Nederlandsche Verzen en Nederlandsch Proza.
Mathilde, door C.P. Brandt van Doorne. Twee deelen bij H.J.W. Becht, Amsterdam 1898.
Met uw goedvinden, laat ik de spelling van dezen auteur onbesproken. Zij heeft niet geschaad aan het succes van zijn eerste romans Huiselik leed en Twijfel en zij zal geen element van succes wezen voor Mathilde. Het publiek heeft getoond den schrijver zijn spellings-vrijheid gaarne te gunnen en in staat te wezen volkomen te kunnen genieten van een boek, al zien de woorden er ook nog wat vreemd uit. Het zal er zeker ook geen roman mooi om gaan vinden.
Mathilde is verreweg het minste van des schrijvers werken. Het gevaar dat hij liep, om in het al te gemakkelijke en banale te vervallen, heeft deze talentvolle auteur niet kunnen ontwijken. Zijn nieuw boek zal hem, later, een waarschuwend voorbeeld wezen. ‘Zóó niet,’ zal hij zich toeroepen, als de pen wat al te vlug glijdt over het papier en uitgevers wat al te vleiend vragen om weêr een roman.
Ik constateer dit zonder overgroote droefheid of onrust. Zeker, zou ik Brandt van Doorne gaarne een mooi succes hebben gegund en zeer zeker was Mathilde voor mij een groote teleurstelling; maar wij moeten dezen roman niet houden voor de vrucht van ernstigen arbeid. Hij bevat in 't geheel geen maatstaf voor hetgeen Brandt van Doorne kan of niet meer vermag. 't Is een haastig geschreven stuk amusements-lektuur, dat weldra zal worden gevolgd door iets veel beters; want deze auteur kàn zeer veel, als hij maar wil.
Mathilde is een naar, snibbig, aanstellerig meisje, dat het erg druk heeft over de roeping en het vermogen der vrouw, maar zelf heelemaal niets beteekent. Haar vader is dood; haar moeder is hertrouwd met een sar van een man, die haar zoo nu en dan eens wanhopig maakt. Met hun drieën leven zij op een klein plaatsje, waar een garnizoen is. Mathilde acht zich ver boven hare omgeving verheven. We hooren heel veel van die omgeving, te veel zelfs in verhouding tot hetgeen we vernemen omtrent de hoofdpersonen uit het boek. Nu en dan, moeten we vervelende kletspraatjes aanhooren, die ons gespaard hadden kunnen blijven.
Bij een jonggehuwd paartje, de Feybergen's, begint en eindigt het verhaal. Daar aan huis komt namelijk de officier Van Dijk, vroeger in indischen dienst. Deze ziet in Mathilde veel meer dan in de andere meisjes en krijgt haar zeer spoedig lief.
Mathilde wil niet trouwen en neemt zich voor het vrouwenvraagstuk te gaan bestudeeren in het buitenland. Zoodra zij meerderjarig geworden is, doet zij als de Verloren Zoon en eischt zij van haar stiefvader dat hij haar het geld geve, wat haar toekomt. Tegen den zin van hem en van haar moeder, gaat ze op reis. Doch niet als een gewoon meisje. Neen. Om veiliger te zijn tegen rare praatjes en erger onaangenaamheden, verkleedt zij zich als man. Dit, echter, buiten voorkennis van stiefvader en mama.
Hiermeê zijn we in de klucht verzeild geraakt. Want Mathilde gaat niet naar verre gewesten; ze zal maar een toertje maken door Duitschland en voornamelijk langs den Rijn. Al wordt ze ons beschreven als bizonder knap van persoon, het gevaar dat een drie-en-twintigjarige schoone, reizende eerste klas, logeerende in de eerste hotels, kan loopen aan de oevers van den