Gezellekroniek. Jaargang 16
(1982)– [tijdschrift] Gezellekroniek–
[pagina 11]
| |
K. de Busschere
| |
[pagina 12]
| |
toen volgde De Cuyper Viaene op en wel als voorzitter van het Gezellegenootschap. De eerste keer dat Jan de Cuyper, op het gebied van de Gezellebelangstelling, naar voren trad (of misschien beter: naar voren werd gehaald) was in 1924, bij het ‘vervijfentwintigjaren’ van Gezelles afsterven. (De term ‘vervijfentwintigjaren’ is een term uit Biekorf, voorkeurterm van de hoofdredacteur Lodewijk de Wolf). Op verzoek van het hoofdbestuur te Leuven zette het Brugse Davidsfonds een grootscheepse Gezellehulde op het getouw. Van de festiviteiten op 25 augustus verscheen, als nummer 206 van de Davidsfondsuitgaven, een omstandig verslag, getiteld Guido Gezelle herdachtGa naar voetnoot4. Op het programma van deze gedenkdag verscheen, als lid ‘der onder-comiteiten’, ene Eerw. Heer De Cuyper. Hij was tevens raadslid van het plaatselijke Davidsfonds. Daarbij werd hij, voor de gelegenheid, tegelijk lid van de Keurraad die in opdracht van het Davidsfonds, een literaire Gezelleprijskamp inrichtte en beoordeelde. ‘Tweehonderdvijftig werken waren na te zien. - Ze kwamen uit al de gouwen van ons Vlaamsche land en zijn éénstemmig in liefde en vereering voor onzen onsterfelijken Meester Guido Gezelle. Dit heeft ons de moeilijke taak licht doen vallen’Ga naar voetnoot5. Zijn deze luttele zinnen uit het verslag niet enkele van Jan de Cuypers eerste, in geschrifte bewaarde woorden over Gezelle? We vermoeden van wel. Nog, terloops, één woord over de bekroonden zelf. Er werden vijftien jongens bekroond tegen drie meisjes: meisjes studeerden in die tijd nog minder (of werden ze minder bekroond?). Onder de jongens vinden we Antoon Verboven, later befaamd classicus, alsook de ons allen bekende Jan Vercammen, als gelauwerd normalist (kweekscholier). Het onderwerp voor de hoogste klasse was een verhandeling over Maerlant en Gezelle, naar mijn gevoelen een onderwerpkeuze van Jan de Cuyper. Of Jan de Cuyper twee jaar later, anno 1926, betrokken was bij de stichting van het Gezellemuseum, zullen andere historici moeten achterhalen. Het zou mij hoogst verbazen indien zo'n werkzaam en strijdvaardig Vlaming - zeg maar vechtjas - er niet bij betrokken was. Maar de vraag blijft open. Een tweede keer dat De Cuypers belangstelling voor Gezelle tot | |
[pagina 13]
| |
uiting kwam, ligt omstreeks 1930, toen hij gevraagd werd om mee te werken aan de Jubileumuitgave van Gezelles Volledige Werken, m.n. voor het deel dat door het voortijdig afsterven van Aloïs Walgrave plotseling verweesd en zonder verzorger viel. Hierover heeft Jan de Cuyper persoonlijk en in den brede verteld op het Gezellesymposium te Kortrijk, 30 april 1977; zijn verhaal werd integraal opgenomen in de Gezellekroniek 12 (1977), bl. 11-15. Hij vertelt hoe hij door de ‘uitgave-commissie’ (met de bekende namen Vermeylen, † Walgrave, Allossery, Baur en de minder bekende De Veen, prof. Boon) werd verzocht Tijdkrans en De Ring van het kerkelijk Jaar voor zijn aandeel te nemen. Een zware dobber voor een kapelaan in dienst. Maar hij deed het en leverde met deze kritisch-wetenschappelijke uitgave van Tijdkrans een voor die tijd voorbeeldige uitgave. Voor wat betreft het genoemde prozawerk van Gezelle moest Jan de Cuyper, vanwege te drukke ambtsbezigheden, verstek laten gaan. Er rijzen wel een paar vragen. In welke mate gebruikte De Cuyper Walgraves voorbereidende notities? Met andere woorden: Is Jan de Cuyper alleen de redacteur van Tijdkrans of is hij (maar) co-redacteur geweest? Mijn antwoord steunt op meer dan ernstige vermoedens. M.i. is de bijdrage van Walgrave kwantitatief miniem geweest. Wèl wordt hij her en der even vermeld, maar noch op de titelpagina van Tijdkrans (in tegenstelling tot Kerkhofblommen en De Ring van het kerkelijk Jaar op welker frontpagina A. Walgrave als mede-redacteur vernoemd wordt), noch bij de inleidende studie, noch in zijn rede te Kortrijk heeft De Cuyper over schatplichtigheid t.o.v. Walgrave gesproken. Noch hebben andere redacteurs, Baur of Allossery, hem ooit naderhand voor eventuele onheusheid gegispt. Tijdkrans is bijgevolg Jan de Cuypers werk en inzake Gezellestudie, naar mijn oordeel, een in alle opzichten geslaagde prestatie, misschien niet met de ‘Gründlichkeit’ van een Baur, maar even zorgvuldig als, iets helderder wellicht dan Allossery. Een andere vraag: had De Cuyper, ja of neen, het beruchte academisch verslag m.b.t. Gezelles Tijdkrans gelezen? Uit zijn tekst blijkt daar niets van; op een persoonlijke vraag in 1978, antwoordde hij negatief. Dus, spijtig genoeg, neen; iets wat in se onbegrijpelijk is, maar gezien Gezelles toenmaals gevestigde onaantastbaarheid onopgemerkt voorbijging. Mij werd dit verzuim eerst duidelijk wanneer ikzelf, anno 1977, voor het Klassiek Letterkundig Pantheon, Thieme-Zutphen een Tijdkrans in verkort | |
[pagina 14]
| |
bestek voorbereiddeGa naar voetnoot6. Toen vernam ik in een persoonlijk gesprek 1977, dat zelfs de nauwgezette A. Viaene dit verslag nooit gelezen had. Desondanks heb ik mijn boekje toch aan J. de Cuyper opgedragen en die opdracht ongemoeid gelaten: zijn verdiensten voor de Gezellestudie waren gewichtig genoeg om hem (en anderen) te verschonen van dit aandeel in een error communis, een lange gemeenschappelijke dwaling. Goeddeels op grond van zijn verdiensten omtrent Tijdkrans, 1931, werd Jan de Cuyper, ongeveer dertig jaar later, meer bepaald op 14 november 1964, Voorzitter van het Gezellegenootschap; dit, zoals gezegd, na Antoon Viaene. Hij bleef het tot de middagzitting van de plenaire vergadering op 2 november 1967. Nadien bleef hij tot zijn levenseind een trouw stichtend lid, die nog op hoge leeftijd alle Gezelle-activiteiten volgde of, zo mogelijk, geestdriftig meemaakte. Tijdens zijn voorzitterschap gebeurde er heel wat. Mag ik op een rijtje opsommen: 1) de bibliofiele uitgave van Kerkhofblommen (1965); 2) de doctoraten van twee leden m.n. van onze betreurde dr. B.F. van Vlierden en van dr. J.J.M. Westenbroek en de verschijning, anno 1967, van beider doctoraal werk, resp. Guido Gezelle tegenover het dichterschap en Van het leven naar het boek; 3) de stichting door prof. dr. R.F. Lissens van het Centrum voor Gezellestudie, Antwerpen, waarover - blijkens de verslagen - uitvoerig van gedachten werd gewisseld op 30 april 1966 en 1 mei 1967; 4) de aanwerving van een vrijgestelde voor de inventarisering van het Gezellemuseum; 5) de uitgebreide gesprekken, soms eindeloos schijnende, met ontwerpen over een complete tekstkritische uitgave van Gezelles (dicht) werken - hier moet beslist de naam van dr. Westenbroek vernoemd. Tweemaal hield de Voorzitter een korte toespraak: over (enkele) gelegenheidsgedichten van Gezelle (1 mei 1965) en over drie brieven van de dichter (30 april 1966). Dezelfde dag werd Jan de Cuyper als zeventigjarige gehuldigd. Naar verluidt heeft steller dezes toen een huldewoord uitgesproken over zijn leven, leraarschap en apostolaat, onder - kortheidshalve - verwijzing naar het Album Jan de Cuyper. Dit alles volgens het verslag van onze voorganger secretaris Jos van Dyck. Traden toe tot het Genootschap tussen 1964 en 1967: de heren | |
[pagina 15]
| |
A. Demedts, prof. K. Meeuwesse en prof. P. Minderaa. Deze laatste evenwel stierf alvorens hij éen vergadering had kunnen bijwonenGa naar voetnoot7. Dit was de derde activiteitsperiode van Jan de Cuyper jegens dr. G. Gezelle. Een vierde periode is er niet. Nochtans is er een vierde onderdeel. Een vraag. Hoeveel en welke artikelen heeft De Cuyper aan Gezelle gewijd? In de tot 1966 volledige bibliografieën, samengesteld door dr. F. De Brabandere en dr. Klaas MaddensGa naar voetnoot8 - ze tellen samen éenennegentig nummers van Jan de Cuypers hand - treffen we schaars twee bijdragen over Gezelle aan: éen in Biekorf en éen in Vlaanderen, telkens van geschiedkundige aard...Ga naar voetnoot9. Mocht ik dan niet beweren dat Jan de Cuyper een historicus is? Voorts verschenen van hem: een artikel in de Gezellekroniek 4 (1967) (hij was het bijna aan zijn eer verplicht), getiteld Pastoor De Coninck over Guido Gezelle; het leeuwedeel is De Conincks kenschetsing van Gezelle in het Liber Memorialis van 1903, naar aanleiding der onthulling van Gezelles borstbeeld naast de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Kortrijk; alsook een artikel in de Verslagen en Mededelingen van De Leiegouw, 1972, aflevering 3, alias Gedenkboek Guido Gezelle, een inleiding door De Cuyper tot een herdruk aldaar van Gezelles bijdragen in het Kortrijkse weekblad De VrijheidGa naar voetnoot10. Alweer twee onderzoekingen van de geschiedvorser, met de volle aandacht voor persoon en feiten, minder voor de literator, de dichter Gezelle. Nochtans was de gewezen leraar poësis verre van blind voor Gezelles poëtisch oeuvre; maar dit maakte niet in eerste instantie zijn aandacht wakker noch hield ze staande. Hij was m.i. - om samen te vatten - een historicus, wiens verdiensten op het gebied van de Gezellestudie, naar mijn gevoelen de twee volgende zijn: 1) zijn uitgave van Tijdkrans en 2) zijn voorzitterschap van het Gezellegenootschap dat hij, in een niet kommerloze periode, naar bestvermogen in het goede spoor heeft gehouden. Bij monde van Voorzitter dr. G.P.M. Knuvelder werd Jan de Cuyper hiervoor gedankt. Om te besluiten maak ik diens woorden tot | |
[pagina 16]
| |
de mijne: ‘In Kortrijk hebben dus minstens twee eminente figuren gewoond: Gezelle en de Gezellekenner J. de Cuyper’. Ik voeg er met zeven haasten Antoon Viaene bij, die andere kortelings overleden oud-voorzitter, een echte Kortrijkenaar ditmaal. Er blijken méer bindingen dan vermoed tussen die twee figuren te hebben bestaan.
Heer Voorzitter, geachte Collega's, We vernamen dat emeritus-pastoor Jan de Cuyper tijdens de laatste maanden voor zijn overlijden op 29 juni 1981 - om het met de volksmond te zeggen - gevochten heeft voor zijn leven. Dit doet me denken aan zoveel verzen uit Gezelles Tijdkrans-gedicht: ‘De dood is onbermhertig / ze velt al dat er staat... Verloren zalft en zoet gij, / ge volgt al waar ze u leedt’. De inleidende strofe klinkt vrij pessimistisch. Het gedicht eindigt op een verstilde noot van ons vertrouwen op God: Hij zal mij zelf verzaden,
hij die alleen het kan,
en, doe 'k nu niet als raden,
God wete en winne ik - dan! (1890?)
We nemen aan: niet de dood maar het Leven heeft zich over hem ontfermd. | |
Bijlage - Jan de Cuypers levensloopGa naar voetnoot1126 augustus 1896: geboorte te Veurne, als zevende van de tien kinderen van August de Cuyper en Anna-Elisabeth Machiels; vrij verfranste huiskring. 1901-1908: lager onderwijs te Brugge aan rijksschool. Vader was er directeur. 1908-1913: leerling M.O. Sint-Amandscollege, Kortrijk; leraren o.m. Caesar Gezelle, Emiel van Cappel en Michiel English. 1913-14: retorica aan het Sint-Lodewijkscollege te Brugge. | |
[pagina 17]
| |
April 1915-augustus 1920: wijsbegeerte en theologie aan het grootseminarie te Brugge; was er, onder President C. Callewaert, archivaris. 29 mei 1920: priesterwijding. 1920-1922: studeert geschiedenis aan de universiteit te Leuven; stichtte er, samen met H. Elias, L. van der Essen en Marnix Gijsen, de Vlaamse Geschiedkundige Kring. September 1922: poësisleraar Sint-Lodewijkscollege, Brugge; A. Viaene wordt er zijn collega in 1926. September 1927: ‘weggepromoveerd’ tot onderpastoor in Desselgem. 1930: volgt A. Walgrave op in het Gezelle-comité (jubileumuitgave) en verzorgt de uitgave van Tijdkrans. Sticht te Desselgem een Davidsfondsafdeling. Juli 1937: wordt onderpastoor op de Kortrijkse Onze-Lieve-Vrouwparochie, verre opvolger dus van Guido Gezelle. April 1946: pastoor te Pervijze (verre opvolger van A. Duclos). Leidt de opgravingen van de Duinenabdij te Koksijde en geeft zijn Idesbald van der Gracht uit (gewezen abt van voornoemde abdij). Oktober 1952: pastoor van de Ieperse Sint-Niklaaskerk. Tussen 1952 en 1964 verschijnen zijn 529 wekelijkse bijdragen over de geschiedenis van Pervijze. Oktober 1956: pastoor op de Lieve-Vrouweparochie te Kortrijk. Wordt op 14 november 1958 de eerste voorzitter van ‘De Leiegouw’ (Vereniging voor de studie van de lokale geschiedenis, taal en folklore in het Kortrijkse), vereniging onder zijn beleid gesticht. November 1961: stichtend lid van het Gezellegenootschap; november 1964-1967 voorzitter; daarna trouw medelid. Oktober 1972: op rust te Kortrijk; blijft Voorzitter ‘De Leiegouw’. 29 juni 1981: overlijden te Kortrijk; uitvaart aldaar 6 juli 1981; bijzetting in de familiekelder te Brugge. |
|