Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 8 (1898)

Informatie terzijde

Titelpagina van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 8
Afbeelding van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 8Toon afbeelding van titelpagina van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (42.06 MB)

ebook (45.47 MB)

XML (3.06 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 8

(1898)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 389]
[p. 389]

Van de redactie.

Cd. Busken Huet. De Bruces-Jozefine, met een voorbericht van G. Busken Huet. Haarlem, H.D. Tjeenk Willink, 1898.

De uitgave van dit romannetje moet aan een misverstand zijn te wijten.

Ik kan mij niet voorstellen dat de bekwame en schrandere Gideon Busken Huet dit boekje zou hebben doen verschijnen, indien hij in ons midden geleefd had of, althans, volkomen op de hoogte ware geweest van het streven onzer nieuwere woordkunstenaars. Waarschijnlijk, zou hij dan terecht hebben gevreesd dat de vlag van den naam niet meer voldoende zou worden geacht om de lading van het boek te dekken en de letterkundige waarde van Jozefine in geenen deele den roem van den schrijver zou kunnen vergrooten. Een goed vriend, volkomen op de hoogte van onze litteraire toestanden, zou de uitgave van dit romannetje hebben ontraden.

Men moet èn Mevrouw de weduwe Busken Huet èn haar sympathieken zoon hebben gekend, zooals enkele Nederlanders te Parijs (waaronder ik) het voorrecht hadden hen te kennen, om er borg voor te kunnen staan dat enkel piëteit voor den man en vader oorzaak is geweest van deze uitgave; maar wie dat voorrecht bezitten of bezeten hebben, kunnen er dan ook voor instaan.

Die twee menschen vereeren hun dierbaren doode. Het appartement, dat zij bewonen, in de nabijheid van den Faubourg St. Honoré, is nog vol van hem 't Is als een tempel, waarvan zij de oudere priesteres en de jonge priester zijn. Zoo was het, althans, toen ik nog te Parijs woonde en, indien de dood hier zijn verwoestingswerk niet heeft herhaald, zal 't zeker zoo gebleven zijn.

Elke regel schrifts, elke bladzijde druks van den vereerden doode was hun heilig niet alleen, maar zij beschouwden die als bijdragen van het hoogste gewicht voor de kennis van Huet en de belangstelling van het publiek ten volle waard. Zoo zij niet alles gegeven hebben wat zij bezitten, geloof dan vrij dat zij niets hebben achtergehouden uit vrees dat het een of ander Busken Huet onwaardig of voor het publiek minder belangwekkend zijn mocht.

Zij weten niet (en er is veel moois in het feit) dat het prestige van Busken Huet als criticus niet meer zóó groot is als vroeger, dat niet allen zijn stijl nog zoo bewonderen als voorheen, dat we niet meer in staat zijn reeds bij voorbaat prachtig te vinden, wat er uit zijn vlugge pen is gevloeid. Och, de tijden zijn veranderd. Wij verbeelden ons dat we zijn vooruit gegaan. In elk geval, we kunnen het niet meer volkomen eens zijn met Huet's oordeel over zeer velen, we kunnen niet meer zoo van harte bewonderen dien veel geprezen stijl van den meester, noch altijd zijn smaak.

Huet was een buitengewoon scherpzinnig man, zeer vlug van bevattting, zeer knap, zeer belezen. Maar hij stelde zich op een ander standpunt dan

[pagina 390]
[p. 390]

waarop de meesten onzer zich stellen bij het beoordeelen van kunst-letterkunde. We vinden hem (velen onzer althans) wat ongevoelig, wat nuchter. Poëzie en het poëtische in kunstwerken voelen wij geheel anders dan hij. Ik weet wel dat de Nieuwe Gids, na den dood van Huet, een waardeerend woord over had voor dezen ouderen tijdgenoot; maar het komt mij voor dat deze nochtans veel verder stond van die jongeren van omstreeks 1880 dan men zich destijds bewust was. Het zou ons te ver voeren hier bijzonderheden te vermelden; maar ik wil toch even een paar voorbeelden aanhalen, zonder den nadruk te leggen op het groote verschil, dat bestaat tusschen de waardeering door Huet en die onzer jongeren, waar het oudere en vooral waar het moderner schrijvers geldt.

Als criticus van letterkundige kunstwerken en als kunstkenner is Busken Huet sinds lang niet meer de autoriteit, die hij zoo lang is geweest. Hij gaf ons de eerste beschavingsgeschiedenis van het oude Nederland en heeft aldus den weg gewezen aan latere beoefenaars van dit vak. Als romancier kan hij de vergelijking met geen enkel talentvol tijdgenoot uit zijn tweede vaderland doorstaan. Lidewijde is in geen enkel opzicht een model; het boek is middelmatig goeden namaak. 't Was een durf zulk een roman in Nederland te laten drukken. Maar, er zijn sedert zooveel stoutere stukken bestaan, dat wij ons tot ouderen van dagen moeten wenden om van hen te vernemen wat die uitgave wel beteekende als protest tegen Hollandsche preutschheid.

Als stylist, vrij algemeen geprezen in zijn tijd, wekt hij vooral de verbazing op der tegenwoordige lezers. Huet is nu en dan - lang niet zelden - zóó plat-realistisch, zóó onthutsend laag bij den grond, dat wij soms moeten denken aan opzet. Wil hij den ‘gemoedereerden’ lezer een beetje plagen? Ik geloof dat hij hem vooral wil verbazen. Het vreemde, het verre van alledaagsche in den stijl van Huet moet - al was 't niet mooi - door die vreemdheid veel goed hebben gedaan. Hij leerde den lezer dan toch dat men anders kon schrijven dan ‘algemeen te doen gebruikelijk’ was.

‘De vroomheid deed hem goed, naar ligchaam en geest, gelijk ons eene badkuur’ - schrijft hij in zijn Land van Rembrand (II, 2. 258).

Van Vondel, die ‘met vollen aptyt te gast ging op het nederlandsch idioom’ zegt Huet (Litt. Fantazieën I 39). Hij heeft er het mes in gezet (in 't idioom), dat het sap van alle zijden uit het roodgebraden rundvleesch stroomde; den malschen kalkoen heeft hij getroffen tusschen de vleugels en de borst; in breede strooken is onder zijne hand de schil gegleden der peer en der perzik; de droppelen van hun geurig nat hebben hem langs den baard gestroomd.’

Ziet nu eens hoe de criticus van onze taal maakt: rundvleesch, kalkoen, peer en perzik. Bladeren wij verder in die bekende bundeltjes, dan lezen we (in deel II, 123) dat het met de humoristische bloedkogeltjes in de dichtader van den heer Beets ten allen tijde een vreemd geval geweest is - en zulke voorbeelden vindt men bij tientallen.

Ik wil hiermeê niet betwisten dat de stijl van Huet zeer hoog stond boven dien van zeer veten zijner tijdgenooten; ik wil alleen maar even laten zien wat hij is voor ons.

[pagina 391]
[p. 391]

Cd. Busken Huet heeft ongetwijfeld recht op onze erkentelijke vereering. We dingen niets af op zijn groote verdiensten. Wij wilden slechts even laten zien dat hij voor ons niet meer is de groote man, van wien het onbeduidendste boekje nog een welkom geschenk mag heeten.

De boekbeoordeelaar van Het Vaderland was zoo gelukkig in Jozefine meer geest te ontdekken dan in een paar dozijnen moderne hollandsche romans bij elkander. 't Is nu maar de vraag of die geestigheid nog bij velen in den smaak valt. Ik meen het te moeten betwijfelen. 't Is geen vroolijke geestigheid en 't is geen onwillekeurig opborrelende geestigheid. Huet maakt of zoekt aardige zetten; hij vindt ze niet van zelf. We moeten er op wachten; zijn personen wachten er op; zijn verhaal loopt er verre einden voor om. En, het vervelende is dat Huet naast zijn verhaal staat, erg zichtbaar, in 't volle licht, evenals de man uit een beestenspel, die ons zijn getemde dieren laat zien, het een en ander vertelt van de manier, waarop ze zijn gevangen, opgevoed, gedresseerd en hoe zeer aanzienlijke personen met heel veel belangstelling zijn gedierte hebben zien ‘werken’. We zijn geen oogenblik onder den indruk der gebeurtenissen; we gelooven geen seconde aan de fantastische romanfiguren, waarmeê de schrijver zich misschien heeft vermaakt, doch die voor ons niet meer zijn dan (voor 't meerendeel kwaadaardige) apen, die erg langzaam wat kunstjes komen doen.

‘Let op wie ik daar nu weêr ten tooneele voer,’ zegt de auteur en dan komt de meer of minder geestige karakterschets. Huet laat zijn personen niet leven; hij legt ze uit.

En wat voor personen!

De heer Van Alkemade is een pas gepensionneerde gouverneur van de Molukken. Als jongen wilde hij niet deugen, moest het gymnasium verlaten, ging naar Indië en bracht het daar tamelijk ver, vooral ook - naar Huet ons wil doen gelooven - in het Latijn, dat hij nog maar zoo kort op zijn gymnasium had geleerd, hetgeen hem niet belet al zijn brieven en gesprekken onuitstaanbaar te doen worden door zijn pedant aanhalen uit klassieken. Huet zegt hem aforismen voor in zóó grooten getale, dat er een latijnsche scheurkalender meê samen te stellen ware.

Cornelis van Alkemade heeft een dochter, die hij niet wettig erkende, van een vrouw uit den chineeschen kampong. Dat meisje is nochtans bij hem aan huis ongeveer opgevoed en hij neemt het meê naar Europa. Op de reis naar het vaderland maken zij kennis met Wilson, een marine-officier, die uit verveling getrouwd is met een Indisch meisje, in haar huwelijk een dik, lui, slordig monstertje geworden, dat door haar man schandelijk wordt alleen gelaten, dagen en nachten achtereen. Wilson en zijn vrouw brengen het meisje, Jozefine, naar een brusselsche kostschool, terwijl Van Alkemade zich een huis huurt en inricht te 's Gravenhage en kennis gaat maken met den man van zijn zuster (Bruce). Die zuster heeft in geen zes-en-dertig jaren iets van hem gehoord.

Van Alkemade is ziek, zonderling en onuitstaanbaar pedant. Hij bemoeit

[pagina 392]
[p. 392]

zich met niemand, behalve met Wilson, die hem trouw komt opzoeken, met een boekenjood, een effektenjood, een duitschen beunhaas (journalist-reiziger in wijnen en pamflettist) en met een kwakzalver, zich noemende dokter Van den Ende, naar hij zelf voorgeeft een volgeling van Spinoza, indertijd in Frankrijk opgehangen; maar nog in leven. Een tweede uitgaaf van den wandelenden jood, dus.

Jozefine loopt weg van haar kostschool. Weldra blijkt dat zij en haar vader elkander haten. Op alle denkbare manieren tracht van Alkemade zijn kind te tyranniseeren; op alle onmogelijke manieren tracht Josefine hem klein te krijgen. Zij behaalt heel wat overwinningen. Het meisje wordt ons geteekend als koel, slim, venijnig valsch, wraakzuchtig en on-ontwikkeld. Maar ze is heel mooi. Daarom maakt Wilson haar brutaal het hof, niettegenstaande hij toch al in verboden betrekking staat tot een gehuwde dame. Jozefine merkt dat en veroorzaakt een schandaal, waardoor aan die liaison een eind gemaakt wordt. Het ongelooflijke gebeurt. Zij gaat met Wilson nachten achtereen naar gemaskerde bals, natuurlijk buiten weten van haar vader. Op een kamer, die haar vriend in den Haag heeft gehuurd, verkleedt zij zich... en de rest laat zich raden.

Er gebeurt nu iets - wat te voorzien was en waarom zij de hulp inroept der baboe van Wilson's vrouw. Deze geeft haar kruiden, waaraan Josefine, gevloekt door haar vader, weldra sterft. Maar deze hoofdzaken uit het verre van stichtelijke verhaal worden ons in der haast meêgedeeld. Er is niets van gemaakt. Trouwens, de compositie van het heele boek is heel ver onder 't middelmatige. 't Is vooral opgevuld met boutades. Vermoeiende boutades op het Nederland dier dagen (tegen 1848) en op ons volkskarakter, onze buitenopsche zindelijkheid, ons eten enz. enz. enz. Huet laat zijn hansworst van Alkemade allerlei hatelijkheden zeggen, door den schrijver met welgevallen onderstreept.

Van de bijpersonen zou een echt romancier zeer zeker wat gemaakt hebben. Er leeft er niet één van. De Haagsche Israëlieten niet en de Duitscher Karl Heinzen niet en de zonderling Frans Affinius van den Ende niet. Er wordt maar zoo wat meê gespeeld.

Van emotie is door 't heele boek heen geen sprake. Huet vertelt zoo wat van de vreeselijkste toestanden, de verschrikkelijkste verhoudingen; maar ze raken zijn koude kleêren niet. Nochtans, is er bij hem geen quaestie van een rustig zich-zelf-boven-het-kunstwerk-stellen. Integendeel. Ik zei u immers reeds dat hij zich aldoor weêr opwerpt als uitlegger en voorsteller. Neen, hij voelt niets voor zijn personen, omdat ze maar voor een amusementje in elkander gezette ledenpoppen zijn; hij voelt niets voor hetgeen ze wedervaart, omdat hij de gebeurtenissen zoo maar eens even bedacht om er dan meteen een praatje over te kunnen houden. Zeer sterk komt dit uit bij het sterven van de ongelukkige Jozefine, dat droger wordt verteld dan is uit te staan.

Wilt ge nu een voorbeeld van de manier, waarop de auteur een vreeselijke gebeurtenis meêdeelt? Laten we dan samen lezen pag. 208-210. Dit fragment is kenschetsend; ook voor den stijl. (Wij cursiveeren).

[pagina 393]
[p. 393]

‘De kleine voor- en de kleine achterkamer, door Henri Wilson in Den Haag als pied-à-terre gehuurd, zouden een aangenamen indruk op u gemaakt hebben, zoo gij er des avonds in het halfdonker eener zuinigheidslamp, eene jonge en schoone vrouw uit het volk, bij een snorrend kacheltje, de thuiskomst van haar man hadt zitten zien verbeiden, - de luijermand voltooijend van een menschelijk popje, bezig vlinder te worden onder haar hart.

‘Hare zwangerschap zelve zou u toegeschenen zijn, eene nieuwe bekoring aan hare schoonheid te leenen: dat zoeken van de hand naar een steunsel, bij het oprijzen; die hoogere blos; dat sneeuwwit van den hals, blank als de melk in haar borst, eerlang omklemd door kleine vingers.’

Indien de dame, die van een vlinder staat te bevallen, nu een stedelijke Klaartje ware geweest en een stedelijke Huibert ware bij haar binnengekomen, dan - oppert de auteur in lange volzinnen - zoudt ge ‘noch aanstoot genomen hebben aan het sober avondmaal op de nauwelijks gedekte tafel, noch aan de schamele meubelen hier en ginds tegen den muur, noch aan het bijgeplakte behangsel... enz. enz. enz.

En, heel bedaard (na ons voor het lapje gehouden te hebben, want er is van Klaartje, noch Huibert sprake) vervolgt de schrijver:

‘Laat echter, in die onveranderde (?) omgeving Jozefine van Alkemade aan de zijde van Henri Wilson optreden...’ dan komt er weêr een bespiegeling en, ten slotte, als om ons nòg duidelijker te maken dat er een loopje met ons genomen is, hooren we:

‘Ontsteek in het eene en andere vertrek meer lichten; vervang een lomper meubelstuk door een ladyliker; ontbied uit een komestibel-magazijn in de buurt edeler spijzen en fijner dranken...’ kortom, van de heele beschrijving schiet niemendal meer over.

De conclusie vinden we als de ulevel onder ettelijke papiertjes:

‘Het was niet netjes van Henri Wilson, te zwichten voor Alkemadetje's koketterie. Niet netjes van Jozefine, in Henri's tegenwoordigheid zich te kleeden en te ontkleeden... Het eenige, wat wij weten is, dat sommige handelingen niet netjes zijn.’

Dat is nu ironie. Een jong meisje is of heeft zich - ongelukkig gemaakt; de vreeslijke gevolgen van haar misstap doen zich gevoelen; zij is radeloos. En de auteur maakt een buiteling over haar rampzaligheid en komt zwoegend aansjouwen met z'n paradox.

Zulk soort van geest vindt men zeer zeker niet in twee dozijn moderne Nederlandsche romans. Ik durf zeggen - goddank!

Ja, de uitgave van Jozefine is te wijten aan een misverstand.

Het is voor de nagedachtenis van Huet te wenschen dat mogelijk nog bestaande vervolgen ons onthouden worden.

Men constateert zoo iets met weemoed; maar het dient gezegd.

 

F.L.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over De Bruce's. Deel 1: Robert Bruce's leerjaren. Deel 2: Jozefine


auteurs

  • Frits Lapidoth