Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 6 (1896)

Informatie terzijde

Titelpagina van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 6
Afbeelding van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 6Toon afbeelding van titelpagina van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (40.40 MB)

ebook (43.38 MB)

XML (2.93 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 6

(1896)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 197]
[p. 197]

Nederlandsche verzen en Nederlandsch proza.
I.

Felicia Beveridge. Analyse van een gemoedstoestand, door Vosmeer de Spie, Amsterdam, S.L. van Looy & H. Gerlings. 1895.

Voor vier jaren geleden verscheen er van dezen auteur een roman: Eene passie, en op het titelblad staat even als thans: Analyse van een gemoedstoestand. Dit maakt een punt van overeenkomst uit tusschen deze beide boeken. Maar er is ook een zeer groot verschil. In Eene passie scheen het, dat de auteur niets aardiger vond, dan telkens bij de vermelding van een geluid ook van eene kleur te spreken. Als hij de Amsterdamsche trambel hoort klinken, denkt hij aan glimmend zilver. De menschenstemmen op straat schijnen hem ‘blauw-rood-aan-komend-hèlwegbleekend.’ Het geratel van rijtuigen maakt op hem het effekt van ‘groengrijs.’ En zoo tot ergernis van den argeloozen lezer het geheele boek door.

In den nieuwen roman Felicia Beveridge van denzelfden Vosmeer de Spie is geen spoor van deze ondoorgrondelijke dwaasheid meer te bespeuren. Het boek is in een zeer goed verzorgden, artistieken stijl geschreven. Er zijn zeer fraaie bladzijden in. Een enkel voorbeeld moge het staven. De held, liever de hoofdpersoon van het boek, Lord Patrick Fitzpatrick Earl of Donegal, heeft in een klein vaartuig een stouten tocht over den oceaan van de Iersche kust naar Nieuw-York met den besten uitslag volbracht. Hij verhaalt aan de heldin, Felicia Beveridge, die inderdaad eene heldin is, wat hij gedurende dien tocht gevoelde in de volgende woorden:

‘Heel zijn leven lang, zei hij, had hij gedacht, dat toch ergens op de wereld een, ware 't ook maar een enkel, mensch moest leven, die door zijn of haar volkomen schoonheid en goedheid hem moest bezielen tot volkomen schoone en volkomen goede daden: een vrouw als Hypathia, een man als Plato, die ieder en allen in hun omgeving opwekten om het ideale leven te leven, hooger dan al het lage, enkel voor schoonheid, enkel voor deugd. En hij had niets gevonden, natuurlijk. En toch, toen hij de reis met zijn Zeemeeuw begon, had hij gedurende een nacht, bij een wake het visioen gehad van twee blauw-schitterende sterren, die hem aanzagen, en die sterren werden oogen, bezielde, schoone, donkere oogen en nu steeds, bij dag en bij nacht, had hij die oogen voor zich uitgezien, die oogen, die hem, als de Bethlehemster den herders, den weg wezen over zee. Toen was het weten in hem gekomen, dat 't hier in Amerika zou zijn, dat hij dien idealen mensch zou vinden; dat hij herboren zou worden, zooals heel het Engelsche ras hier tot nieuwe jeugd en nieuwe kracht en nieuwe schoonheid herboren wordt, dat hij, evenals zooveel duizenden Ieren hier jaarlijks vinden wat zij zoeken: vrijkeid en welvaart, ook hier de vrijheid en de welvaart zou vinden, die hij zocht en die van hooger orde was. En hij had zich niet vergist, die oogen hadden hem goed geleid; het waren d' oogen, waarin hij nu zag, die nu van aandoening en geestdrift vochtig waren, die hij op zee gezien en gevolgd had.’

Gaarne neem ik den hoed af voor het talent en de geestdrift, waarmee deze episode geschreven is, schoon er een bezwaar blijft. Kunnen deze woorden, deze gevoelens, uit den mond van Patrick Fitzpatrick vloeien?

Voor dit in nadere overweging kan genomen worden, zou ik ook kunnen wijzen op andere passages, waar de auteur minder zorg aan zijn stijl be-

[pagina 198]
[p. 198]

steedde, zooals, bij voorbeeld, in den volgenden zin:

‘Hij had er verdriet van om zich-zelfs en om Felicia's wil: om zich-zelfs wil, omdat zij de vrouw was, die hij hooger dan ieder ander had gesteld, eene zooals hij er tot dusver niet gevonden had, en het bewijs, dat hij gevoelig was voor den goeden invloed van eene goede vrouw, was, dat zij oogenblikkelijk het beste in hem had opgeroepen, dat tot nu toe sluimerend in hem was geweest.’

Viermaal had en viermaal was vormen eene onduldbare kakophonie.

Maar verweg de meeste bladzijden zijn vrij van deze slordigheid. En somtijds klimt de welsprekendheid van Felicia in het volle geluk van hare liefde voor Patrick tot eene dichterlijke dithyrambe:

‘Zij sloeg d' armen om zijn hals, legde haar wang tegen de zijne, en terwijl hij den arm om haar middel sloeg, en haar vast tegen zich aanklemde, fluisterde zij, na een oogenblik van woordeloos geluk: “je bent 'n God dien ik aanbid - je bent 'n zon, die ik aanbid - je bent het leven, dat ik aanbid. - - Je bent m'n Koning, m'n Heer! - Ik ben niet gelukkig, dan wanneer ik voor je knielen kan. Lichter dan de zon ben je me: - ik voel je kracht in me als een scheppingsdaad, - wat ik vroeger van God gedacht heb, denk ik van jou nu: - ik denk, dat je de levensgebieder zelf bent, want eerst na jou liefde ontvangen te hebben, voel ik mij leven. Je hebt 'n heel leven in mij vernieuwd. Ik ben uit de dorheid opgestaan, en voel mij bloeien en groeien - want terwijl ik je nu voel, koesterend en warm als de zonnewarmte zelf, ben je me soms frisscher en verkwikkender dan een bron.’

Er is hoog romantisch pathos in dat lyrisch uitstorten van hartstocht. Misschien zou deze taal zeer goed van de lippen eener Doña Sol, eener Marion Delorme, eener Thisbe hebben kunnen vloeien - uit den mond eener wereldwijze Amerikaansche Miss schijnt ze zonderling. Men dient in het oog te houden, dat de auteur zijn kunstwerk als de ‘analyse van een gemoedstoestand’ wil beschouwd hebben, en uit dit oogpunt dient gevraagd te worden, of de heldin recht heeft in zoo pathetischen stijl te spreken?

In welken toestand heeft hij haar geplaatst?

Felicia Beveridge is de dochter van een rijk Yankee-spekulant uit the 5 avenue. Ze is verloofd geweest met een luitenant der marine, die ze met opoffering van hare eer lief gehad, maar verloren heeft, daar hij met een klein vaartuig in zee stak, en nimmer terugkeerde. Ze heeft hare smart zoeken te bedwingen door zich ijverig aan hare kunst - de schilderkunst - te wijden. Zoo is zij langzaam verzoend met haar toestand. Dan brengt haar broer, een Ierschen aristokraat Patrick de Foyle, een zoon van lord Fitzpatrick, in de woning harer ouders. De Iersche jonkman is een aartsliefhebber van sport, en heeft naam gemaakt, daar hij met een klein zeilvaartuig den oceaan overstak, die Ierland van Amerika scheidt. Deze Patrick est très bien de sa personne, en redeneert met Platonische verhevenheid. Ondanks al zijne sporterigheid maakt hij verzen. In de praktijk des levens speelt hij de rol van Byron's Don Juan - en begint Felicia het hof te maken.

Patrick blijft voor een onbepaald langen tijd bij de Yankee-familie in the 5 avenue logeeren. Hij brengt den dag door op Felicia's atelier, in steeds ongestoorde tête-à-tête met de kunstenares. Na eenige aarzeling stort deze zich in zijne armen - en jubelt hare liefde uit zoo als gebleken is. Dit duurt maanden en maanden - zoodat ten slotte Felicia zich begint te bevinden in eene interessante positie. Als zij van huwelijk spreekt, weet hij met gezochte uitvluchten haar te bewijzen, dat trouwen alleen past aan den pruikerigen bourgeois. Daar hij het hinderlijk vindt, dat een band hem aan Felicia schijnt te binden, maakt hij het hof aan hare zuster Mabel. Hieruit ont

[pagina 199]
[p. 199]

stond voor Felicia eene bron van ellende. Ten slotte besluit Patrick, dat hij naar Europa zal terugkeeren, en dat Felicia hem zal nareizen, om hem terug te vinden te Berlijn,

De keus, om naar Berlijn te gaan, wordt door niets gemotiveerd - de auteur wil het zoo. Hij maakt zich van alle moeilijkheden af, bekreunt zich weinig om de Yankeefamilie, vraagt niet waar Felicia de sommen vinden moet voor zulk eene kostbare reis, en vereenigt beiden te Berlijn. Daar toont Patrick op nieuw zijn Don-Juans-natuur, door eene Duitsche actrice het hof te maken, die met hem eet aan de pensions-tafel. Felicia hoort bij toeval, dat hij de actrice van liefde spreekt Ze trekt zich zwijgend, woedend, terug. Daarna ontdekt ze, dat Patrick des nachts niet in zijne kamer doorbrengt, en dan maakt ze een wanhopigen zwerftocht des nachts door Berlijn, om hem op te sporen, 't welk met het oog op haar toestand een hoogst onverstandig waagstuk schijnt.

Maar Felicia komt alles te boven. Er volgt eene verzoening. Het zonderling paar reist nu naar Nederland, en bewoont eene villa op den Scheveningsche weg. Patrick gaat nu weer naar zee - en in zijn afwezigheid wordt Felicia moeder van een zoon. Patrick schijnt hier zeer wel mee tevreden, en poogt intusschen het hart van Jansje, het dienstmeisje, te veroveren. De familie vertrekt dan naar Italië, naar Florence. Wat men te Nieuw-York over Felicia's ongemotiveerde lange reis denkt, wordt niet medegedeeld. Patrick zet zijne Don Juans-loopbaan voort, en biedt zijn hart aan een winkelmeisje uit de Via dei Cazaioli. Dit dametje is getrouwd. Haar man bespiedt haar met woedende ijverzucht, en zoodra bij Patrick in zijne woning bij zijne vrouw vindt, doorsteekt hij beiden en zich zelf.

Felicia vertrekt met haar kind naar Rome. Twee maanden later bemerkt ze, dat Patrick van zijne wonde hersteld is. Zij vlucht naar Napels, en leest daar in een dagblad, dat hij op zee is verongelukt. Hier laat de auteur zijne heldin los, misschien met het voornemen haar later nog eens ten tooneele te brengen.

Zie hier wat de schrijver aanleiding gaf tot zijne analyse van een gemoedstoestand.

In de eerste plaats dient gevraagd te worden, welke gemoedstoestand geanalyseerd wordt? Het blijkt duidelijk, dat Felicia alleen de stof moet leveren tot eene analyseerende studie. Deze dochter der Yankees geeft heel haar hart aan een Iersch edelman met een knap uiterlijk en ‘eene ziel van modder’ - zoo als de auteur haar later doet zeggen. Het ongemeene in haar is, dat zij door het wangedrag van Patrick onophoudelijk lijdt en weent, dan weer vergeeft, en spoedig op nieuw in dezelfde moeilijkheid vervalt. Zoo sterft eindelijk de liefde in haar geanalyseerd gemoed, en verheugt ze zich, als ze van Patrick verlost is.

Er is in de schildering van haar hartstocht voor Patrick - eene passie van drie kwart sensualiteit, en uit één kwart fantazie - zeer veel voortreffelijks. Het zijn juist de erotisch-zinnelijke oogenblikken, die het best geschilderd zijn. Soms slaagt de schrijver uitmuntend in de voorstelling van het grievend leed der jaloezie. Het dient echter overweging, dat Felicia eene Amerikaansche is. Zeker, de Amerikaansche young-ladies toonen zich zeer geëmancipeerd. Men denke aan de aardige karikatuur van Sardou in L'Oncle Sam, maar Sara Tapplebot zorgt er met groote fierheid voor, dat de Rubicon niet overschreden wordt, en evenzoo handelen de misses, die met een menschlievend doel zich laten omhelzen voor een handvol dollars.

Patrick is een raadsel. Een dichter, een sportsman, een vrouwenbederver, en een prediker van de moderne leer der Mormonen. Zijne laagheid blijkt op elke bladzijde, en op elke bladzijde spreekt

[pagina 200]
[p. 200]

hij van de hoogheid zijner ideeën. Deze dooreenroering van grof sensualisme en van pretentieus beroep op zielenadel moge wellicht feitelijk meer voorkomen, dan men vermoedt, altijd zal de tartufferie van zulk een bestaan een diepen afkeer inboezemen. De auteur heeft aan Patrick bijna evenveel moeite besteed als aan Felicia. Ik durf niet te zeggen, dat het hem gelukt is dit karakter met zijne tegenstrijdige elementen volkomen aannemelijk te maken. Onder hoog opgeven van de ideaalste liefde en de meest verheven levenswijsheid brengt Patrick Felicia ten val. Weinige oogenblikken later begint Felicia hem te vervelen, en poogt hij hare zuster Mabel te winnen, Zelfs de verstokste Don Juan kan oprechte liefde koesteren, kan voor zekeren tijd trouw blijven. Richardson heeft het getoond door zijn schitterend geslaagden Lovelace. En met welk eene volhardende aanhankelijkheid de zeer vulgaire zinnelijke liefde kan worstelen tot het eind, toonde de abbé Prévost in zijn voortreffelijken liefdesroman: Manon Lescaut door de schepping van den chevalier des Grieux. De laaghartigheid van Patrick blijft een raadsel. Misschien heeft de auteur, die dikwijls zijne verwantschap met de Romantiek van 1820 tot 1850 doet in het oog vervallen, het voorbeeld van Lord Lytton gevolgd, die er een lust in schepte de meest tegenstrijdige karaktertrekken in zijne helden (Pelham, Paul Clifford, Eugene Aram, Maltravers) opeen te hopen.

Daartegenover staat, dat de heldin Felicia als een zeer grondig bestudeerd, en zeer fijn uitgewerkt karakter, moet geprezen worden, Volbloed Amerikaansch is zij niet - zij vertoont veel meer de type der allermodernste jonge vrouw, die in Europa, misschien ook in Nederland, voorkomt. Zij is zeer trouw in hare liefde, ondanks vele teleurstellingen. Zij wil zich boven de bekrompenheid der bourgeossie verheffen. Zij geeft zich met hare liefde geheel en al zonder een oogenblik te aarzelen, maar vordert even groote overgave van den man, dien zij vergoodt. Zij vordert van hem, dat hij haar alleen toebehoore - dit is haar recht, en hare moraal. Hoe diep beleedigd en teleurgesteld, vindt zij daarom toch zekere rust in het bezit van haar kind. De moeder neemt de plaats in der minnares.

Nog rest de vraag of Vosmeer de Spie in zijn recht is, zijne kunstwerken ‘analyses van gemoedstoestanden’ te noemen. Fransche kunstenaars spreken van psychologische romans. De jongste vertegenwoordiger dezer richting is Paul Bourget. Heeft deze, heeft Vosmeer de Spie, psychologische romans geschreven? De psychologie is eene zeer ernstige wijsgeerig-empirische wetenschap, die nog steeds in de eerste phase harer ontwikkeling verkeert. Bedrieg ik mij niet, dan hebben noch Paul Bourget, noch Vosmeer de Spie, zich met ernstige volharding op de wetenschappelijke psychologie toegelegd. Wat zij psychologische analyses noemen, is de ontwikkeling van aandoeningen, die hunne helden en hunne heldinnen gewaar worden naar aanleiding van door hen zelf gefingeerde toestanden. Die ontwikkeling geschiedt niet door empirische deductie, maar louter door fantazie. Hierin is niets berispelijks, zij handelen als artisten en kunnen niet anders. Maar overbodig schijnt het mij, dat zij de gewrochten hunner verdichting met een wetenschappelijk etiquet als ‘analyses van een gemoedstoestand’ in de wereld sturen.

T.B.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Felicia Beveridge. Analyse van een gemoedstoestand (onder ps. Vosmeer de Spie)


auteurs

  • Jan ten Brink