| |
| |
| |
Nederlandse schrijftaal van de Westhoek in Frankrijk
Arlequin Wildeman · 36
C. Moeyaert
[Nederlands]
Onder de titel ‘Menschelijke nateure afgebeld in ARLEQUIN WILDEMAN, zedelijk en leerzaem blij-spel’ staat de lijst van de tien dramatis personae, zonder vermelding van eventuele spelers. We weten niet met zekerheid of het stuk ooit opgevoerd werd, maar vermoedelijk heeft het ooit op het programma van de rederijkerskamer van Morbeke (Morbecque) gestaan.
Het handschrift bestaat uit veertien bladen, recto en verso beschreven, in folioformaat, spaarzaam volgeschreven in doorlopende tekst. Het dateert uit 1787 en bestaat uit drie delen, zoals de bedrijven worden genoemd. Het eerste deel bevat zeven tonelen, het tweede en derde deel zes. In tegenstelling met heel veel toneelspelen uit die tijd is het niet in verzen geschreven, maar gewoon in proza.
| |
Herkomst en auteur
Michel Spanneut uit Rijsel, die me een kopie van dit toneelspel bezorgd heeft, heeft al uitvoerig en heel nauwkeurig over dit handschrift gepubliceerd in de Annales van het Comité flamand de France in 1999 (pp. 131-145). Hierin vertelt hij dat hij het origineel in 1983 ontvangen heeft van Dr. Jacques Liefooghe die toen decaan was van de Faculteit Geneeskunde aan de Katholieke Universiteit
| |
[Frans]
Le néerlandais écrit dans le Westhoek français
arlequin wildeman ou arlequin le bon sauvage · 36
C. Moeyaert
Le titre ‘Menschelijke nateure afgebeld in ARLEQUIN WILDEMAN, zedelijk en leerzaem blij-spel’ (Représentation de la nature humaine dans ARLEQUIN WILDEMAN, édifiante comédie de moeurs) est suivi de la liste des dix personnages, sans noms d'éventuels interprètes. Nous n'avons aucune certitude que la pièce ait jamais été jouée, mais elle a dû un jour figurer au programme de la chambre de rhétorique de Morbecque.
Le manuscrit, daté de 1787, couvre quatorze feuillets de format folio, recto verso en un texte continu, resserré par souci d'économie. La pièce se subdivise en trois actes appelés ‘parties’. La première partie comporte sept tableaux, la seconde et la troisième chacune six. Contrairement à bon nombre de pièces de théâtre de l'époque, celle-ci n'est pas écrite en vers, mais tout bonnement en prose.
| |
Origine et auteur
Michel Spanneut, de Lille, qui m'a procuré une copie du texte de la pièce, a déjà rédigé pour les Annales du Comité flamand de France en 1999 (pp. 131-145) une étude très fouillée du manuscrit, dans laquelle il dit avoir reçu l'original en 1983 des mains du Dr Jacques Liefooghe, alors doyen de la faculté de médecine de
| |
| |
| |
| |
| |
[Nederlands]
van Rijsel. Professor Spanneut was toen ook decaan van de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte. Het handschrift werd ontdekt op de zolder van de pastorie van Morbeke bij Hazebroek (Hazebrouck). Spanneut gaat in zijn artikel uitvoerig in op wie de schrijver is van dit toneelstuk. Achteraan op de laatste bladzijde is het ondertekend door Pe. M. Van Doolaeghe. Dank zij het onderzoek van F. De Meulenaere komt Spanneut terecht bij een zekere Philippe Martin van Doolaeghe, wever, geboren in Hazebroek op 31 december 1754 en gestorven in Morbeke 22 floréal van 't jaar VI (11 mei 1798). Toen het toneelstuk geschreven werd, was hij 33 jaar. Spanneut besluit dat laatstgenoemde hoogstwaarschijnlijk de auteur en vertaler is. Het is opmerkelijk dat hij als wever niet alleen op school goed Nederlands geleerd heeft, maar dat hij ook voldoende Frans kende om een literair werk te vertalen. Hij kan dat Frans niet op school geleerd hebben, behalve als hij scholier geweest zou zijn op het Vlaamse Sint-Bertijnscollege, in de tweetalige stad Sint-Omaars (Saint-Omer). Er werd geen Frans gedoceerd in de zes Jezuïetencolleges van de Westhoek of dat van de Augustijnen in Hazebroek, behalve in de late 18e eeuw in Duinkerke. Hij kan het ook zelfstandig geleerd hebben. Van Doolaeghe is blijkbaar lid geweest van de bloeiende Morbeekse Rederijkerskamer ‘Al even vraey’ (allemaal even waarachtig of voortreffelijk), waar hij zijn Nederlands heeft kunnen vervolmaken.
Louis de Baecker somt in z'n boek Les Flamands de France (1850) vier bladzijden (209-213) titels op van gespeelde Nederlandse toneelstukken in Frans-Vlaanderen, hoofdzakelijk in de 18e eeuw. Hij haalt drie titels aan met Arlequin: Arlequin den Wildeman, Arlequin Hovenier, en Arlequin de Dunkerque waarvan hij de Neder-
| |
[Frans]
l'Université catholique de Lille. Le professeur Spanneut était, lui, doyen de la faculté de philosophie et lettres de la même université. Le manuscrit avait été découvert dans la mansarde du presbytère de Morbecque près de Hazebrouck. Dans son article, le professeur Spanneut se penche sur la personnalité de l'auteur de la pièce. À la dernière page, le texte porte la signature ‘Pe. M. Van Doolaeghe’. Les recherches de F. De Meulenaere ont guidé Spanneut vers un certain Philippe Martin van Doolaeghe, tisserand, né à Hazebrouck le 31 décembre 1754 et décédé à Morbecque le 22 floréal de l'an VI (11 mai 1798). Il avait 33 ans lorsque la pièce a été écrite. Spanneut en conclut que, selon toute vraisemblance, c'est lui qui en est l'auteur et traducteur. Chose remarquable pour ce tisserand, il a non seulement appris un bon néerlandais à l'école, mais il connaissait aussi suffisamment le français pour traduire une oeuvre littéraire. Son français, il ne peut pas l'avoir appris en classe à moins d'avoir été élève du collège flamand Saint-Bertin dans la ville bilingue de Saint-Omer. Le français n'était enseigné dans aucun des six collèges jésuites du Westhoek ni à celui des Augustins à Hazebrouck, si ce n'est à la fin du XVIIIe siècle à Dunkerque. Il peut aussi l'avoir appris en autodidacte. Il semble bien que Van Doolaeghe ait été membre de la florissante chambre de rhétorique de Morbecque ‘Al even vraey’ (Tous également véritables ou éminents), où il aura pu perfectionner son néerlandais.
Louis de Baecker, dans son ouvrage Les Flamands de France (1850), donne sur quatre pages (209-213) des titres de pièces de théâtre en néerlandais qui ont été jouées en Flandre française, principalement au XVIIIe siècle. Il en cite trois qui contiennent le nom Arlequin: Arlequin den Wildeman (le bon sauvage), Arlequin
| |
| |
| |
[Nederlands]
landse naam niet geeft. Hij zegt niet waar die stukken gespeeld werden. Of met Arlequin den Wildeman het hier besproken spel bedoeld wordt, weten we niet.
| |
Een vertaling
Arlekijn of Arlequin was in de 17e en 18e eeuw in heel Europa bekend. Het gaat in het behandelde toneel over een natuurmens, een ‘wildeman’ uit de bossen van Amerika, die van nature goed was en niet bedorven door de maatschappij. Arlequin Wildeman van Van Doolaeghe blijkt een nogal letterlijke vertaling te zijn van een werk van Louis-François Deslisle of De Lisle de la Drevetière (1682-1756). Zijn toneelstuk Arlequin Sauvage dateert uit 1721. M. Spanneut die de vertaling met de oorspronkelijke tekst nauwkeurig vergeleken heeft, ontdekte wel enkele afwijkingen. Het al te omslachtige wordt vereenvoudigd, het al te sensuele wordt weggelaten of vrij vertaald.
| |
Inhoud en strekking
Lelio, een zakenman, heeft van zijn reis naar Amerika een man meegebracht, een natuurmens uit de bossen: Arlequin.
Arlequin kent de westerse beschaving niet en ontdekt hier al de voor hem onbekende levensvormen en gewoontes: de wetten, het geld, de kleding en de voeding, armen en rijken en hij is er erg over verwonderd, hij ergert er zich aan. Hij vindt het allemaal maar niks. Hij spot ermee en verkiest de vrijheid die hij genoot in de wildernis waar alles veel eenvoudiger is en waar de mensen gelukkig zijn. Hij stelt de schijnheiligheid aan de kaak van de beleefdheidsvormen.
| |
[Frans]
Hovenier (le jardinier) et Arlequin de Dunkerque - ce dernier titre uniquement en français. Il ne dit pas où les représentations ont eu lieu. Nous ne savons pas davantage si Arlequin den Wildeman est bien la pièce dont il est question dans la présente étude.
| |
Une traduction
Arlequin ou Arlekijn était un personnage connu dans l'Europe entière aux XVIIe et XVIIIe siècles. Dans la pièce qui nous occupe, il s'agit d'un homme à l'état de nature, un ‘sauvage’ des bois d'Amérique, un être naturellement bon, que la société n'a pas altéré ou avili.
L'Arlequin Wildeman de Van Doolaeghe est une traduction assez littérale d'une oeuvre de Louis-François Deslisle ou De Lisle de la Drevetière (1682-1756), Arlequin Sauvage, de 1721. M. Spanneut, comparant minutieusement la traduction et l'original, a repéré quelques différences. Les passages ampoulés sont simplifiés, les passages trop sensuels supprimés ou traduits de façon libre.
| |
Contenu et portée
Lelio, un homme d'affaires, a ramené de son voyage aux Amériques un ‘bon sauvage’, un homme des bois: Arlequin.
Arlequin ignore tout de la civilisation occidentale. Chez nous, il découvre tous ces modes de vie et usages qui lui sont inconnus: lois, argent, habillement, ali-
| |
| |
| |
[Nederlands]
Hij verdedigt met vuur zijn opvattingen, komt soms in problemen maar slaagt erin om sommige mensen te overtuigen van zijn gelijk. Zo vindt hij instemming bij een meisje van wie hij houdt en mee wie hij trouwt.
Zoals de titel het zegt, is het een lofzang op de eenvoudige menselijke natuur. Dit toneel is een illustratie van de stelling dat de mens van nature goed is, ofschoon hij oorspronkelijk geen wetten kent en dat het de zogenaamde beschaafde maatschappij is die de mens slechter maakt, hem tot boosheid brengt, die maakt dat er rijken zijn die niet werken en toch niet gelukkig zijn en armen die moeten werken en leven als slaven. Het is een illustratie van de filosofische opvatting die J.J. Rousseau in de 18e eeuw verdedigde.
Van Doolaeghe is een van de talrijke rederijkers die, in die opmerkelijke bloeitijd van literaire activiteit in Frans-Vlaanderen, voor hun kamer een bekend toneelstuk uit het Frans vertaald hebben of een origineel stuk gemaakt hebben. Bijna elk dorp had een rederijkerskamer of toneelgilde. Er waren er relatief meer dan in West-Vlaanderen, al was hun streek toen wingewest van Frankrijk. Ik kon er bijna 75 met name terugvinden (De Zuidelijke Nederlanden, 129-131, 18e en 19e eeuw (zie ook Jozef Huyhebaert, Vlaamse literatuur in de Franse Tijd).
| |
Taal een woordgebruik
Philippe Martin van Doolaeghe kent naast z'n streektaal vrij goed Nederlands. We weten niets over z'n jeugd, maar we weten wel dat de leden van een re-
| |
[Frans]
mentation, pauvres et riches. Très étonné, il s'indigne. Tout cela, pour lui, est sans valeur. Il s'en moque et choisit la liberté qui était la sienne dans le monde sauvage, où tout est tellement plus simple et où les hommes sont heureux. Il dénonce l'hypocrisie des civilités. Il défend ardemment ses opinions, se retrouve parfois confronté à des problèmes mais réussit à convaincre certaines personnes de son bon droit. Épris d'une jeune fille, il gagne ses faveurs et l'épouse.
Comme l'indique le titre, la pièce est un hymne à la nature humaine fruste et innocente. Ce théâtre est une illustration de la thèse selon laquelle l'être humain est naturellement bon quoique originellement ignorant de toute loi et c'est la société soi-disant civilisée qui le rend mauvais et le pousse à la méchanceté, qui engendre des inégalités, avec des nantis qui ne travaillent pas et ne sont cependant pas heureux et des pauvres contraints à travailler et à vivre en esclaves. Une illustration de la philosophie que J.J. Rousseau défendait au Siècle des lumières.
Van Doolaeghe est un de ces nombreux rhétoriqueurs qui, en cet âge d'or de l'activité littéraire en Flandre française, ont rédigé pour leur chambre des traductions de théâtre connu ou des pièces inédites. Il y avait à l'époque en Flandre française, pourtant territoire conquis par la France, à peu près une chambre de rhétorique ou une guilde théâtrale par village, une proportion plus forte qu'en Flandre-Occidentale. J'ai pu y retrouver les noms de quelque 75 chambres (De Zuidelijke Nederlanden, 129-131, XVIIIe et XIXe siècles; voir aussi Jozef Huyghebaert, Vlaamse literatuur in de Franse Tijd).
| |
| |
| |
[Nederlands]
derijkerskamer hun taal oefenden en zelfs een gedicht moesten proberen te maken. Philippe Martin van Doolaeghe was vermoedelijk niet de hofdichter. Hij schrijft z'n toneel in proza. Het is wel knap geschreven, maar zeker geen volmaakt literair werk. Hij beschikt over een ruime, vrij rijke woordenschat en gebruikt zelfs heel wat Middelnederlandse woorden. Enkele voorbeelden: ‘Laet ons gewerden’ (betijen), ‘gij moet letten van in hunne handen niet meer te vallen’ (voorkomen, beletten), ‘het mistrouwende volk’ (wantrouwende), ‘sij brengen hun leven over in hun te vermaeken’ (hun leven doorbrengen met zich te vermaken), ‘'k zijn ik verobligiert te werken’ (verplicht, gedwongen), ‘verstoor je niet’ (word niet boos), ‘verthoonder’ (toneelspeler), ‘hij heeft eenen duyvel van een trek gespeeld’ (gemene streek), ‘wat een droeve dingen’ (wat 'n slechte, ongunstige zaak), ‘daer gij me gevonden hebt’ (waar), ‘fy fy, gaet van mij weg’ (foei); ‘en ontrust u niet’ (maak je niet ongerust); ‘gij moet me Flandrina laeten of mij die ontweldigen’ (met geweld ontnemen); ‘daer er gebrak me niet anders als de ontmoetinge’ (gebreken ‘ontbreken’). Sommige Middelnederlandse woorden hoorden nog tot z'n gewone taalgebruik: ‘een droeve dingen’, ‘z'n leven overbrengen’.
Het opmerkelijke van dit toneelstuk is dat de auteur Arlequin geregeld Frans-Vlaamse streektaal in de mond laat nemen. Voorbeelden: ‘van mij vrii te houden’ (om me mooi te vinden); ‘bruin of blonk’ (blond); ‘gij moet eenige complaisantie voor haer hebben’ (enige gedienstigheid); ‘kleed’ (kostuum, pak); ‘leulk’, ‘leulkhaerd’ (lelijk, lelijkerd); ‘gij zijt eenen raetelaere’ (praatvaar); ‘in een kleen huzeken stellen’ (in een gevangeniscel stoppen); ‘gij toogde
| |
[Frans]
Langue et usage lexical
Philippe Martin van Doolaeghe possède, en dehors de son dialecte régional, une assez bonne connaissance du néerlandais. Nous ignorons tout de sa jeunesse, mais nous savons que les membres des chambres de rhétorique pratiquaient des exercices dans leur langue et étaient même tenus de s'essayer à la poésie. Philippe Martin van Doolaeghe n'avait probablement pas le titre de poète officiel. Son théâtre, écrit en prose, est assez joliment tourné, mais on ne peut certainement pas parler d'une oeuvre littéraire achevée. Il dispose d'un vocabulaire étendu, assez riche et comportant même pas mal de termes de moyen néerlandais. Quelques exemples: ‘Laet ons gewerden’ (passons - laat betijen), ‘gij moet letten van in hunne handen niet meer te vallen’ (vous devez veiller à ne plus tomber entre leurs mains - voorkomen, beletten, éviter), ‘het mistrouwende volk’ (le peuple méfiant - wantrouwend), ‘sij brengen hun leven over in hun te vermaeken’ (ils passent leur vie à s'amuser, littéralement ‘à les amuser’ - zij brengen hun leven door met zich te vermaken), ‘'k zijn ik verobligiert te werken’ (moi je suis obligé de travailler - verplicht, gedwongen), ‘verstoor je niet’ (ne te fâche pas - word niet boos), ‘verthoonder’ (acteur - toneelspeler), ‘hij heeft eenen duyvel van een trek gespeeld’ (il a joué un ‘diable de tour’ - een gemene streek), ‘wat een droeve dingen’ (comme c'est triste! - wat 'n slechte, ongunstige zaak), ‘daer gij me gevonden hebt’ (où tu m'as trouvé - waar), ‘fy fy, gaet van mij weg’ (fi, écarte-toi de mon chemin - foei, ga...); ‘en ontrust u niet’ (ne
t'inquiète pas - maak je niet ongerust); ‘gij moet me Flandrina laeten of mij die ontweldigen’ (tu dois me laisser Flandrina ou me la prendre de force
| |
| |
| |
[Nederlands]
nogal een eerlijk man’ (je deed je eerlijk voor); ‘laet ik u wat een tutje geven’ (zoentje); ‘hij heeft hem vergramt’ (zich boos gemaakt); ‘zerderie’ (plagerij); ‘al die mooye zottigheden’ (mooi: hier spottend).
Niet alleen losse woorden maar ook hele zinnen zijn dialectisch, b.v ‘'t doet mij pijne’ (het spijt me); ‘wie duyvel is dat, guldens?’ (wat verduiveld is dat, guldens?); ‘jaeje, jaet, ja hij’ (spr jaaj of ja ie); ‘zeker osse groot os deze’ (zeker zo groot als deze); ‘'k hadden de ribben he broken’ (ebbroken: ik had hem de ribben gebroken); ‘ik zijn, ik hebben’ (wvl eerste persoon enkelvoud op -en); ‘he peerd (e peerd: 'n paard); ‘lijk of ik niet en hebbe’ (aangezien ik niets heb).
Zoveel dialect in een toneelstuk in de 18e eeuw is ongewoon. De toneelschrijvers van toen schreven gewoon Nederlands zoals ze het kenden en geleerd hadden. Andries Stevens en zijn volgelingen streefden naar een Nederlands zo dicht mogelijk bij dat van het Noorden en Michiel de Swaen deed dat natuurlijk ook. Ook de tijdgenoten, de anonieme auteur van het vorig jaar besproken toneelstuk ‘Job’, J.J. Baey van Belle, W.H. Servois van Sint-Winoksbergen, pastoor Witsoet van Eke, J. Petilion van Klein-Sinten en zelfs minder bekenden zoals J. Berreville van Arneke, schrijven geen dialect. Michiel de Swaen gebruikt in één blijspel De gekroonde Leerse een dialectisch getint Nederlands en dat doet J Petilion ook in een blijspel De boerenzoon van Tourcoing, maar geen van beiden schrijft tussendoor zo'n echte praattaal uit de volksmond als Ph. Van Doolaeghe in Arlequin Wildeman. Waarschijnlijk wilde die benadrukken dat Arlequin echt een onbeschaafde was. Hij wilde zijn ‘wildeman zijn’ laten uitkomen in zijn taal.
| |
[Frans]
- met geweld ontnemen); ‘daer er gebrak me niet anders als de ontmoetinge’ (vu qu'il ne me manquait qu'une chose: la rencontre - gebreken pour ‘ontbreken’). Il usait encore de certaines de ces tournures de moyen néerlandais dans son langage de tous les jours: ‘een droeve dingen’ (triste affaire), ‘z'n leven overbrengen’ (passer sa vie).
On n'est pas peu surpris de voir l'auteur mettre régulièrement dans la bouche d'Arlequin le parler régional de Flandre française: ‘van mij vrii te houden’ (de me trouver beau - om me mooi te vinden); ‘bruin of blonk’ (brun ou blond - blond); ‘gij moet eenige complaisantie voor haer hebben’ (tu dois avoir pour elle quelque complaisance - enige gedienstigheid); ‘kleed’ (ici costume masculin - kostuum, pak); ‘leulk’, ‘leulkhaerd’ (laid - lelijk, lelijkerd); ‘gij zijt eenen raetelaere’ (tu es une crécelle - praatvaar); ‘in een kleen huzeken stellen’ (mettre dans une cellule de prison - in een gevangeniscel stoppen); ‘gij toogde nogal een eerlijk man’ (tu te faisais plutôt passer pour un type honnête - je deed je eerlijk voor); ‘laet ik u wat een tutje geven’ (permets que je te donne un bécot - een zoentje); ‘hij heeft hem vergramt’ (il s'est fâché - zich boos gemaakt); ‘zerderie’ (taquinerie - plagerij); ‘al die mooye zottigheden’ (toutes ces belles sottises - ‘mooi’ employé ironiquement).
Mieux: l'auteur fait prononcer à son personnage des phrases entières en dialecte, par exemple: ‘'t doet mij pijne’ (ça me fait de la peine, je regrette - het spijt me); ‘wie duyvel is dat, guldens?’ (que diable est-ce donc? ‘wie’ pour ‘wat’, voir plus loin ‘Pronom interrogatif’ - wat verduiveld is dat, guldens?); ‘jaeje, jaet, ja hij’ (à prononcer jaaj ou ja ie); ‘zeker osse groot os deze’ (certainement
| |
| |
| |
| |
| |
[Nederlands]
Voornaamwoorden
Van Doolaeghe gebruikt in de tweede persoon meestal gij, u en uw, naar de schrijftaal die hij geleerd heeft, maar ook de je-vormen komen wel eens voor: ‘Waer donder is de dogter die je slagt?’ (Waar is het meisje dat op je lijkt?) Jaeje (WDB, 31, jaak en nink); ‘Wa zegje daer? Wil je mij geloven? Je kan me prijsen...’
Mijn, zijn wordt wel eens verbogen: mijnen, zijnen, zoals in het Brabants, misschien onder invloed van zijn leerboek of Brabantse boeken, maar vaak blijft het bezittelijk voornaamwoord onverbogen zoals in het Zuid-Vlaams: ‘Mijn zaeke, uw zaeke, hun neuse.’ Het vragend voornaamwoord voor wat is ‘wiene’, hier meestal ‘wie’: ‘'k en weet alleenlijk niet wie dat guldens zijn’ (wat guldens zijn).
| |
Syntaxis
De ontkenning is altijd tweeledig: ‘en niet’, ‘en geen’, ‘en nooit’, ‘en noch’ enz.: ‘'k En kende in onze bosschen nog de rijkdom nog d'armoede’ (nog nog = noch noch); ‘En ontrust u niet’ (maak je niet ongerust); ‘Om dieswille dat hij niet beters en weet’ (omdat hij niets beters kent); ‘Die geen geld en goed en heeft en krijgt niet me dalle’ (wie geen geld of goed heeft, krijgt niemendal).
Zoals alle Frans-Vlamingen past hij nooit de inversie toe: ‘Gelijk ik alles geeffent vond.., 'k vertrok’ (Zo gauw ik alles vereffend vond, vertrok ik); ‘Na mijn zaeken wel geschikt te hebben, ik ben te schepe gekomen’ (Na mijn zaken wel
| |
[Frans]
aussi grand que ce(lui-)ci - zeker zo groot als deze); ‘'k hadden de ribben he broken’ (je lui avais brisé les côtes - ebbroken: ik had hem de ribben gebroken); ‘ik zijn, ik hebben’ (littéralement: je sommes, j'avons - dialecte de Flandre-Occidentale; cf. aussi français patoisant); ‘he peerd’ (un cheval - e peerd: 'n paard); ‘lijk of ik niet en hebbe’ (comme si je n'ai rien - aangezien ik niets heb). Il est rare de trouver autant de formes dialectales dans une pièce de théâtre du XVIIIe siècle. Les auteurs de l'époque écrivaient simplement le néerlandais tel qu'ils le connaissaient naturellement ou l'avaient appris. Andries Stevens et ses émules s'évertuaient à pratiquer un néerlandais aussi proche que possible de celui du Nord. Il en allait évidemment de même pour Michiel de Swaen. Les contemporains, parmi lesquels l'auteur anonyme de la pièce ‘Job’ que nous avons examinée l'année dernière, ou J.J. Baey van Belle, W.H. Servois de Bergues-Saint-Winocq, le curé Witsoet d'Eecke, J. Petilion de Petite-Synthe, ou d'autres encore, moins connus, tel J. Berreville d'Arnèke, n'écrivent pas non plus en dialecte. Michiel de Swaen utilise dans sa farce De gekroonde Leerse (La Botte couronnée) un néerlandais mâtiné de dialecte, tout comme J. Petilion dans sa comédie De boerenzoon van Tourcoing (Le Fils de paysans de Tourcoing). Mais ni chez l'un ni chez l'autre la présence du vrai parler populaire n'est aussi marquée que dans l'Arlequin Wildeman de Ph. Van Doolaeghe. Ce dernier a vraisemblablement voulu mettre en évidence le côté ‘non-cultivé’ d'Arlequin.
| |
| |
| |
[Nederlands]
geregeld te hebben, ben ik per schip gekomen); ‘In plaetse van sich te begeven in de schuyte, hij zwom tot den oever.’
Nog een paar syntactische dialectvormen: ‘Wat sien ik daer?’ ‘Is 't Lelio. Jae't; 't is hij’; ‘Ach mijn heer en lieven vriend Marrio, is't gij?’. Typisch West-Vlaams voor: hij is het, bent u het?
De bijwoordelijke bepaling met voorzetsel die in het ABN voor de werkwoordelijke eindgroep moet komen, staat erna: ‘Ik ben te schepe gegaen in deze stadt’ (Ik ben per schip naar deze stad gegaan (gekomen)). Het Zuid-Vlaams ‘'te schepe’ kennen we in het West-Vlaams in de uitdrukking: ‘we ziin te schepe en we moeten varen’. ‘Te schepe’ kun je vergelijken met ‘te voete’ en ‘te pèèrde’.
| |
Spelling
Klinkers
Blijkbaar volgt Van Doolaeghe de spelling van b.v Des Roches (Nederduytsch-Fransch Woordenboek). Bij de klinkers is aa = ae, de tweeklanken ei, ui, ooi, aai zijn bij de auteur ey, uy, ooy, aey, maar ij blijft en is niet y zoals bij Des Roches. Ook volgt hij Des Roches niet in de spelling van de ue zoals in gebuer, uer, hij verkiest het West-Vlaams gebeur en eure.
De al dan niet verdubbeling van de o en de e in open lettergreep (mogelijkx, oogenblijk; leven, oordeelen) komt ongeveer overeen met die in de spelling De Vries-Te Winkel of met het verschil tussen de scherplange e en o (ee, oo) en de zachtlange e en o (e, o), maar niet altijd (b.v. toogen: zachtlange o)
| |
[Frans]
Pronoms et leurs dérivés
Van Doolaeghe utilise généralement à la deuxième personne gij et u ainsi que le déterminant possessif uw conformément à la langue écrite qu'il a apprise, mais la forme je n'est pas tout à fait absente: ‘Waer donder is de dogter die je slagt?’ (Où donc est la fille qui te ressemble? - Waar is het meisje dat op je lijkt? Jaeje - Dictionnaire de moyen néerlandais, 31, jaak, nink); ‘Wa zegje daer?’ (Que dis-tu là?), ‘Wil je mij geloven?’ (Veux-tu me croire?), ‘Je kan me prijsen...’ (Tu peux me féliciter).
Il décline parfois mijn et zijn - mijnen, zijnen - comme en brabançon, peut-être sous l'influence de son manuel ou de livres brabançons, mais le déterminant possessif reste souvent non-décliné comme en dialecte du sud de la Flandre: ‘Mijn zaeke, uw zaeke, hun neuse’ (mon affaire, votre affaire, leur nez). Le pronom interrogatif pour wat est ‘wiene’, ici le plus souvent ‘wie’: ‘'k en weet alleenlijk niet wie dat guldens zijn’ (seulement je ne sais pas ce que c'est guldens (florins) - wat dat guldens zijn).
| |
Syntaxe
La négation est toujours double: ‘en niet’, ‘en geen’, ‘en nooit’, ‘en noch’ etc.: ‘'k En kende in onze bosschen nog de rijkdom nog d'armoede’ (Je ne connaissais dans nos forêts ni la fortune ni la pauvreté - ni... ni...: noch... noch...); ‘En ontrust u niet’ (ne t'inquiète pas - maak je niet ongerust); ‘Om dieswille dat hij niet beters en weet’ (parce qu'il ne sait pas mieux ou ne connaît rien de meilleur - omdat hij niets beters kent); ‘Die geen geld en goed en heeft
| |
| |
| |
[Nederlands]
Van Doolaeghe schrijft de a steevast als ae in open lettergreep: zaeke, bewaeren, onverzaedelijkheyd vermaeken, raeteling, raettelaere, laeten, straeteschender, vermaenen, zoals Des Roches en Halma Nieuw Woorden-boek der Nederduytsche en Fransche Taelen (1787), maar als enkele a in nademael, water, nader, vader. De ae in open lettergreep komt niet voor in het Middelnederlandsch Woordenboek van Verdam.
| |
Medeklinkers
Zoals Des Roches overal z spelt waar z wordt uitgesproken, doet Van Doolaeghe dat ook, maar hij vervalt soms nog in de toen Middelnederlandse spelling met s. Zo spelt hij onnoozel maar daarnaast onnooselheyd. Verder: sij slaepen, sij wandelen, op dese wijse, in onse bosschen
Steevast schrijft hij t i.p.v d als eindletter van het voltooid deelwoord van zwakke werkoorden: genaemt, gereschiert, geoeffent, geoorlooft, beschaedigt.
Het veelvuldig gebruik van elisie (zoals in het Zuid-Vlaams) is bedoeld als weergave van de praattaal: ‘Ik belov' u’, ‘'k zijn’ (ik ben), ‘'t doet 't doet’ (toch wel), ‘m'hangt er wel beter zonder voorder zoeken’ (men hangt er wel betere op zonder verder onderzoek); s'is (ze is).
| |
Enclitische vormen
Er komen geregeld enclitische vormen voor met -se (ze): ‘blaestse’ (blaas ze uit), ‘datse maer goed zijn’ (dat ze); ‘waerom isse niet meester’ (is ze); ‘ik magse niet beleen’ (ik mag ze niet leiden); ‘Ik gelovet’ (ik geloof het).
Soms ook met -er: ‘daer zijnder’ (daar zijn er); ‘wij gaender u leyden’ (we gaan er u (naartoe) leiden).
| |
[Frans]
en krijgt niet me dalle’ (qui n'a pas d'argent ou de bien ne reçoit rien - wie geen geld of goed heeft, krijgt niemendal).
À l'instar de tous les Flamands de France, il ne pratique jamais l'inversion: ‘Gelijk ik alles geeffent vond, 'k vertrok’ (dès que j'ai vu que tout était réglé, je suis parti - zo gauw ik alles vereffend vond, vertrok ik); ‘Na mijn zaeken wel geschikt te hebben, ik ben te schepe gekomen’ (après avoir mis mes affaires en ordre, je me suis embarqué - na mijn zaken wel geregeld te hebben, ben ik per schip gekomen); ‘In plaetse van sich te begeven in de schuyte, hij zwom tot den oever’ (au lieu de monter à bord de la péniche, il a gagné la berge à la nage).
Autres exemples de syntaxe dialectale: ‘Wat sien ik daer?’ (littéralement: que voyons-je là?), ‘Is 't Lelio. Jae't; 't is hij’ (c'est Lelio, oui, c'est bien lui); ‘Ach mijn heer en lieven vriend Marrio, is't gij?’ (ah, mon maître et cher ami Mario, c'est toi?), formes typiques du dialecte de Flandre-Occidentale (comparables au français) pour ‘hij is het’, ‘bent u het?’.
Le complément du verbe précédé d'une préposition, qui se place en bon néerlandais devant le groupe verbal final, se trouve derrière celui-ci: ‘Ik ben te schepe gegaen in deze stadt’ (Je suis allé (venu) dans cette ville en bateau - Ik ben per schip naar deze stad gegaan (gekomen)). La forme ‘te schepe’ se retrouve en dialecte de Flandre-Occidentale dans ‘we ziin te schepe en we moeten varen’ (nous sommes à bord et nous devons navigeur). ‘Te schepe’ peut se comparer à ‘te voete’ (à pied - te voet) et à ‘te pèèrde’ (à cheval - te paard).
| |
| |
| |
[Nederlands]
Met het: ‘waert dat sij mij vlijtiger naer die schoonheyd stierden’ (ware het dat ze me ijveriger naar die schoonheid stuurden).
| |
Eigen spelling
Het Zuid-Vlaams vervangt het voorvoegsel ge- bij het voltooid deelwoord door e. Van Doolaeghe heeft daar last mee. Hij schrijft ‘he broken’ voor ebbroken (gebroken). Hetzelfde voor het lidwoord het. Hij vervangt het onbepaald lidwoord een door he i.p.v. gewoon e: ‘bot lijk he peerd’; ‘he keer’ (e keer). Ook etwat spelt hij als: ‘he 't wat’, als bestond het uit drie woorden.
Bij gemis aan etymologisch inzicht spelt hij de uitgang -aard als -haerd: ‘'t is eenen leulkhaerd’ (lelijkerd); ‘hij maekt den bloothaerd’ (hij speelt de blode, de bedeesde).
Er komen een paar gevallen voor van ouderwetse spelling (16e eeuw) voor die tijd namelijk werd de uitgang -lijks als lijkx gespeld: ‘uwen wildeman en is het mogelijkx niet’ (mogelijk). ‘Nouwelijkx en is Flaminia in dese stadt getreden of ik beminne haer’ (Pas is Flaminia in deze stad gekomen of ik houd van haar). Een oude spelvorm is ook quade (kwade). Daer zijn wilde lien die een quade mine hebben (er zijn wilde mensen die een ongunstig uiterlijk (gezicht) hebben).
| |
[Frans]
Orthographe
Voyelles
Apparemment, Van Doolaeghe s'inspire de la graphie qu'utilise par exemple Des Roches (Nederduytsch- Fransch Woordenboek). Ainsi, la double voyelle aa s'écrit chez lui ae et les diphtongues ei, ui, ooi, aai deviennent ey, uy, ooy, aey; cependant, il conserve ij au lieu d'écrire y comme le fait Des Roches. Il ne reprend pas non plus le ue de Des Roches dans des mots tels que gebuer (voisin) ou uer (heure) et préfère orthographier comme en dialecte de Flandre-Occidentale ‘gebeur’ et ‘eure’.
En ce qui concerne le doublement ou non des voyelles longues o et e en syllabe ouverte (mogelijkx / oogenblijk; leven / oordeelen), l'option de l'auteur est assez proche de l'orthographe de De Vries-Te Winkel, notamment quant à la différenciation entre la graphie ‘rude’ ou ‘entravée’ (ee, oo) et la ‘souple’ ou ‘libre’ (e, o), mais pas toujours (p. ex. ‘toogen’ malgré le o en principe ‘souple’ non diftongué).
Van Doolaeghe écrit résolument ae en syllabe ouverte: zaeke, bewaeren, onverzaedelijkheyd, vermaeken, raeteling, raettelaere, laeten, straeteschender, vermaenen, comme Des Roches et comme Halma dans son Nieuw Woordenboek der Nederduytsche en Fransche Taelen / Nouveau Dictionnaire françois et flamand (1787), mais un a simple dans nademael, water, nader, vader. On ne rencontre pas le ae en syllabe ouverte dans le Middelnederlandsch Woordenboek de Verdam.
| |
| |
| |
[Nederlands]
De volledige tekst van het Lexicon kunt u lezen op de site van Ons Erfdeel vzw (www.onserfdeel.be) en op de blog van het jaarboek De Franse Nederlanden-Les Pays-Bas Français (dfnlpbfblog.onserfdeel.be). Kopers van het jaarboek kunnen gratis een uitprint van het volledige Lexicon aanvragen. Daarvoor dienen zij een schriftelijke aanvraag aan de redactie van het jaarboek (Murissonstraat 260, B-8930 Rekkem) te richten.
| |
[Frans]
Consonnes
Des Roches écrit z partout où un z est prononcé. Van Doolaeghe l'imite, mais retombe parfois sur la graphie s du moyen néerlandais. Ainsi, il écrit onnoozel mais onnooselheyd, ou encore sij slaepen, sij wandelen, op dese wijse, in onse bosschen.
Il écrit systématiquement t au lieu de d comme désinence du participe passé des verbes faibles: genaemt, gereschiert, geoeffent, geoorlooft, beschaedigt.
Il pratique fréquemment l'élision (comme en dialecte de Flandre-Occidentale) pour reproduire le langage parlé: ‘Ik belov' u’, ‘'k zijn’ (ik ben), ‘'t doet 't doet’ (malgré tout - toch wel), ‘m'hangt er wel beter zonder voorder zoeken’ (on peut faire mieux sans chercher plus loin - men hangt er wel betere op zonder verder onderzoek); s'is (ze is).
| |
Contractions ou formes enclitiques
Des formes syntaxiques en -se (ze) apparaissent régulièrement: ‘blaestse’ (éteins-le ou -la en soufflant - blaas ze uit), ‘datse maer goed zijn’ (dat ze); ‘waerom isse niet meester’ (pourquoi n'est-elle pas maître - is ze); ‘ik magse niet beleen’ (je ne peux la / les supporter - ik mag ze niet leiden); ‘Ik gelovet’ (je le crois - ik geloof het).
On trouve parfois -er ainsi accolé au mot précédent: ‘daer zijnder’ (daar zijn er); ‘wij gaender u leyden’ (nous allons vous y conduire - we gaan er u (naartoe) leiden).
| |
| |
| |
[Frans]
Ou encore -t, contraction de het: ‘waert dat sij mij vlijtiger naer die schoonheyd stierden’ (au cas où ils mettraient plus de zèle à m'envoyer voir cette beauté - ware het dat ze me ijveriger naar die schoonheid stuurden).
| |
Orthographe personnelle
En dialecte du sud de la Flandre, l'augment ge- du participe passé est remplacé par e-. Van Doolaeghe ne s'en accommode pas. Il écrit ‘he broken’ pour ebbroken (brisé - gebroken). Il transforme aussi l'article défini het. L'article indéfini een, remplacé en dialecte du sud de la Flandre par e, devient chez lui he: ‘bot lijk he peerd’ (pataud comme un cheval); ‘he keer’ (une fois - e keer). Il va jusqu'à ‘éclater’ etwat (quelque peu - ABN ietwat) en trois mots: ‘he 't wat’. N'ayant que de vagues notions de l'étymologie, il modifie la désinence -aard en -haerd: ‘'t is eenen leulkhaerd’ (c'est un vilain - een lelijkerd); ‘hij maekt den bloothaerd’ (il fait le modeste - hij speelt de blode, de bedeesde).
On rencontre chez lui quelques formes remontant au 16ème siècle, par exemple la finale -lijkx mise pour -lijk(s): ‘uwen wildeman en is het mogelijkx niet’ (il se peut que ce ne soit pas votre sauvage). ‘Nouwelijkx en is Flaminia in dese stadt getreden of ik beminne haer’ (À peine Flaminia est-elle arrivée dans cette ville que je tombe amoureux d'elle - Pas is Flaminia in deze stad gekomen of ik houd van haar).
Autre graphie déjà désuète à son époque: quade pour kwaad ou kwade. ‘Daer zijn wilde lien die een quade mine hebben’ (il y a (là) des brutes à la mine patibulaire - er zijn wilde mensen die een ongunstig uiterlijk (gezicht) hebben).
Le ‘Lexicon’ complet se trouve sur le site de Ons Erfdeel vzw (www.onserfdeel.be) et dans le blog des annales De Franse Nederlanden-Les Pays-Bas Français (dfnlpbfblog.onserfdeel.be). La version imprimée de ce texte intégral peut être obtenue gratuitement à l'achat d'un exemplaire des annales, moyennant demande adressée à la rédaction des annales (Murissonstraat 260, B-8930 Rekkem).
(Traduit du néerlandais par Jean-Marie Jacquet)
| |
| |
dfnlpbfblog.onserfdeel.be
Het jaarboek De Franse Nederlanden - Les Pays Bas Français is ook aanwezig op internet met een tweetalige weblog.
Op dfnlpbfblog.onserfdeel.be vindt u meerdere malen per week actuele berichten over de grensoverschrijdende betrekkingen tussen Noord-Frankrijk en het Nederlandse taalgebied.
Les annales De Franse Nederlanden - Les Pays-Bas Français sont aussi présentes sur Internet par le biais d'un blog bilingue.
Le site dfnlpbfblog.onserfdeel.be vous offre chaque semaine des articles nouveaux concernant l'actualité des relations transfrontalières entre le Nord-Pas-de-Calais et les régions néerlandophones.
|
|