Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gids. Jaargang 55 (1891)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gids. Jaargang 55
Afbeelding van De Gids. Jaargang 55Toon afbeelding van titelpagina van De Gids. Jaargang 55

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.66 MB)

ebook (4.98 MB)

XML (5.16 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gids. Jaargang 55

(1891)– [tijdschrift] Gids, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 183]
[p. 183]

Bibliographie.

Het Jaarboekje van Alberdingk Thijm. Almanak voor Nederlandsche Katholieken, onder redactie van J.C. Alberdingk Thijm en Jan F.M. Sterck. Ao. Do. 1891. 40e (1e) Bundel. Amsterdam, C.L. van Langenhuijsen.

Het is deze maand twee jaren geleden sedert Alberdingk Thijm stierf en door zijn dood een ledige plaats achterliet. Die plaats staat nog open.

 
Helaas, zijn ridderharnas hangt te roesten ....
 
Wie schiet opnieuw zijn wapenrusting aan?
 
Wie zal zijn machtig strijdzwaard weêr hanteeren?

vraagt de heer Eduard Brom in een hem gewijd gedicht.

Niet het minste van hetgeen Thijm schreef, de beste van zijn verhalen en novellen, placht hij toe te vertrouwen aan den Volksalmanak voor Nederlandsche Katholieken, het eenvoudige, kunstelooze Jaarboekje, dat thans zijn 40en jaargang beleven mag. Het is dus een daad van rechtmatige piëteit van de uitgevers, dezen Almanak voortaan te noem en naar den man, die er jaren lang zijn stempel op drukte, er een duidelijk nitgesproken Nederlandsch-Katholiek, haast een ‘Katholiek-Amsterdamsch’ karakter aan gaf. Van dat Katholiek-Amsterdamsche getuigt het stukje ‘Op het Hof’, waarin des dichters zoon de verschillende gelegenheidsgedichten te samen brengt, welke Alberdingk Thijm af en toe vervaardigde ter eere hetzij van het Amsterdamsche Begijnhof zelf, dat schilderachtige, karakteristieke hoekje Roomsch leven, zoo rustig gelegen in het midden van de drukke wereldstad, hetzij van de bewoonsters van dit Hof, de wakkere Begijntjes. Wat ons in deze gelegenheidsverzen treft is hun blijmoedigen, soms schalken, steeds opgewekten toon. Deze Katholieke vroomheid kijkt noch deftig, noch zuur; het geloof, dat er aan ten grondslag ligt, is er een van de soort, ‘die strijdend - maar zingend den Hemel begroet.’

Nog vele andere opstellen, aantrekkelijk door vorm en inhoud, bevat dit Jaarboekje. Wij noemen de geschiedenis van het gunstig bekend Ursulinenklooster en pensionnaat te Venray in Limburg, door prof. J.A. de Rijk, het eerste gedeelte van eene belangrijke monographie, over een bij uitstek nuttige stichting, de vrucht van een blijmoedig geloof.

Deze Katholieke Almanak zal zeker ook door niet-Katholieken met belangstelling ter hand genomen worden, ook op die wijs zich den naam waardig toonend van den schranderen geest, die, hoewel steeds onverschrokken kleur bekennend, zich de vriendschap en de achting had we-

[pagina 184]
[p. 184]

ten te verwerven van mannen van allerlei richting.

Bij de graven van Oranje-Nassau. Vijf toespraken in de Nieuwe kerk te Delft, 1879-1890, door C.E. van Koetsveld. Amsterdam, Tj. van Holkema. 1891.

De welhaast 84-jarige Hofprediker - ‘Hofkapellaan’, zooals zijn officieele titel luidt - brengt hier in één band te zamen de woorden door hem binnen twaalf jaren tijds aan het graf van vijf vorsten van Oranje bij den geopenden koninklijken grafkelder te Delft gesproken. Woorden, zoowel de plaats waardig waar zij geuit werden, als den prediker die ze uitsprak. Den heer Van Koetsveld mag de eer gegeven worden, dat hij, bij de verschillende gelegenheden, waarbij hij geroepen werd de vorsten uit het huis van Oranje, Prins Hendrik, den Prins van Oranje (zooals wij den te Parijs gestorven Prins Willem steeds zijn blijven noemen), Prins Frederik, Prins Alexander en nu laatstelijk Koning Willem den Derde te herdenken, steeds op de hoogte van zijn gewichtige en vaak moeielijke taak gestaan heeft. Niet alleen door den ernst en de wijding van zijn woord, maar vooral door den moed, waarmede hij, in de meest kiesche vormen, de waarheid ook over en tegenover de hoogstgeplaatsten niet verzweeg. Dat geldt bovenal van de beide laatste toespraken, die aan het graf van Prins Alexander, den vorst, ‘die nooit uit den rouw over zijne dooden zich heeft kunnen opheffen tot de blijmoedigheid der levenden’, en die aan het graf van onzen Koning. ‘En zoo moge dan nu de geschiedenis den Koning oordeelen’ - heet het in deze laatste grafrede - ‘maar den mensch oordeelt God alleen. Toch bewaren ook wij onze herinneringen, de goede en lieflijke vooral, die daar als de tonen eener windharp ruischen over de graven. Wel weten wij het allen, hoe opbruisend en hartstochtelijk het karakter was van den ontslapene, en hoe hij, in alles oprecht, als mensch vaak het zelfbedwang miste, dat hem sierde als Koning. Waarom zou ik het verzwijgen? Ik heb hem nooit gevleid bij zijn leven, en denk het niet te doen na zijnen dood. Maar wat niet allen zoo goed weten, is de innerlijke goedheid en vroomheid, die den diepsten grondslag van dat bewegelijke karakter uitmaakten. Ik heb hem te midden zijner hovelingen met de kinderen zien spelen, alsof hij zelf nog een kind was, en in ons laatste vertrouwelijk samenzijn hem met aandoening de liefde hooren roemen van zijn eigen kind.’

Door dezen oprechten toon, zoowel als door den soberen, smaakvollen vorm, waarin de dingen gezegd worden, verheffen zich deze toespraken tot proeven van gewijde welsprekendheid, gelijk onze letterkunde er niet vele telt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Bij de graven van Oranje-Nassau


auteurs

  • over Joannes Carolus Alberdingk Thijm

  • over J.F.M. Sterck

  • over C.E. van Koetsveld