| |
| |
| |
Grenspost in Rekkem, winter 2010-2011
Foto Eric Vanthournaut
| |
| |
| |
Grenzen aan het ontgrenzen
Wederzijdse kennis tussen Frankrijk en Vlaanderen is nooit verworven
Christophe Boval
‘Vlaams minister van Mobiliteit Hilde Crevits vraagt overleg met de Préfet de Région in Rijsel over zijn beslissing om het wegennet in de regio Nord-Pas-de-Calais te sluiten voor zware vrachtwagens wegens het strenge winterweer.’ Dit bericht uit de Vlaamse pers ontnuchterde afgelopen winter al wie met grensoverschrijdende samenwerking bezig is. De drastische Franse beslissing leidde tot een concentratie van gestrande vrachtwagens aan de Belgische kant van de grens, met alle sanitaire- en verkeersproblemen van dien. Hebben critici dan toch gelijk dat grensoverschrijdende samenwerking een sympathiek maar irrelevant tijdverdrijf is omdat, wanneer puntje bij paaltje komt, het ieder voor zich is?
Het tegendeel is waar: precies omdat ieder aan zijn kant van de grens in volle autonomie beslist, is grensoverschrijdende samenwerking mogelijk. Waar grenzen niet duidelijk zijn of ter discussie staan, is samenwerking niet mogelijk omdat er permanent bevoegdheidsconflicten zijn. Het mooiste, of beter gezegd schrijnendste, voorbeeld daarvan in België is de afwezigheid van een samenwerkingsakkoord tussen de twee grote cultuurgemeenschappen, de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap. Omgekeerd kon na de Tweede Wereldoorlog de Europese constructie slechts gestalte krijgen vanaf het ogenblik dat de grenzen tussen de verschillende lidstaten door iedereen werden aanvaard. De Franse filosoof Régis Debray stelt het in een interview met Le Vif/L'Express naar aanleiding van de publicatie van zijn recentste werk Éloge des frontières zelfs bijzonder scherp: waar grenzen betwist zijn, worden muren opgericht.
Kortom, er is niets mis mee dat de Préfet de Région in Rijsel kan beslissen om het vrachtverkeer in zijn regio stil te leggen wegens ongunstige weersomstandigheden. Iets anders is de manier waarop dit werd doorgevoerd. Het beeld aan de grens was niet echt fraai, met al die gestrande vrachtwagens, en ook al was het misschien niet de bedoeling, het resultaat was alleszins dat de Vlaamse en Waalse overheden, beheerders van de autowegen op hun respectieve grondgebieden, met de kwalijke gevolgen van die maatregel werden geconfronteerd.
| |
| |
| |
Informeren en communiceren
Toch dienen hierbij enkele kanttekeningen te worden gemaakt. Ten eerste is het nu eenmaal een kenmerk van noodmaatregelen dat ze in noodsituaties worden genomen, waarbij weinig tijd is voor overleg en discussie en er al helemaal geen schoonheidsprijzen worden nagestreefd. Ook binnen Frankrijk waren er trouwens grote opstoppingen van vrachtwagens die niet meer verder mochten rijden. Ten tweede had aan de Vlaamse kant van de grens een hoop ellende vermeden kunnen worden indien de al lang geplande voorzieningen voor vrachtwagens op de oude grenspost in Rekkem waren gerealiseerd. Meningsverschillen tussen de Vlaamse en federale overheid en vervolgens het gebrek aan een volwaardige federale regering hebben tot nu toe echter een realisatie steeds belet.
Het hele voorval zegt vooral iets over de hoge kwetsbaarheid van onze moderne just in time - maatschappij, die we ook al eerder in 2010 hadden vastgesteld met de IJslandse aswolk, eerder dan over de kwaliteit van de grensoverschrijdende samenwerking. Als er dan toch al een grensoverschrijdende les te trekken valt, is het de behoefte aan een vlotte informatie-uitwisseling en communicatie. Heldere communicatie over het hoe en waarom van een hinderlijke maatregel verzacht de pijn. Vergelijk het met treinreizigers, die meer begrip hebben voor een vertraging wanneer ze op de hoogte worden gebracht van de oorzaak en geïnformeerd worden over wat er vervolgens gaat gebeuren.
Meer en betere informatie-uitwisseling dus. Alleen, het besef van de behoefte aan informatie-uitwisseling en aan een grondigere wederzijdse kennis is absoluut niet nieuw. Al in 1993 was dat de belangrijkste aanbeveling tijdens een druk bijgewoond colloquium dat het provinciebestuur van West-Vlaanderen organiseerde over het thema van samenwerking met de Noord-Franse buren. En sindsdien zijn de middelen voor informatieverspreiding oneindig veel verbeterd: in 1993 moesten internet en e-mail nog grotendeels worden uitgevonden en rekenden we nog in Belgische en Franse franc. Maar ondanks de beschikbare instrumenten blijft de wederzijdse kennis, of beter het gebrek daaraan, een pijnpunt.
Niet dat er ondertussen geen inspanningen zijn geleverd, wel integendeel. Meest bekend bij het brede publiek zijn wellicht de grensoverschrijdende reportages op de regionale televisie, maar daarnaast zijn in de afgelopen twintig jaar honderden projecten uitgevoerd met Europese Interreg-steun vooral op het gebied van toerisme, cultuur, (hoger) onderwijs en milieu. Er zijn infovergaderingen georganiseerd voor ambtenaren om elkaars instellingen en functioneren te leren kennen, met het project Grootstad werd heel wat gezamenlijk studiewerk gele- | |
| |
verd over grensoverschrijdende metropoolvorming, die een basis legde voor de oprichting in 2008 van de Eurometropool Lille-Kortrijk-Tournai, ook de grensoverschrijdende samenwerking tussen het arrondissement Duinkerke en de Westhoek kreeg structureel vorm, de Provincie West-Vlaanderen en het Département du Nord organiseren ieder jaar werkbezoeken en infovergaderingen bij elkaar in het kader van hun samenwerkingsovereenkomst, de culturele vereniging Ons Erfdeel vzw draagt met publicaties en evenementen bij aan een betere wederzijdse kennis, en zo kunnen we nog wel even verder gaan.
| |
Leven in twee gescheiden en complexe werelden
Kortom, op de inzet en de inspanningen van de transfrontaliers in lokale besturen, intercommunales, cultuurhuizen, hogescholen en dergelijke valt weinig af te dingen. We hebben in 1993 de moeilijkheden gewoonweg onderschat en gedacht dat we na de verdwijning van de fysieke grenscontroles ook wel snel de niet-zichtbare barrières zouden slechten, maar eerder het tegendeel is gebeurd. En dat heeft vooral te maken met twee tendensen die twintig jaar geleden misschien al aanwezig, maar nog minder manifest waren en daardoor zijn onderschat. De eerste is dat in de Vlaamse grensstreek het dagelijks contact met de Franse leefwereld sterk afgenomen is. Voor de komst van de kabeltelevisie en de vele Vlaamse commerciële tv-stations, werd in de Vlaamse grensstreek regelmatig naar de Franse televisie (in de volksmond kortweg Rijsel 1, 2 of 3 genoemd) gekeken. Die Franse zenders waren immers ook met de antenne te ontvangen. Verder kende iedereen wel iemand die in Frankrijk ging werken. En wie er niet werkte, was misschien ook wel geïnteresseerd in de Franse ‘tiercé’ of ging net over de grens naar de hanengevechten kijken. Kortom, Frankrijk, en de Franse leefwereld, was niet helemaal buitenland gezien vanuit de Vlaamse grensstreek.
Dat is in enkele decennia ingrijpend gewijzigd. De Franse tv wordt amper nog bekeken, de laatste Vlamingen die in de Franse industrie hun brood verdienden, gaan met pensioen en voor ontspanning zijn er intussen heel wat meer mogelijkheden dan de Franse tiercé. Lokale overheden in West-Vlaanderen en le Nord zijn met andere woorden werk gaan maken van grensoverschrijdende contacten op een ogenblik dat die in het dagelijkse leven veel minder intens werden. Dit betekent dat het vanuit Vlaanderen nu een veel grotere inspanning vergt om de Franse buren te leren kennen en te begrijpen dan vroeger. Iedere maand eens gaan shoppen over de grens is toch iets minder intens dan er iedere dag te gaan werken.
| |
| |
De tweede tendens is dat onze samenleving in twintig jaar tijd veel complexer is geworden. In beleidsdomeinen als mobiliteit, ruimtelijke ordening of milieubescherming, waar beslissingen aan de ene kant van de grens een reële invloed kunnen hebben op de andere kant, is die toegenomen complexiteit waarschijnlijk het duidelijkst. Werden in het verleden soms al te ondoordacht beslissingen genomen waar we nu nog de tol voor betalen, dan is de slinger nu naar de andere kant doorgeslagen. De kleinste ingreep moet worden aangevraagd, bestudeerd, overlegd en getoetst aan allerlei criteria voordat hij eventueel kan worden uitgevoerd. En altijd is er de mogelijkheid van een rechterlijke beslissing die de geplande werken stil legt of de genomen maatregel terugschroeft.
In een eindejaarsinterview in 2005 in de krant De Standaard noemde Yves Leterme, op dat ogenblik nog de Vlaamse minister-president, de complexiteit van de Vlaamse regels zijn grootste teleurstelling: ‘Als je ziet hoe complex men alles gemaakt heeft...’. Die bestuurlijke complexiteit is een verwijt dat wel vaker aan de Vlaamse overheid wordt gericht. Het zal ongetwijfeld wel zo zijn dat een nieuw bestuur de neiging heeft zich te manifesteren door geboden en verboden uit te vaardigen, maar het is te gemakkelijk om het fenomeen daartoe te verengen. Ook in onze buurlanden, waaronder Frankrijk, is de besluitvorming complexer geworden, en daar hebben ze geen Vlaamse ‘keizer-koster’. De toenemende onderlinge afhankelijkheid samen met de groeiende individualisering èn mondigheid in de samenleving zorgen er nu eenmaal voor dat beslissingen steeds meer moeten worden afgewogen, beargumenteerd en in juridisch sluitende procedures gegoten.
Die complexiteit in de besluitvorming leidt ertoe dat het steeds moeilijker is plaats te maken voor een grensoverschrijdende dimensie, net op een ogenblik dat iedereen zich steeds meer bewust wordt van de noodzaak daarvan. In de marge van de Frans-Belgische parlementaire werkgroep die in 2006-2007 onderzoek verrichte naar de obstakels in de grensoverschrijdende samenwerking, werd eind 2007 een informatievergadering georganiseerd over hoe de ruimtelijke ordening aan beide zijden van de grens is georganiseerd. Specialisten uit Frankrijk, Wallonië en Vlaanderen lichtten hun eigen beleid toe. Ondanks de goede wil van de sprekers, bleek het uiterst moeilijk te zijn de eigen situatie duidelijk uit te leggen aan collega's die in een heel ander wettelijk en reglementair referentiekader werken. Begrippen die voor de een zo elementair zijn dat hij ze amper kan uitleggen, zeggen de ander totaal niets en vice versa.
Alleen al om duidelijkheid te krijgen in het woud van afkortingen dat we ieder hanteren... De diagnose van de huidige toestand in het nieu- | |
| |
we Plan de déplacements urbains (PDU) van Lille Métropole Communauté Urbaine (LMCU) bijvoorbeeld bevat achteraan een lijst met niet minder dan 50 (!) afkortingen die in de tekst worden gebruikt.
| |
Taal- en cultuurbarrière
Tijdens het grensoverschrijdend milieusymposium dat Ons Erfdeel vzw begin 2009 in Menen organiseerde, ontstond wat animositeit toen het hoofd van de Dienst Vergunningen van de Provincie West-Vlaanderen toegaf dat milieuvergunningsdossiers in de grensstreek plichtsgetrouw naar de buren voor advies werden gestuurd, maar dat daar vervolgens zo goed als niets mee gebeurt. Bijna automatisch werd dit geïnterpreteerd als een gevolg van de taalbarrière, waardoor Fransen geen Vlaamse dossiers kunnen lezen en Vlamingen ook steeds minder geneigd zijn zich op Franse dossiers te storten. ‘Bestaan er dan geen vertalers en tolken?’, merkte iemand op. Maar de taal is in deze slechts het topje van de ijsberg. Gesteld dat het niet veel te duur en te tijdrovend zou zijn om vuistdikke dossiers helemaal te vertalen, dan nog zou een Frans dossier een Frans dossier blijven, weliswaar vertaald, en een Vlaams een Vlaams, eveneens weliswaar vertaald. Met een loutere vertaling van Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen of Schéma de cohérence territoriale schieten Franse respectievelijk Vlaamse ambtenaren ruimtelijke ordening weinig op. Kennis verwerven over een beleidsmaterie bij de buren vergt meer dan het begrijpen van de taal.
Dat neemt niet weg dat de taalbarrière vanzelfsprekend niet van aard is om contacten te bevorderen, wel integendeel. De taalbarrière is misschien niet het moeilijkste obstakel in de grensoverschrijdende samenwerking, maar wel de meest zichtbare en ongetwijfeld ook de meest delicate belemmering. Wie denkt dat taaldiscussies enkel une histoire belge zijn, heeft de discussie over de vereiste talenkennis van het personeel van het Agentschap van de Eurometropool niet meegemaakt. Letterlijk uren is daarover gebakkeleid, en het ging voor één keer niet tussen Vlamingen en Walen, maar tussen Fransen en Vlamingen, met Walen eerder als toeschouwers. De beladen geschiedenis van het Frans in Vlaanderen en de bijhorende ressentimenten van veel Vlamingen tegenover de Franse taal, zijn in België voldoende bekend, maar vele Franse gesprekspartners hebben daar niet de minste notie van. Ze weten wel dat België tweetalig is, maar denken dan aan een toestand zoals in Luxemburg: de lokale bevolking spreekt intern een koeterwaals, maar de algemene bestuurstaal is Frans, alle documenten die ertoe doen, bestaan in het Frans. De vaststelling dat het tweetalige België in werkelijkheid bestaat uit twee eentalige landsdelen en dat in Vlaande- | |
| |
ren de enige officiële taal het Nederlands is, vormt dan ook een lichte desillusie.
Ondertussen kan er door die onwetendheid bij een eerste contact wel al een psychologische kortsluiting plaats gevonden hebben tussen Franse en Vlaamse gesprekspartners: de Fransen vragen naar een Franse versie van een document, in hun ogen slechts een formaliteit voor de Vlamingen omdat toch alles beschikbaar is in het Frans, terwijl bij de Vlamingen die vraag hun diepe vrees voor Franstalige arrogantie bevestigt. Of nog: op een vergadering neemt iemand van de Franse delegatie het woord, prijst de Vlaamse gesprekspartners omdat zij zo goed Frans spreken en houdt vervolgens een betoog in ronkende Franse volzinnen. De aanwezige Vlamingen zijn niet op hun gemak, want hoewel ze zich wel in het Frans kunnen behelpen, beseffen ze heel goed dat ze zich verre van nauwkeurig uitdrukken en voelen ze zich de minderen. Dat uit zich dan in korte, soms wat bruuske tussenkomsten die de Fransen een onvoldaan gevoel geven.
Dit laatste is overigens niet louter te wijten aan een beperkte kennis van het Frans bij de Vlamingen. Ook wanneer er een simultaanvertaling voor handen is en ieder dus zijn eigen taal kan spreken, gaan Vlamingen, zeker bij een eerste contact, zelden het achterste van hun tong laten zien. Ze stellen zich eerder afwachtend op of willen, wanneer de aanleiding voor de vergadering een welbepaald probleem is, zo snel mogelijk tot de kern van de zaak komen. Fransen daarentegen houden ervan eerst een ruimere context te schetsen en algemene beschouwingen te houden. En, het dient gezegd, meestal kunnen ze dat ook zeer goed. Neem de opening van een tentoonstelling met zeer beperkte uitstraling in een godvergeten Frans dorp, en je kunt er donder op zeggen dat de lokale burgemeester daar zonder spiekbriefje en zonder haperingen een geslaagd welkomstwoord zal houden.
Vlamingen beheersen in het algemeen de woordkunst, ook in hun eigen taal, veel minder en hebben daar ook minder aandacht voor. Staaltjes van Latijnse welsprekendheid die Fransen ten beste geven, gaan Vlamingen al snel op de zenuwen werken. Omgekeerd kan de zakelijke, eerder koele benadering van Vlamingen de Franse gesprekspartners wat afschrikken.
Zo op een rijtje gezet lijken het wel onoverkomelijke problemen te zijn. Dat zijn ze gelukkig niet, getuige de vele grensoverschrijdende initiatieven die er bestaan. Overigens, ook over die zaak van het rijverbod voor vrachtwagens zijn intussen al grensoverschrijdende contacten gelegd om een herhaling te voorkomen. Afspraak is dat vanuit Rijsel de Vlaamse en Waalse autoriteiten er sneller van op de hoogte worden gesteld dat de toestand kritiek wordt en dat een rijverbod tot de moge- | |
| |
lijkheden behoort. Indien het dan ook effectief zo ver komt, zouden de ordediensten aan beide zijden van de grens samenwerken om te zien hoe de vrachtwagens zo goed mogelijk kunnen worden opgevangen, dus eventueel ook net over de Franse grens.
| |
Lef en geduld
De geschetste cultuurverschillen mogen we dus zeker niet dramatiseren, maar ze verdienen wel enige aandacht wanneer we willen dat meer mensen, zowel van overheden als van het middenveld, met hun collega's van over de grens in contact komen en blijven. Die aandacht dient niet om die mensen af te schrikken, maar om hen integendeel te wapenen tegen desillusies of overtrokken verwachtingen. In het bedrijfsleven, zeker bij de multinationals, is er de jongste jaren een groeiende aandacht voor cultuurverschillen. Die werden lange tijd gezien als een softe materie, iets om zich mee bezig te houden wanneer er tijd en geld over is. De ervaring heeft echter geleerd dat de ontkenning van die verschillen soms tot grote problemen, en uiteindelijk zelfs mislukkingen van fusieoperaties kan leiden. Verschillen durven benoemen is een noodzakelijke voorwaarde om er mee te leren omgaan.
De gewezen Franse premier Pierre Mauroy, als burgemeester van Rijsel en nadien voorzitter van Lille Métropole Communauté Urbaine (LMCU) zowat de grondlegger van de Eurometropool, placht te zeggen dat er in de grensoverschrijdende samenwerking twee zaken essentieel zijn: ‘audace’ (lef, durf) en ‘patience’ (geduld). Dat zijn twee schaarse deugden in onze door opiniepeilingen en instant reacties opgejaagde samenleving. Twintig jaar geleden al waarschuwde de Franse ondernemer en publicist Alain Minc daarvoor in zijn boek met de veelzeggende titel L'ivresse démocratique. Alleen al als tegengif daarvoor is de grensoverschrijdende samenwerking dus de moeite waard. De concrete resultaten die er bovenop komen, zijn een bonus.
| |
Literatuur
Régis Debray, Éloge des frontières, Collection blanche, Gallimard, Parijs, 2010, 104 p. |
Alain Minc, L'Ivresse démocratique, Gallimard Hors série Connaissance, 1995, 272 p. |
| |
| |
| |
Résumé
La connaissance réciproque entre la France et la Flandre ne sera jamais un fait acquis
L'hiver dernier le préfet de Lille ordonna sans aucune concertation la fermeture pour les camions du réseau routier du nord de la France pour cause d'intempéries hivernales. La décision entraîna une concentration de poids lourds bloqués du côté belge de la frontière. Doit-on dès lors donner raison aux critiques selon lesquelles la collaboration transfrontalière est certes un passe-temps sympathique, mais peu pertinent, car au moment décisif c'est chacun pour soi?
Pourtant c'est tout le contraire: c'est précisément parce que des deux côtés de la frontière chacun décide en totale autonomie que cela permet une collaboration transfrontalière.
Là où les frontières sont imprécises ou mises en question, la collaboration est impossible car il y a en permanence des conflits de compétences. Selon le philosophe français Régis Debray on érige des murs là où les frontières sont contestées.
Bref, il n'y a aucun mal à ce que le préfet de la région de Lille puisse décider d'arrêter la circulation des poids lourds dans sa région, mais des questions se posent sur la manière dont la décision a été prise.
Si toutefois il s'avère nécessaire de tirer des leçons transfrontalières, cela concerne avant tout la nécessité d'améliorer les échanges d'informations et de communications. Seulement, cela fait belle lurette qu'on en est convaincu. Déjà en 1993 c'était une des principales recommandations exprimées au cours d'un colloque très suivi, organisé par l'administration provinciale de la Flandre-Occidentale sur le thème de la collaboration avec ses voisins français. Pourtant, malgré l'augmentation des instruments disponibles, la connaissance réciproque demeure aujourd'hui encore un point névralgique. Non pas qu'on n'ait pas fait d'efforts depuis. Les plus connus étant sans doute les reportages transfrontaliers présentés à la télévision régionale, sans oublier les centaines de projets réalisés les vingt dernières années avec l'appui de l'Interreg européen. Des réunions d'information ont été organisées pour les fonctionnaires, le projet ‘Grootstad’ a généré un grand nombre d'études conjointes autour de la formation d'une métropole transfrontalière, la base pour la création en 2008 de l'Eurométropole Lille-Kortrijk-Tournai. En outre la collaboration transfrontalière entre Dunkerque et le Westhoek a pris forme sur le plan structurel. La province de Flandre-Occidentale et le département du Nord organisent chaque année des visites de travail et des réunions d'information chez leur voisin etc.
Avons-nous sous-estimé les difficultés et avons-nous pensé
| |
| |
qu'avec la disparition des contrôles physiques à la frontière les barrières invisibles se dissiperaient elles aussi? Sans doute, et de nouvelles tendances depuis ne nous ont pas aidés.
Force est de constater qu'en premier lieu les contacts quotidiens avec l'environnement français ont fortement diminué en région frontalière flamande. En d'autres mots, les pouvoirs publics locaux de la Flandre-Occidentale et le Nord ont commencé à s'occuper des contacts transfrontaliers à un moment où dans la vie quotidienne ceux-ci devenaient nettement moins intenses. La seconde tendance est qu'en vingt ans notre société est devenue beaucoup plus complexe. Dans des domaines politiques comme la mobilité, l'aménagement du territoire ou la protection de l'environnement, où des décisions prises d'un côté de la frontière peuvent exercer une réelle influence de l'autre côté, cette complexité est probablement la plus visible.
La moindre intervention exige une demande officielle, une étude, une concertation et doit être soumise à toutes sortes de critères avant d'aboutir. Reste en tout état de cause la possibilité d'une décision juridique pouvant arrêter les travaux planifiés ou annuler une mesure déjà prise.
Cette complexité administrative est souvent reprochée aux pouvoirs publics flamands, mais chez nos voisins, dont la France, le processus décisionnel est également devenu plus complexe. L'intensification de la dépendance réciproque, en même temps que l'augmentation de l'individualisation et de l'émancipation dans la société, font que les décisions doivent être toujours davantage évaluées, argumentées et traduites dans des procédures juridiques cohérentes.
La complexité de la prise de décision aboutit au fait qu'il devient toujours plus difficile de faire place à la dimension transfrontalière, précisément au moment où chacun est de plus en plus conscient de sa nécessité. En marge du groupe de travail parlementaire franco-belge, une réunion d'information a été organisée fin 2007 sur la façon d'aménager le territoire de part et d'autre de la frontière. Malgré la bonne volonté des orateurs, il semblait extrêmement difficile d'expliquer à leurs collègues leurs fonctionnements respectifs. Des notions parfaitement élémentaires pour les uns, au point de ne pouvoir les expliquer, ne disent absolument rien aux autres.
Au cours du colloque transfrontalier organisé par Ons Erfdeel vzw début 2009 à Menin, il y eut quelque animosité lorsque le chef du Service pour l'octroi des autorisations environnementales de la province de Flandre-Occidentale avoua avoir envoyé aux voisins, pour avis, des dossiers de permis avec impact environnemental concernant la zone frontalière, mais qu'ils restaient pour la plupart sans suite. Ce qui fut
| |
| |
automatiquement interprété comme une conséquence de la barrière linguistique, les Français ne sachant pas lire des dossiers flamands et les Flamands toujours moins enclins à se jeter sur des dossiers français. Mais la langue n'est, dans ce cas, que la partie visible de l'iceberg. Avec une simple traduction du Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen ou du Schéma de cohérence territoriale, les fonctionnaires de l'aménagement du territoire du voisin seront très peu avancés. L'acquisition de la connaissance nécessaire de la politique menée par les voisins exige plus que la compréhension linguistique.
Sans doute la barrière linguistique n'est-elle pas l'obstacle majeur de la collaboration transfrontalière, néanmoins c'est le plus visible et indubitablement le plus délicat. La constatation que la Belgique bilingue comporte en fait deux régions unilingues et qu'en Flandre la seule langue officielle est le néerlandais constitue pour nombre de Français une petite désillusion.
Cette ignorance lors d'un premier contact peut involontairement créer quelques problèmes: les Français demandent une version française d'un document, ce qui à leurs yeux n'est qu'une formalité pour les Flamands, puisqu'ils croient tout disponible en français, alors que pour les Flamands une telle demande ne fait que confirmer leur crainte profonde d'une arrogance française. Même lorsqu'une traduction simultanée est prévue et que chacun peut s'exprimer dans sa propre langue, les Flamands, en tout cas lors d'un premier contact, adoptent une attitude plutôt expectative. Ensuite lorsque le sujet de la réunion a été bien défini, ils souhaitent arriver au plus vite au coeur du problème. Les Français par contre préfèrent esquisser auparavant un contexte plus large et faire quelques considérations générales. L'éloquence typiquement latine des Français tape très vite sur les nerfs des Flamands et inversement, l'approche plutôt froide de ces derniers paralyse quelquefois leurs interlocuteurs français.
Certes, il ne faut pas dramatiser les différences culturelles, mais il faut en tenir compte. Non pas pour effaroucher les uns et les autres, mais au contraire pour les armer contre les désillusions ou les attentes excessives. Dans le monde des entreprises on fait de plus en plus attention aux différences culturelles ces dernières années. L'expérience nous a appris que la négation de ces différences peut entraîner de gros problèmes, voire l'échec d'opérations de fusion. Oser nommer les différences est une condition nécessaire pour apprendre à les appréhender.
(Traduit du néerlandais par Nathalie Callens)
|
|