagina van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 5
Afbeelding van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 5Toon afbeelding van titelpagina van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (51.19 MB)

ebook (55.18 MB)

XML (3.51 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 5

(1895)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 689]
[p. 689]

Nederlandsche Verzen en Nederlandsch Proza.

VI.

Geschiedenis van Bergen-op-Zoom door W.K.C. Beerstecher, 2e Luitenant der Infanterie. Met eene afbeelding der Gevangenpoort te Bergen-op-Zoom. Leiden. E.J. Brill. 1895.

De naderende Lustrumfeesten der Leidsche Hoogeschool hebben waarschijnlijk invloed gehad op de verschijning van dit werk. Vele leden van het Leidsche Studentencorps zullen de feesten opluisteren door een gekostumeerden stoet, voorstellende den intocht van Prins Maurits en Graaf Ernst van Mansfeld binnen Bergen-op-Zoom in Oktober 1622, nadat bij de nadering der Staatsche troepen de Spaansche belegeraars onder Spinola, Cordua en Velasco waren afgetrokken. De aandacht is nu op Bergen-op-Zoom gevestigd; men wil nu gaarne iets naders van die stad vernemen.

Voor vele achtenswaardige Nederlandsche staatsburgers geldt Bergen-op-Zoom hoogst waarschijnlijk alleen als productieplaats der duizenden ansjovissen, die overal in ons vaderland en daarbuiten met graagte worden gebruikt. Maar Bergen-op-Zoom heeft ook eene zeer merkwaardige geschiedenis, waaromtrent in het werk van den Luitenant Beerstecher veel wetenswaardigs wordt medegedeeld. De auteur heeft gebruik gemaakt van enkele archiefstukken, waaronder een handschrift van den Bergenaar De Rouck, dateerende uit 1633, over den eigenaardigen regeeringsvorm der stad. In zijn tweede hoofdstuk heeft de schrijver de voornaamste bijzonderheden uit dit handschrift medegedeeld. Daar dit aanwinst voor de geschiedenis onzer staatsinrichting is, ontvang ik dit hoofdstuk met dank, al is het niet zeer onderhoudend voor den lezer. Eene enkele uitdrukking schijnt mij niet volkomen helder. Wat is de bedoeling van den auteur, als hij verzekert, dat de markies van Bergen-op-Zoom: ‘de opperste rechtspraak (had), zoowel in crimineele als in civiele strafzaken.’ Het ware mij begrijpelijker geweest, wanneer hier gesproken ware van crimineele en correctioneele gedingen en van civiele processen.

Omtrent het eigenlijk beleg en het ontzet van Bergen-op-Zoom in September en October 1622 is de auteur veel te kort. Hij schrijft over deze nu hoogst belangrijke gebeurtenissen maar een paar korte volzinnen. Wij lezen: ‘Nauwelijks was de tijd van het bestand verstreken, of de Spanjaarden, die maar niet het oog van Bergen-op-Zoom konden afwenden, zonden Spinola daarheen in 1622. In de verschillende aanvallen op de stad verloren de Spanjaarden ongeveer tienduizend man zonder in hun doel te slagen. Vreezende door den Prins van Oranje te worden overvallen, die met een leger tot ontzet van de stad aanrukte, verlieten zij hunne belegeringswerken, braken hun kamp op en trokken in allerijl af. Deze terugtocht verwekte in de vereenigde gewesten zulk eene algemeene blijdschap, dat men in alle steden openbare gebeden aanhief, die gevolgd werden door feestelijke verlichting en muziek.’

Daar deze geschiedenis van Bergen-op-Zoom verschijnt te Leiden, juist vóór de viering der Lustrumfeesten van 1895, had dit historisch feit veel breeder moeten behandeld worden. Het is te voorzien, dat menig een zich dit boekje zal aanschaffen in de verwachtingen bijzonderheden te vernemen omtrent de historische gebeurtenis-

[pagina 690]
[p. 690]

sen, die eerlang door den gekostumeerden optocht der Leidsche studenten zullen worden herinnerd. En in dit opzicht zal men in zijne verwachting worden teleurgesteld.

Te prijzen valt de studie, aan dit werk besteed, naar handschriftelijke bescheiden. De auteur raadpleegde een manuscript van Jacob Baselis over de belegering der stad in 1588 door den Hertog van Parma. Voorts noemt de auteur een Fransch geschrift van Faure, secretaris der laatste markiezen, over de geschiedenis van Bergen-op-Zoom, - eene onuitgegeven geschiedenis der stad door den advokaat Mr. M. van Mansfeld, en historische beschrijvingen van merkwaardige gebouwen te Bergen-op-Zoom door A.J.L. de Roock.

In eene noot op bl. 76 wijst de auteur erop, hoe ‘het huis van Oranje-Nassau op het Markiezaat (van Bergen-op-Zoom) voortdurend aasde’, eene uitdrukking, die ter wille der historie en der hoffelijkheid had moeten getemperd worden. Ook schijnt mij het substantief: ‘het moreel’, eene weinig aanbevelenswaardige noviteit. De schrijver zegt (bl. 91): ‘De hoop en het moreel van den aanvaller groeiden aan’ - waar even goed van ‘de hoop en het vertrouwen’ der aanvallers zou kunnen gesproken worden.

Klassiek letterkundig Panthéon. Gysbreght van Aemstel, d' ondergang van zijn stad en zijn ballingschap door Joost van den Vondel. Op nieuw uitgegeven met inleiding, aanteekeningen en woordenlijst door Dr. C.H.Ph. Meijer; Zutphen, W.J. Thieme & Co., 1895.

Al wat tot meerdere waardeering van Vondel's treurspel kan strekken, is welkom. Dr. Meijer heeft eene nieuwe uitgaaf van Vondel's Gysbreght met eene zeer lezenswaardige Inleiding uitgegeven. Bij de beoordeeling van de kunstwaarde der tragedie neemt hij een zuiver historisch standpunt aan, en onthoudt er zich te recht van, Vondel's schepping naar moderne kunsttheorieën te beschouwen. Dr. Meijer wijst er evenwel op, dat Vondel de aesthetische leer zijner tijdgenooten, Daniel Heinsius en Geraert Vossius, bestudeerde, maar zich er niet volkomen aan onderwierp. Dit meent hij, kan verklaard worden, als men Vondel's eigenaardige opvatting der tragedie in aanmerking neemt. Hij herinnert aan de meening van Baumgartner, Vondel's Duitsche biograaf, die den Gysbreght als verwant aan de religieuse dramaas van Calderon voorstelt. Daarna wijst hij op de voortreffelijke prachtuitgaaf van den Gysbreght door den heer L. Simons, die betoogde, dat niet Gysbreght de hoofdpersoon der tragedie is, maar de stad Amsterdam bedoeld wordt.

Dit is zeer juist; alleen voeg ik hierbij, dat het denkbeeld: Amsterdam is de eigenlijke hoofdpersoon in den Gysbreght reeds lang geleden was uitgesproken. Alberdingk Thijm heeft er meermalen op gewezen. In eene ‘Kleine geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde’, die in 1877 verscheen, lees ik omtrent den Gysbreght: ‘De tragische gedachte in dit treurspel is aan de stad Amsterdam en haar ondergang verbonden. De titel luidt derhalven ook: Gysbreght van Aemstel. D' ondergang van sijn stad en sijn ballingschap.’ Vóór Baumgartner, vóór de tegenwoordige prachteditie van den heer L. Simons - wiens werk door mij zeer gewaardeerd wordt - was dus dit denkbeeld reeds bij herhaling uitgesproken.

De inleiding en aanteekeningen van Dr. Meijer zijn met groote nauwkeurigheid en goeden smaak bewerkt. Tegen ééne meening van dezen ijverigen geleerde heb ik bezwaar. Hij is niet voldaan over eenige verzen, die Vondel Badeloch aan het slot van het treurspel in den mond legt, als zij niet toestemt in den wensch van Gysbreght, om met hare beide kinderen het slot te verlaten. Op de vraag van Gysbreght:

‘Zult ghy dan oorzaeck zijn, dat beide

[pagina 691]
[p. 691]

uw kinders sneven?’ antwoordt Badeloch:

‘Ick zou om éénen man wel bey mijn kinders geven!’

Dr. Meijer schrijft: ‘Dat haar (Badeloch) woorden: “Ick zou om éénen man wel bey mijn kinders geven”, ten einde toe van de lippen willen, voldoet ons niet.’. Mij dunkt, dat er alle reden is, voldaan te zijn. Badeloch is bij Vondel de voortreffelijk geslaagde type der middeleeuwsche edelvrouw, die om een zwaard vraagt, als het er op aan komt voor haar man te vechten. Zij is het levende beeld der edelste huwelijksliefde en huwelijkstrouw, ter eere van wie Vondel zijn: ‘Waer werd oprechter trouw’ heeft aangeheven. Badeloch vertegenwoordigt het sterke vrouwenhart, dat hare liefde onwankelbaar als het hoogste goed bewaart. Als moeder stelt zij de liefde voor hare kinderen nooit boven die voor haar echtgenoot. Badeloch is nooit sentimenteel, maar altijd consequent. De liefde voor haar man is de heilige hartstocht, die heel haar leven beheerscht. Zij denkt er niet aan uit liefde voor hare kinderen het minste deel van haar hart aan Gysbreght te ontzeggen, en antwoordt hem met bewonderenswaardige kloekheid, als hij beweert, dat zij zich niet bekreunt om de smart harer kinderen:

‘Met smarte baerde ick 't kind en droeg het onder 't hart.
Mijn man is 't harte zelf. 'k Heb zonder hem geen leven.
'k Zal u, om lief noch leedt, bezwijcken noch begeven.
'k Beloofde u hou en trouw te blijven tot de dood!’

Een sterkere Macht - Verschroeiende vlammen - door Henri Rutgers. Oorspronkelijk. Goes, T. Kleeuwens & Zoon (zonder jaartal, 1895).

Henri Rutgers geeft waarschijnlijk in deze beide novellen zijne eerstelingen. In dit geval zou ik gaarne toegeven, dat deze coup d'essai lang niet onverdienstelijk is. In beide novellen wordt hartstocht geschilderd, en zeer dikwijls den juisten toon getroffen. Zeer gelukkig is tevens de auteur in de uitdrukking van zusterlijke of moederlijke liefde. Als algemeen karakter van dit kunstwerk komt in aanmerking des auteurs pogen, om groote conflikten en tragische situatiën voor te stellen. Hoewel dit pogen verdienstelijk is, doet het ongelukkiger wijze uitkomen, dat de schrijver zijn doel niet volkomen bereikt. Zijne zwakke zijde is gemis aan zin voor het reëele - hij rekent te veel op zijne fantazie. En zoo komt men tot toestanden, die de auteur niet verdedigen kan als waarschijnlijk, ware het zelfs, dat zij uit de werkelijkheid gegrepen werden. De beide novellen zijn te hoog romantisch, te lyrisch opgevat, en de stijl, die soms zeer goede qualiteiten heeft, daalt tot de ouderwetsche melodramatische terminologieën - ‘verlieven’, ‘beminnen’, ‘heeft u een goede nachtrust gehad’ - ‘U zult (zal) misschien bemerkt hebben, dat ik mevrouw Decollines bemin’ - ‘maar zij bemint mij niet’ - ‘eenigste troost’, ‘eenigste zuster’ enz.

De novelle: ‘Eene sterkere Macht’ heeft tot thema strijd tusschen haat en liefde in het hart der heldin, Ernestine Antinck. Deze en hare zuster Grete zijn weezen. Ernestine sluit om het finantieele voordeel een huwelijk met een schatrijk, maar bejaard man, Dr. Van Heuvelen. Grete komt in eene conditie bij eene beminnelijke oude Mevrouw Latour, die op een buiten woont en een eenigen zoon bezit, Etienne Latour, hoofd van een Amsterdamsch bankiershuis. Deze zoon is een beginselloos Don Juan, die Grete van liefde spreekt, haar verleidt, en aan haar lot overlaat. Het jonge meisje verdrinkt zich. De oude mevrouw Latour wordt door eene beroerte getroffen, als het lijk van juffrouw Antinck wordt binnengedragen. Hare zuster, Mevrouw van Heuvelen, die juist eene schatrijke weduwe

[pagina 692]
[p. 692]

is geworden, neemt zich voor hare zuster te wreken - nadat zij door het bericht van Grete's dood aan eene zeer gevaarlijke ziekte heeft geleden. Zij koopt eene villa naast Mevrouw Latour, die geheel verlamd is, en begint met den Amsterdamschen bankier toertjes te paard te maken. Zij weet haar haat te verbergen, en hem een hevigen hartstocht in te boezemen. Daarna stelt ze hem teleur door een adellijk officier schijnbaar de voorkeur te geven. Er volgt een duel tusschen bankier en luitenant. De eerste wordt zwaar gewond. Daar zijn leven in gevaar is, komt zij op verzoek van Mevrouw Latour aan het ziekbed, en redt daardoor zijn leven. Na zijn herstel is de bankier zedelijk herboren. Hij verneemt nu, wie Mevrouw Decollines is - de naam, door de rijke weduwe aangenomen - en hij berust in haar haat. Maar zij zelve heeft met vuur gespeeld. Zij heeft haar haat in liefde omgezet. Zij gaat met Mevrouw Latour naar Amsterdam, om van deze te leeren met haar fortuin den nood der armen te leenigen. En dan eindigt alles met een huwelijk.

Zeker is deze novelle zeer dramatisch, maar het schijnt mij soms, of ik eene ouderwetsche novelle uit de zestiende eeuw lees, door een Spanjaard of een Italiaan ontworpen. Alles is overspannen en zonderling. Grete, de ongelukkige gezelschapsjuffrouw, is zoo onnoozel, zoo zwak, zoo naïef, dat men bijna niet aan de realiteit van zulk een karakter gelooven kan. Dat men in het Utrechtsche dorp, waar Mevrouw Latour haar buiten heeft, niet ontdekt, wie de zonderlinge Mevrouw Decollines is, schijnt ongemeen vreemd. En hoe het der heldin wel te moede zal zijn, als zij aan de zijde van den man, die de oorzaak van haar zuster's dood is, huwelijksgeluk zoekt, blijft een psychologisch raadsel, terwijl tevens de bekeering van den ex-Don Juan na het duel aan waarschijnlijkheid te wenschen overlaat.

De tweede novelle: ‘Verschroeiende Vlammen’ levert dergelijke zwarigheden op. Een zeer arme meisje is met een ziekelijk candidaat-notaris getrouwd. De ziekte van dezen maakt het noodzakelijk, dat er meer uitgaven moeten gedaan worden. De jonge vrouw gaf muzieklessen, maar het hielp niet veel. Toen schreef zij op eene advertentie van een schilder, die een gekleed model vroeg. Zij werd ruim betaald, maar verzweeg de bron van hare inkomsten. Daarna moest zij geld hebben voor eene reis naar eene badplaats voor haar man - een reis door den dokter voorgeschreven. Zij kan daarvoor het geld van den schilder krijgen, als zij in luchtig badkostuum voor hem poseeren wil. Zij doet het uit nood ter wille van haar man - en begint tevens eene schuchtere amourette met den schilder. Vijf jaren later is de candidaat-notaris hersteld, en ziet hij op eene tentoonstelling eene schilderij met eene badende dame, waarin hij terstond zijne vrouw herkent. Om zich te wreken, koopt hij de schilderij en hangt die in de kamer zijner vrouw op. Door deze marteling sterft de jonge vrouw.

Dit is wederom eene zeer zonderlinge dramatische geschiedenis. Dat de candidaat-notaris zoo jaloersch is over het poseeren zijner vrouw, is natuurlijk. Maar hij kan weten, dat hare opoffering hem het leven redde - dat zij het niet deed uit lichtzinnigheid, maar uit het hoogst ernstig motief ten zijnen behoeve geld te verdienen. Zij zelve had hem na zijne genezing terstond haar geheim moeten vertellen. Zij is evenwel schuldig aan vrij wat flirtation met den schilder - en schijnt daarom te zwijgen. Beide personen vertoonen iets raadselachtigs, iets halfs, iets onharmonisch. Ook de stijl is hier en daar zwak. De auteur, die zeer zeker talent heeft, richtte zijne studie op natuur en waarheid - neme scherper waar - en wantrouwe de al te snelle raadgevingen zijner fantazie.

T.B.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Gysbreght van Aemstel, d' ondergang van zijn stad en zijn ballingschap


auteurs

  • over W.K.C. Beerstecher