Gezellekroniek. Jaargang 10
(1974-1975)– [tijdschrift] Gezellekroniek–
[pagina 188]
| |
naar aanleiding van zijn zestigste verjaardag zijn Verspreid dichtwerk in zo maar even negen kleine (van formaat) maar goedgevulde deeltjes, dan volgde daarop in 1970, eveneens in negen deeltjes, de Franse versie ervan. In 1972 verscheen als aanvulling zijn Poèmes flamands, de herwerking van vijf van zijn vroegere bundels. Intussen vertaalde hij ook heel wat van andere Vlaamse dichters, zo o.m. en vooral van Guido Gezelle. Schepens is gans zijn literaire loopbaan door een verdienstelijk propagandist van de Nederlandse letteren geweest. Van 1933 tot 1940 bezorgde hij in Le Thyrse en van 1935 tot 1938 in Mercure de France (Parijs) respectievelijk de kronieken Lettres flamandes (korte notities over schier alle Vlaamse auteurs die in de tussenoorlogse periode publiceerden) en Lettres néerlandaises (onder pseudoniem Jean Baudoux - Baudoux zijnde de naam van zijn Waalse moeder). In De Vlaamse Gids. waarvan hij van 1945 tot en met 1960 het zware ambt van redactiesecretaris vervulde, schreef hij in 1949 (jg. 33, nr. 11, pp. 687-689) het artikel Laten wij Gezelle herdenken, n.a.v. de vijftigste verjaring van diens overlijden: ‘Vijftig jaar geleden... Veel meer dan vijftig boeken over Gezelles leven en werken bewijzen hoe springlevend de verzen van de priester-dichter zijn gebleven...’ - ‘Zijn werk houdt de geesten in de Nederlanden bestendig bezig: de Gezelleliteratuur groeit elk jaar verder uit...’ In 1973 heeft Jan Schepens aan die verdere uitgroei nog wat meegeholpen. Bij Erel, te Oostende, verscheen van hem de tweetalige editie van Gezelles Kleengedichtjes. Petits Poèmes. In zijn inleiding schrijft de vertaler hierover: ‘Tot nu toe hebben diegenen onder de franstaligen, welke Gezelles taal niet begrijpen, slechts een zeker aantal vertaalde gedichten van hem kunnen lezen. Toch al iets, als men weet hoe moeilijk het is om Gezelle in een andere taal over te planten. We hebben gepoogd nog een stap verder te gaan, door een volledig werk van hem over te zetten. Niet enkel een ruiker dus, doch een gans perk met bloemen uit de tuin der Gezellepoëzie. Onze keus viel op de “Kleengedichtjes”. Deze reeks van driemaal drieëndertig stukjes mag, als het ware, als de synthese, de samenvatting en het centrum van Gezelles gehele oeuvre worden beschouwd. De dichter treedt er in op als een grote voorloper van de theorie van Henri Brémond: “dat dichten en bidden, na de rechten eis, al dikwijls deur malkander loopt”, verklaarde Gezelle in zijn inleidend woord van 1860, inleiding welke hij in volgende uitgaven ongewijzigd liet, terwijl hij daarentegen het ene gedichtje soms door het andere verving. Wie zich voor deze wijzigingen interesseert raden wij aan de onlangs verschenen “Kleengedichtjes”, met commentaar van Prof. dr. Aug. Keersmaekers (Uit. Heideland. Vlaamse Pockets, P. 69) te lezen. Wat ons betreft, hebben wij de zevende druk (1925) gebruikt van de bundel “Gedichten, Gezangen en Gebeden”, waarvan de “Kleengedichtjes” sinds 1893 deel uitmaken. | |
[pagina 189]
| |
1999 zal voor Gezelles werk een belangrijk herdenkingsjaar betekenen. Laten we hopen dat dan zijn zes andere markante dichtbundeltjes ook volledig in het Frans zullen zijn vertaald. Allicht ook in andere talen. Ziehier reeds, alleszins, de “Kleengedichtjes”, waarin Gezelle volledig te voorschijn treedt, 99 maal “in a nutshell”, in een notedop: de dichter en de priester, de leraar en de vriend, de dienaar van God en de natuurminnaar, de universele mens en de taalparticularist, de humeurige mens en de humorist.’ Jan Schepens is in de vertaling van het merendeel van Gezelles Kleengedichtjes voortreffelijk geslaagd!
R. Seys. |
|