studax uit tot verdere aandacht.
We weten uit eigen ervaring (door de uitgave nl. van onze 2500 regels vrijwel onbekend proza, anno 1966) hoeveel moeilijkheden de onderzoeker bij gelijkaardig werk moet overwinnen. Verkeyn heeft er al veel getrotseerd en gekeerd, veel heeft hij er nog in zijn gezichtsveld. Ze mochten hem nopen tot voortgezet vorsings- en publikatiewerk. Hijzelf ‘belooft’ (deel I, bl. 120 en 125) zijn arbeid te voltooien. Hij verdient alle aanmoediging en succes.
De hiernavolgende overwegingen moet hij mij evenwel ten goede houden. Verkeyn beperkte het onderzoek tot de eerste vijf jaargangen. We weten dat de zesde jaargang (1870-71) feitelijk reeds in Duclos' handen was. Nochtans mogen we niet blind zijn voor Gezelles bijdragen in die jaargang: zeker één proza-bijdrage en een vijftal gedichten, o.m. het gekwelde O duurzaamheid en het oubollige Het stapeel. Voor later werk moet Verkeyn daar misschien rekening mee houden. Voorts is er de uiterst lastige vraag der toekenning van de artikelen uit Rond den Heerd aan Gezelle. Ik geloof, op innerlijke gronden, met name stijl- en taalonderzoek, dat het verhaal Hoe dat de kam te late kwam niet uit Gezelles pen vloeide. Het pseudoniem Mire zou dus niet aan Gezelle toekomen.
Zulke twijfels houden verband met het hele vraagstuk van Gezelles originaliteit, term die zowel oorspronkelijkheid als auteursschap omvat. Over Gezelles originaliteit in de eerste betekenis handelt Verkeyn uitvoerig (deel I, bl. 22-26). Maar het auteurschap is een moeilijker vraagstuk dan de oorspronkelijkheid. De toekenning van één geschrift aan Gezelle is soms al riskant (zie b.v. deel I, bl. 169-176, geval Dickens - van Oye - Gezelle in De droom eens kinds). Dit vraagstuk doet, naar mijn gevoel, in eerste instantie een vraag rijzen nopens Gezelles karakter. Zijn handelwijze t.a.v. andermans werk is, behalve geniaal in de omschepping, op zijn zachtst gezegd, vaak bijzonder ‘merkwaardig’: overname lijkt af en toe toeëigening, in alle schakeringen, van brutaal plagiaat tot braver rivaliserende navolging! Dààr is beslist een probleem aanwezig waarover nog veelzijdig moet nagedacht en met scherpzinnigheid gezocht. Verkeyn, die blijkens zijn Inleiding (deel I) het vraagstuk aanvoelt, is ons op dat stuk nog stapels werk schuldig.
Omdat ze het verdient, waren we erg wijdlopig over deze verhandeling. Mocht de jonge Gezellevorser de kans krijgen en die kans waarnemen om ons dieper door te laten bijten door de rijsteberg die Rond den Heerd heet.
K. de Busschere.