Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Frederik III en Karel de Stoute te Trier 1473. Naar het Berlijnsche handschrift en een fragment van: Die enighe sprake ende vereneghinge die sunte Augustinus hadde mit God (1890)

Informatie terzijde

Titelpagina van Frederik III en Karel de Stoute te Trier 1473. Naar het Berlijnsche handschrift en een fragment van: Die enighe sprake ende vereneghinge die sunte Augustinus hadde mit God
Afbeelding van Frederik III en Karel de Stoute te Trier 1473. Naar het Berlijnsche handschrift en een fragment van: Die enighe sprake ende vereneghinge die sunte Augustinus hadde mit GodToon afbeelding van titelpagina van Frederik III en Karel de Stoute te Trier 1473. Naar het Berlijnsche handschrift en een fragment van: Die enighe sprake ende vereneghinge die sunte Augustinus hadde mit God

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.50 MB)

XML (0.16 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Frederik III en Karel de Stoute te Trier 1473. Naar het Berlijnsche handschrift en een fragment van: Die enighe sprake ende vereneghinge die sunte Augustinus hadde mit God

(1890)–Anoniem Frederik III en Karel de Stoute–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Dat tijnde capittel.

Here, ic bin dijn creatuer, ic sal hopen ende schulen onder die scaduwe dijnre vloegelen in dijnre guetheyt, daer du my in ghescapen hevest. Here, help dijn creatuer, dattu ghemaeet hevest ende mit dinen doot ghenaedelick verloest hevest; en laet my niet verderven in mijnre

[pagina 56]
[p. 56]

quaetheyt, die my uut dijnre guetheyt ghescapen hevest; niet en moet ic verderven in mijnre armoden, die ghemaect bin van diner groter ghenadicheyt. Wa[n]t orber hebbe ic van mijnre scheppinge, of ic bederve in myne onsalichheyt? O, here, hevestu ons, arme menschen, sonder orber ghescapen toe vergheves? Regiere, behuede ende beholt dattu selven ghescapen hevest; ende en versmade noch en versume dijns selves werck niet. Van niet hevestu mi ghemaect sonder mi, ende ic worde weder toe niete, ist dattu my niet en stuerste, ende in diner hoeden nemest, ende sorghe van my draghest; want ic en can noch en vermach niet sonder di, daer om volleert mi. Help my, here, mijn leven, dat ic niet en bederve in mijnre quaetheyt. Weert dattu my niet ghescapen en haddest, ic weer niet; ende, wanttu my ghemaect hebbest, soe bin ic; myne verdiensten noch mine doegheden en dwonghen di niet my toe maken, meer dijns selves alre ghenadichste guetheyt ende sachtmodicheyt. O, here, die caritate, die di dwanc my toe maken van niet, die moet di oeck dwinghen my toe beholden. Want wat solde die [w]dwanc dijnre caritaten in mijnre scheppingeGa naar voetnoot1, ist dat ic bederve in mijnre armoden? Ende wanttu my van dijnre guedertirenheit hevest ghescapen, soe vollenbrenge dijn werc, daer du dat om ghemaect hevest, want dine caritate is nu niet vermynret. Du biste selven die caritate ende mynne, die niet verwandelt wort. Dine cracht is niet ghecrenct in my toe beholden, noch dyne oren sint niet ghestoppet my toe horen, meer myne sonden hebn een middel ghemaect tusschen di ende myGa naar voetnoot2, tusschen dat licht ende die duusternissen, tusschen dat leven ende den doot, tusschen die waerheyt ende (die) ydelheyt, tusschen dijn ewige leven ende mijn verganclike leven. Meer, lieve here, wilstu my helpen, soe is my ghehulpen ende anders niet. Dijn wille is dijn macht, ende daer in is al onse cracht.

voetnoot1
‘Quid enim prodest quod compulit charitas tua si peream’ etc.: t.a. pl., bl. 1274.
voetnoot2
‘Sed peccata mea diviserunt inter me et te’: t.a. pl., bl. 1274.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Frederik III en Karel de Stoute te Trier 1473


auteurs

  • Henri Ernest Moltzer