De Franse Nederlanden / Les Pays-Bas Français. Jaargang 1984
(1984)– [tijdschrift] Franse Nederlanden, De / Les Pays-Bas Français–
[pagina 10]
| |
![]() Terrier van Andres uit 1480 (Calais, Bibl. Munic., Ms. 58, fo 1 r.). In de marge en bovenaan zijn 18e-eeuwse aanvullingen te zien.
| |
[pagina 11]
| |
De abdij van Andres, gezien door kroniekschrijver Willem
| |
[pagina 12]
| |
Bas-reliëf uit de abdij van Andres (Museum van Guînes).
opgravingen, stonden er ons van die kant weinig gegevens ter beschikking. Ons onderzoek heeft zich hoofdzakelijk toegespitst op de geschiedenis van de abdij zelf. Ze was een dochterstichting van de abdij van Charroux (nabij Poitiers) en was toegewijd aan Sint-Salvator en Sint-Rotrude. | |
[pagina 13]
| |
Het graafschap Guînes was toen Nederlandstalig gebiedGa naar eindnoot(4), terwijl de monniken die uit Charroux kwamen Franstalig waren. Dat gaf aanleiding tot spanningen, waarop we later nog terugkomen. Tenslotte moeten we er hier op wijzen dat Willem in feite een rechtvaardiging voor zijn beleid heeft geschreven, hoewel hij dit niet expliciet zegt. Via een reeks processen tegen de moederabdij wist hij een zekere onafhankelijkheid voor zijn abdij te bedingen. De financiële put die hieruit voortvloeide, kon hij enkel verantwoorden door een omstandig relaas van de feiten, waarbij hij niet objectief bleef. Dit is van belang voor de beoordeling van de geboden informatie. | |
Een kort historisch overzicht.Als abt heeft Willem zeven voorgangers gehad, elk met hun eigen kwaliteiten en gebreken. Als eerste was daar Gilebertus (1084 prior-1093 abt-1108). Over hem is heel weinig bekend. Zoals alle zeven, was hij in de abdij van Charrroux in het klooster getreden. Er was heel wat wrevel over zijn komst naar het graafschap Guînes. De abdij van Andres werd gesticht naar aanleiding van een belofte die graaf Boudewijn I van Guînes had gemaakt tegenover de abt van Charroux. Tijdens een bedevaart naar Santiago de Compostela in 1079 werd de graaf door een ziekte getroffen, waardoor hij enkele dagen te Charroux moest verblijven. Toen sprak hij samen met enkele edelen, die hem vergezelden, het voornemen uit drie abdijen te stichten: Ham, Andres en La Beuvrière. Eigenaardig genoeg gebeurden de stichtingen te Ham en La Beuvrière in 1079, terwijl we voor Andres moeten wachten tot 1084. Het probleem was hoogstwaarschijnlijk van taalkundige aard.Ga naar eindnoot(5) Zoals gezegd sprak men in Guînes Vlaams. De monniken die de nieuwe abdij zouden bevolken waren totale vreemdelingen en Franssprekend. Het jaar van de stichting viel ook samen met het moment van de vinding van relieken van Sint-Rotrude (of Rictrude; Willem haalt ze door elkaar). Ze werden overgebracht naar de kapel van Sint-Medardus te Andres en op die plaats werd de abdij gebouwd. | |
[pagina 14]
| |
Uiteindelijk werd Boudewijn Bochard, heer van Andres, bereid gevonden een stuk grond ter beschikking te stellen van de religieuzen. Dat dit pas na vijf jaar kon gebeuren, toont aan dat ze niet algemeen gunstig werden onthaald. De houding van de rijken uit de omgeving was erg belangrijk. Milde schenkingen kunnen het de monniken mogelijk maken in welstand te leven, maar het ontbreken ervan kan grote armoe veroorzaken. Daarom hechtte Willem in zijn kroniek zoveel aandacht aan het vermelden van donateurs en hun schenkingsoorkonden. Waar Willem in het algemeen een bondig, zakelijk verhaal brengt van de feiten ten tijde van abt Gilebertus, is dat helemaal niet meer het geval bij diens opvolger, Reinaldus (1112-1126). Deze heeft namelijk het bos van Hottingehem, eigendom van de abdij, ter beschikking van de graaf gesteld om er een dierentuin van te maken. Dat dit gebeurde zonder tegenprestatie van de graaf vonden de Vlaamse monniken schandalig. Voor de Franstalige abt waren blijkbaar alle middelen goed om in de gunst van de graaf te komen. Dit feit heeft Willem zo aangegrepen, dat hij niet kon nalaten er nogmaals een toespeling op te maken wanneer hij het had over foutieve beslissingen van abt Gusfridus in 1157. Zelfs in 1163 komt het nog eens aan bod. Gilebertus' opvolger, Petrus Charbonellus (1130-1142), wordt opnieuw nogal neutraal beschreven. Wel is het zo dat zowel Reinaldus als Gilebertus telkens pas na vier jaar hun voorganger opvolgden. Het verkiezingssysteem bracht duidelijk problemen met zich mee. Gusfridus (1143-1157) is volgens Willem als een totale mislukkeling uit Andres weggegaan. Hij hield zich meer bezig met persoonlijke devotie dan met het leiden van de abdij en slaagde er niet in het grondbezit van de abdij te vergroten. Vooral dit laatste wordt door de auteur als een groot tekort ervaren. Elect Gregorius (1157-1160) was de kleinzoon van de toenmalige graaf van Guînes. Na de dood van Petrus Charbonellus had de bisschop van Terwaan zijn kandidatuur om abt te worden verworpen. Na het vertrek van Gusfridus naar Sint-Bertijns, kwam Gregorius weer op het voorplan. Gedurende vier jaar was hij elect, totdat de monniken zelf de bisschop ver- | |
[pagina 15]
| |
zochten hem niet tot abt te wijden. Hij bleek zich immers meer verdienstelijk te maken als edelsmid dan als abt. Bovendien was hij betrapt op ontucht, zodat hij als abt meteen werd afgeschreven. Petrus Minuet (1161-1195) voerde een voorspoedig beleid, verrijkte de abdij, bracht rust binnen de kloostermuren en bleef bovendien meer dan dertig jaar in Andres. Al deze elementen droegen ertoe bij dat de abdij werd gered van financiële en zedelijke ondergang. Gedurende meer dan tien jaar zou men uit zijn erfenis putten om grote uitgaven te dekken. Deze materiële voorspoed heeft de taalkwestie op de achtergrond gedrongen. Pas in de laatste jaren voor Petrus' dood is er opnieuw sprake van twisten, die zouden voortduren tot 1207. Abt Iterius (1195-1207), de laatste van Willems voorgangers, kende niet veel geluk in Andres. Bij zijn aankomst bleken zijn geloofsbrieven niet in orde. Eenmaal geïnstalleerd toonde hij weinig aandacht voor het vergroten van het abdijpatrimonium. Hij bleef teren op wat abt Petrus bijeen had gespaard. Tenslotte is hij heel onverwachts naar Ham vertrokken, wat in Andres als een vlucht voor verantwoordelijkheid werd beschouwd. In februari 1207 kregen de monniken er genoeg van en besloten een gezantschap naar Charroux te sturen om er de vrijheid van abtskeuze voor Andres te bepleiten. Prior Henricus en Willem werden voor die opdracht uitgekozen. Willem was geboren in 1178, had van monnik Manasses les in de grammatica gekregen en was op vijftienjarige leeftijd in het klooster getreden. Nu moest hij de regeling, die in de stichtingsakte was vastgelegd, zien te wijzigen: de verkiezing van een nieuwe abt diende namelijk te gebeuren door de plaatselijke monnikengemeenschap, in samenspraak met die van Charroux. In de praktijk verkoos men telkens een monnik uit Charroux tot abt. Daar aangekomen, bleek de sfeer erg negatief. Vooral jongere monniken hoopten ooit zelf nog eens abt in Andres te worden en verzetten zich hevig tegen het voorstel totale vrijheid aan die abdij te schenken. Abt Hugo van Charroux volgde die tendens, zodat de twee overgingen tot een volgende stap. Henricus keerde naar Andres terug om er de abdij te leiden, terwijl Willem naar Rome trok en een proces aanspande bij de Curie. | |
[pagina 16]
| |
![]() Grafsteen van Margareta van Nielles, gestorven in 1276 (Museum van Boulogne).
| |
[pagina 17]
| |
Uiteindelijk zou pas op 23 maart 1211 een einde komen aan deze verwikkelingen. Ondertussen was Willem in 1208 elect geworden. Bij zijn terugkeer uit Rome in 1211 had hij bereikt dat de monniken van Andres zelf een abt mochten kiezen en dat ze alleen nog de instemming van de abt van Charroux behoefden om de elect te kunnen laten wijden door de bisschop van Terwaan. Als beloning voor zijn inzet werd Willem in 1211 tot abt gewijd. Met een bewonderenswaardige verbetenheid had hij zijn zaak verdedigd. De spanningen tussen monniken en abt waren zo groot geweest dat men bereid was er een enorme schuldenlast bij te nemen. De abdij van Charroux, die zelfs een eigen handelsvloot bezat, dient tot de grootste abdijen van Frankrijk gerekend te worden. Andres was een kleine instelling met beperkte middelen. Er werden dure reizen ondernomen naar Charroux en naar Rome. Juridische raadgevers werden aangeworven. Bovendien moesten de kerkelijke en wereldlijke hoogwaardigheidsbekleders uit het graafschap steekpenningen toegeschoven krijgen om te voorkomen dat die negatieve adviezen aan de verschillende rechtbanken zouden verschaffen. De schulden veroorzaakten later wellicht kritiek bij de monniken en dat heeft Willem ertoe aangezet zijn kroniek te schrijven, vermoedelijk tussen 1226 en 1234. | |
De rol van het bovennatuurlijke.De wijze waarop Willem zijn voorgangers beschrijft, toont aan dat hij bij uitstek een zakelijk ingestelde figuur is. Toch was Willem boven alles monnik. De religieuze instelling komt duidelijk in zijn werk tot uiting. Visioenen worden uitvoerig beschreven en geïnterpreteerd. Allerlei onverklaarbare fenomenen worden in verband met de godsdienst gebracht: toen in 1130 een groot deel van de abdijgebouwen na een blikseminslag uitbrandde, zagen omstaanders de duivel in de gedaante van een beer op de daken rondlopen en stukken brandend hout van het ene gebouw naar het andere werpen. Monnik Manasses zag, vlak voor hij een niersteenoperatie zou ondergaan, in een waanbeeld een dode monnik in de abdij liggen. Toch was er buiten hem niemand ziek of gestorven. Na | |
[pagina 18]
| |
Ontdekking (1952) van het graf van abt Simon (†1261) door Mr. Parisseaux, eigenaar van de akker.
| |
[pagina 19]
| |
een voorspoedige operatie kreeg de arts zijn geld en verdween. Kort daarna overleed de zieke. Deze voorbeelden wijzen erop dat er in dit werk nog geen sprake is van een ontluikend rationalisme, zoals wijlen Prof. Dhondt in Galbert van Brugge heeft menen terug te vinden.Ga naar eindnoot(6) De houding tegenover het onbekende is nog typisch middeleeuws: de maatschappij wordt gezien in relatie tot het hiernamaals. | |
Het aantal monniken.De precieze grootte van de abdij van Andres is moeilijk te schatten. Bij gebrek aan een grondig archeologisch onderzoek, hebben wij gepoogd om in de kroniek aanwijzingen hieromtrent te vinden. Het aantal monniken wordt nergens expliciet vermeld. Onrechtstreeks kwamen wij aan het getal twaalf. In 1130 leverde Christ Church van Canterbury aan Andres 24 stuks tweedehandse kledij om de eerste nood te lenigen na de brand. In getuigenlijsten van oorkonden en in de lopende tekst van de kroniek vonden we nergens een tijdstip waarop meer dan 15 monniken in de abdij aanwezig konden zijn. Daarom nemen we aan dat de abdij van Andres bedoeld was voor twaalf monniken. Het was dus in wezen een kleine instelling en toch had ze een betrekkelijk grote uitstraling. Dat had ze vooral te danken aan haar strategische ligging. | |
Intellectueel niveau.Dat er ook in een kleine abdij tijd vrijgemaakt kon worden om zich aan geestelijke aktiviteiten te wijden, is in Andres duidelijk te merken. Vooral monniken met een of ander lichamelijk gebrek konden hun aandacht toespitsen op scribentenwerk. Voor handenarbeid kwamen zij immers niet in aanmerking. We kennen een voorbeeld van een monnik met één hand, die in een nabijgelegen kapel handschriften verluchtte. Kopieerarbeid of miniatuurkunst getuigen echter niet noodzakelijk van een hoog intellectueel niveau. Het is bekend dat veel kopiïsten de letters natekenden en in feite nauwelijks of niet konden lezen of schrijven. Verluchte manuscripten werden trouwens vaak gebruikt als ornament voor de kapel en niet om gelezen te worden. | |
[pagina 20]
| |
![]() Kopstuk van het graf van abt Simon (†1261) (Museum van Guînes).
| |
[pagina 21]
| |
Daartegenover staat dan weer dat abt Iterius in Tours een aantal theologische en juridische werken kocht voor de abdij. Dergelijke boeken waren studieobjecten, temeer daar het om geglosseerde teksten ging. Zonder voldoende interesse voor de inhoud ervan, zouden deze kostbare boeken niet aangekocht zijn. De weldoende invloed van abt Petrus Minuet heeft zich dus ook op intellectueel vlak doorgezet. | |
Banden met Sint-Bertijns en Christ Church.De abdij van Andres onderhield nauwe betrekkingen met de nabije religieuze instellingen. In de eerste plaats denken we hierbij aan Christ Church van Canterbury. Bij de brand die in 1130 de abdij grotendeels in de as legde, kwam Christ Church het eerst ter hulp. Radulphus van Dover, krijgsmakker en vriend van graaf Manasses van Guînes, had Christ Church op de hoogte gebracht. Deze Radulphus had al een ziekenhuis bij de abdij van Andres laten optrekken en trad meermaals als getuige op bij oorkonden van de graaf. Bovendien had de graaf een verblijfplaats in Zuid-Engeland, t.w. in Newington. In 1207 maakte een maatregel van de Engelse koning Jan Zonder Land het de meer dan 80 monniken van Christ Church gedurende zes jaar onmogelijk op Engels grondgebied te verblijven. De Sint-Bertijns-abdij te Sint-Omaars werd hun eerste toevluchtsoord, voordat ze zich verspreidden over een aantal omliggende instellingen. Kort voor hij het slachtoffer werd van een moordaanslag, keerde Thomas Becket, de aartsbisschop van Canterbury, vanuit Rome naar Engeland terug. Dat dit via Andres gebeurde, is een bewijs voor de interessante ligging van de abdij. We kunnen besluiten dat het Kanaal geen barrière vormde voor het verkeer tussen Zuid-Engeland en Frans-Vlaanderen. Vooral dank zij het transit-verkeer waren er veelvuldige contacten tussen beiden. Ook de Sint-Bertijnsabdij oefende een zekere invloed uit op Andres. Beide lagen slechts ca. 30 kilometer van elkaar verwijderd en de abten van beide instellingen hadden geregeld contact met elkaar. Zo lezen we in de kroniek dat abt Johannes van | |
[pagina 22]
| |
‘ANNO DNI.MCCLXI OB.SYMON ABBAS ANDRENSIS’ Inscriptie waardoor men het graf als dat van abt Simon kon identificeren (Museum van Guînes).
Sint-Bertijns biechtvader was van abt Petrus Minuet van Andres. Toen abt Gusfridus de toestand in Andres niet meer meester was, was de Sint-Bertijnsabdij zijn eerste toevluchtsoord, alvorens door te reizen naar Charroux. Een van de duidelijkste uitingen van de morele invloed van Sint-Bertijns vinden we terug omstreeks 1162. Ter gelegenheid van een aantal verbouwingen besloot men een nieuwe toegangspoort te construeren. Als voorbeeld werd het poortgebouw van Sint-Bertijns genomen: men wilde zich spiegelen aan die zo beroemde buur. De uitstraling van de Sint-Bertijnsabdij kende tevens een uitloper op liturgisch gebied. Toen Petrus Minuet in Andres arriveerde was het zo slecht gesteld met de liturgie, dat uit gemakzucht een aantal gebeden uit het dagofficie waren geschrapt. Om orde op zaken te stellen nam Petrus de liturgische gebruiken van Sint-Bertijns als richtlijn. Een duidelijke aanwijzing dat men hierbij de vernieuwingen van Cluny wenste te volgen hebben we niet. Het staat vast dat | |
[pagina 23]
| |
men in Sint-Bertijns wel het voorbeeld van Cluny navolgde, terwijl Charroux het niet deed.Ga naar eindnoot(7) Wanneer Petrus elementen van Sint-Bertijns overnam, deed hij dat wellicht alleen om tot een verhoogde devotie te komen. Willem vertelt ons dat de abdij van Andres vrijwel uitsluitend bestond uit een aantal gebrekkigen. Het kloosterwezen was dus ook hier een uitlaatklep voor de overtollige jeugd van adellijke families. Dat de devotie in dit geval op een erg laag pitje gestaan moet hebben, spreekt haast vanzelf. | |
De bisschop van Terwaan.Een andere belangrijke geestelijke macht in de omgeving was de bisschop van Terwaan. Hij was het, die de elect van Andres tot abt moest wijden. Dat dit niet louter een formaliteit was wordt bewezen door zijn weigering om in 1142 en 1157 Gregorius tot abt te wijden, wegens diens onbetamelijk gedrag. In 1160 zouden de monniken hem gelijk geven, door zelf op het afwijzen van Gregorius aan te dringen. Evenals de graaf van Guînes, die als stichter van de abdij bepaalde toezichtsrechten had bewaard (hij was patronus), trad de bisschop van Terwaan ook op als bevestiger van oorkonden. Er waren dus veel contacten tussen de abdij en de bisschop. In bepaalde omstandigheden keerde de bisschop zich tegen de abdij, door middel van een interdict: hij verbood elke eredienst in de abdij en zorgde ervoor dat ze verstoken bleef van milde giften van de rijken uit de omgeving. Dat komt slechts eenmaal voor in de kroniek, namelijk tijdens de processen tegen Charroux. Omkooppraktijken waren toen dagelijkse kost en ook de bisschop ontkwam er niet aan. | |
De graaf van Guînes.Tenslotte mogen we, in het rijtje van instellingen waar de abdij nauwe betrekkingen mee onderhield, de graaf van Guînes niet vergeten. Als patronus zorgde hij voor het wereldlijk welzijn van de abdij. Aan alle veranderingen in het patrimonium van de abdij moest hij zijn goedkeuring hechten, wat in de praktijk gebeurde door het bevestigen van oorkonden. Die situatie betekende een groot voordeel voor de graaf. De | |
[pagina 24]
| |
Kaart van het graafschap Guînes.
abdij werd in de eerste plaats opgericht om het grafelijk geslacht een deftige begraafplaats te bezorgen. Bovendien kon men in de abdij terecht om de eigen zaligheid en die van de overledenen te verwerven via jaarmissen, schenkingen aan de monniken, enzovoort. Tevens kon men daar een aantal zonen kwijt, die men nergens elders in de maatschappij een baan kon verschaffen. De abdij zelf vaarde er ook wel bij. Verzekerd van de morele steun van de graaf, konden de monniken milde giften van zijn leenmannen verwachten. De mogelijkheid om de begrafenis van een overleden graaf in de abdij te laten plaatsvinden, was een supplementair voordeel. Dan kwamen immers alle edelen uit de omgeving samen en als de plechtigheid vlot verliep, was het geven van schenkingen voor de hand liggend. | |
[pagina 25]
| |
De interactie tussen abdij en omgeving.Niet alleen de invloed van bepaalde instanties op de abdij, maar ook de rol die de abdij vervulde ten overstaan van de omgeving kunnen we via Willems kroniek bestuderen. De afstand tussen de abdij en het verst afgelegen bezit bedraagt in vogelvlucht ongeveer 25 kilometer. Het was te paard heel goed mogelijk in één dag die afstand heen en terug te reizen. In hoeverre die groepering van het grondbezit bewust zo bedoeld was, weten we niet. Twee elementen hebben zeker een rol gespeeld: het hoog aantal abdijen in de omgeving en de grootte van de invloedssfeer van de graaf. In elk geval behield de abdij een perfekt overzicht over haar eigendommen. Voor de meeste gronden moest door de boeren een maandelijkse cijns betaald worden, zodat een maandelijks contact met de bevolking verzekerd was. De aanwezigheid van een abdij betekende een weldaad in periodes van hongersnood. De elemosinarius had als taak aalmoezen uit te delen aan de armsten. Hij stond aan het hoofd van het armenhospitaal, wat men moet zien als een soort pension voor armen en pelgrims, waar ook zieken worden verpleegd. Grote verbouwingen in de abdij zorgden voor werkgelegenheid. In 1197 schrijft Willem dat de metselaars en andere werklui tevreden waren met voedsel als loon. In 1164 lezen we dat niet alleen mannen, maar ook vrouwen meewerkten om de bouwwerkzaamheden sneller te laten verlopen. Niet alleen in het verschaffen van werk droeg de abdij ertoe bij de materiële situatie van de bevolking enigszins te verbeteren. Het was abt Petrus al opgevallen dat de weg naar Terwaan een vervelend obstakel kende in de vorm van een riviertje, de Hem. Bij slecht weer verhoogde de waterstand en zetten de oeverbewoners de reizigers tegen betaling met een bootje over het water. In 1177 besloot Petrus op kosten van de abdij een brug te bouwen. Dat werd hem echter niet in dank afgenomen, want zodra ze gebouwd was, werd ze weer afgebroken. De stenen werden door de wasvrouwen gebruikt en het overzetten van reizigers leverde weer geld op. In oorlogstijd was de abdij geen toevluchtsoord voor de bevol- | |
[pagina 26]
| |
king, integendeel. Er waren betrekkelijk grote voedselvoorraden aanwezig, zodat de rondtrekkende legers er een plunderoord bij uitstek in zagen. Tenslotte moeten we hier nog even melding maken van de bekendheid die de abdij van Andres in Vlaanderen genoot. Toen Filips van de Elzas, graaf van Vlaanderen, in 1182 aanstalten maakte om te huwen met Maria, dochter van de Franse koning, was er een belemmering. Die Maria was immers een nicht van zijn eerste vrouw, Elisabeth van Vermandois. Om te kunnen trouwen was, door de geldende regels over het incest, pauselijke toestemming vereist. Welnu om die zaak bij de paus te regelen koos Filips de abt van Andres. Uiteindelijk zou het huwelijk geen doorgang vinden. Petrus Minuet werd nog voor het beëindigen van de zaak uit Rome teruggeroepen, aangezien Filips zijn voornemen had laten varen en zou huwen met Theresia, dochter van koning Alfons I van Portugal. | |
De abdij na 1234.Over hoe de abdij van Andres evolueerde tussen 1234 en 1351, is ons weinig bekend. De namen van de abten vormen vrijwel het enige wat uit die periode is overgeleverd. Zeker is in elk geval dat de Honderdjarige Oorlog de doodsteek voor de abdij heeft betekend. Reeds in de jaren 1340 kreeg men het moeilijk, aangezien men in 1343 is overgegaan tot het verplaatsen van de relieken van Sint-Rotrude van Andres naar Sint-Omaars. In 1351 werden de abdijgebouwen door de Engelsen volledig vernield om nooit meer opgebouwd te worden. Van de monniken is nadien geen enkel spoor meer terug te vinden. Wellicht vonden ze een onderkomen in nabijgelegen abdijen. Vanaf 1439 was de abdij in commende tot aan de Franse Revolutie: de ‘abt’ had recht op het vruchtgebruik van de abdijgoederen, maar hij had geen religieuze funktie en van een monnikengemeenschap was geen sprake meer. | |
[pagina 27]
| |
Voor een meer volledige bibliografie verwijzen we naar: becquet (j.), Abbayes et Prieurés. Tome XIV: diocèse d'Arras (Province de Cambrai), in: Revue Mabillon, no 251, janvier-mars 1973, p. 273-277 (Andres). | |
Résumé:C'est à Andres, situé entre Calais et Boulogne, que le comte de Guînes fonda en 1084 l'abbaye des Bénédictins. Il est clair que la proximité de Wissant, important port de transit pour le commerce avec l'Angleterre, faisait alors d'Andres un carrefour routier propice. C'est au chroniqueur Willem d'Andres que nous devons l'histoire de l'abbaye entre 1084 et 1234. Né en 1178, il se fit moine à l'âge de quinze ans. En 1211, il devint abbé de l'abbaye d'Andres et le resta jusqu'à sa mort en 1234. Son oeuvre consiste en un aperçu des événements dans et autour de l'abbaye entre 1084 et 1234. Son attention se porta également sur le monde chrétien en général mais nous avons volontairement limité nos recherches à l'histoire de l'abbaye.
Le comte de Guînes, tombé malade lors d'un pèlerinage à Saint-Jacques de Compostelle en 1079, fut contraint de séjourner quelques jours à l'abbaye de Charroux (près de Poitiers). L'abbé put, entre autres, l'amener à fonder une abbaye dans son comté. La fondation, sur territoire flamand, d'une abbaye de moines français ne fut pas chose aisée. Ceci explique pourquoi ce n'est qu'en 1084 que le seigneur d'Andres mit à la disposition des moines un terrain sis près d'une vieille chapelle. Saint-Sauveur et Sainte-Rotrude devinrent les patrons de la nouvelle institution.
L'abbaye connut de grands problèmes linguistiques. Ceux-ci s'aggravèrent par le système de vote instauré, système qui à chaque fois fit élire et sacrer un moine de Charroux comme abbé d'Andres. Etant donné qu'au fil des ans des Flamands de plus en plus nombreux se firent moines à Andres, les critiques émises contre des décisions - par ailleurs discutables - des abbés ne purent plus être endiguées. Après le départ pour Ham, en 1207, de l'abbé Iterius, ce fut Willem, notre chroniqueur, qui lui succéda. Il voulut diminuer l'influence de l'abbaye-mère et, en 1211, il obtint que seuls les moines d'Andres jouissent du droit de vote. Il est vrai que l'approbation de l'abbé de Charroux était requise pour faire sacrer le nouvel abbé par l'évêque de Thérouanne. | |
[pagina 28]
| |
Entre 1207 et 1211 des procès en série eurent des conséquences néfastes pour l'abbaye: de longs séjours à Charroux et à Rome s'avéraient indispensables; même la corruption ne put être évitée. Finalement l'abbaye s'endetta à un point tel que Willem jugea nécessaire de rédiger ses chroniques, afin de justifier sa gestion. Malgré son grand intérêt pour les aspects matériels de l'abbaye, Willem demeura avant tout un moine à la foi profonde. Certains aspects peuvent nous paraître relever de la superstition, mais ceci est chose normale au moyen-âge, où tous les phénomènes difficiles à expliquer se teignent d'une coloration religieuse. C'est ainsi que nous lisons que des témoins d'un incendie dans l'abbaye virent le diable, sous l'apparence d'un ours, jeter d'un toit à un autre, des morceaux de bois brûlant. Pour apprendre à connaître l'ampleur de l'abbaye nous avons dû, faute de recherches archéologiques, nous référer aux données des chroniques. Nulle part il n'est fait mention du nombre précis de moines, mais indirectement nous avons pu calculer que l'abbaye aurait été conçue pour douze religieux. La situation stratégique de l'abbaye lui procura une renommée internationale. Après l'incendie de 1130, ce fut la Christ Church de Canterbury qui lui vint la toute première en aide par l'envoi d'habits d'occasion destinés aux moines éprouvés. Peu de temps avant l'attentat contre sa personne, Thomas Becket, l'archevêque de Canterbury, passa par Andres, lors de son voyage de retour de Rome vers l'Angleterre. Le comte de Guînes possédait une propriété à Newington, en Angleterre du Sud. Loin d'être une barrière entre Andres et l'Angleterre, la Manche servait donc de lien. L'importante abbaye de Saint-Bertin, à Saint-Omer, se trouvait à environ 30 km. d'Andres. Son influence fut constante: les abbés se voyaient souvent et s'empruntaient parfois des éléments liturgiques. L'abbaye d'Andres érigea même un portique calqué sur celui de sa célèbre voisine. Le rôle de l'évêque de Thérouanne fut évident: maintenir le sens religieux de l'abbaye, sacrer l'élu comme abbé, promulguer des chartes. Ces publications se faisaient la plupart du temps avec le concours du comte de Guînes qui patronnait l'abbaye et qui, en cette qualité, veillait à son aisance matérielle. Le support moral du comte pouvait ainsi inciter ses vassaux à offrir certains dons à l'abbaye et à collaborer au bien-être des moines. Quel fut le rôle social joué par l'abbaye? Le soin des pauvres et l'accueil des pèlerins formaient la majeure partie de sa mission, mais elle se chargeait aussi de procurer de la nourriture en temps de famine et de fournir du travail. En temps de guerre l'abbaye fut, de par ses grandes réserves, un lieu de pillage convoité. Nous disposons de peu de renseignements sur la période de 1234 à 1351. Suite à des faits d'armes de la guerre de Cent Ans, l'abbaye fut complètement détruite. De 1439 à la Révolution Française, les revenus furent alloués à un abbé dit ‘commendataire’, sans qu'il soit encore question d'une abbaye.
(Traduit du néerlandais par Paul Lecompte) |
|