Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gids. Jaargang 90 (1926)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gids. Jaargang 90
Afbeelding van De Gids. Jaargang 90Toon afbeelding van titelpagina van De Gids. Jaargang 90

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.64 MB)

Scans (81.54 MB)

XML (3.67 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gids. Jaargang 90

(1926)– [tijdschrift] Gids, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 444]
[p. 444]

Bibliographie

A.M. de Jong, Merijntje Gijzen's Jeugd.
I. - Het verraad.
II. - Flierefluiter's oponthoud.

Merijntje Gijzen is een achtjarig volksjongetje uit een klein Brabantsch dorp, een gevoelig en moedig mannetje, sterk staand in de vrome beslistheid dat alles wat de pastoor omtrent engelen en duivels vertelde letterlijk waar is, voor wien het leven een voortdurend tournooi is tusschen goed en kwaad waarin hij zonder aarzelen, met wegcijfering van zichzelf, ja, tegen zichzelf in - want hij voelt dat alles wat hij om zichzelf doet reeds zonde is - vastberaden ‘strijdt’ aan de zijde van Jezus. En zooals dat brave ventje in deze beide deelen geteekend is, met zijn grofwollen kousen in de klompen, met zijn petje boven de ernstige oogen, wars van het spelen met andere kinderen, aanhoudend snakkend naar de overwinning van het goede, popelend en schaterlachend bij elk teeken dat dit ophanden is, dat God zal zegevieren, dat de wereld vredig zich zal koesteren in het licht dat bij tijden zijn hartje al zoo verrukt verheldert -, zooals dit ventje geteekend is, - en ik verzeker u dat ik niet sentimenteel ben -, heb ik telkens de lectuur moeten staken en in ik weet niet wat voor ontroering moeten heen en weer loopen, eer ik kon verder lezen. Ziehier een boek van een kind dat u aangrijpt en niet slechts bekoort, zooals bijvoorbeeld ‘Jaapje’ van Van Looy en zooveel andere werken waar kinderen altijd meer object dan subject in zijn, zoodat meer de teedere teekentrant van het jongensportret dan het leven der trekken zelf ons boeit. Neen, wanneer we naar vergelijking in literatuur zouden willen omzien, doen we beter naar Brusse's ‘Boefje’ en naar de schetsen van Zoomers - Vermeer den blik te richten. Maar waardoor het boek van De Jong zich onderscheidt is het volgende. Hij doet ons beseffen, dat kinderen niet slechts kleine menschen in voorbereiding zijn, met al onze gewaarwordingen van vreugde en verdriet lieftallig in minuscule proporties, maar dat kinderen bovendien, buiten de betrekkingen met het menschenleven om, als ‘andere’ wezens, aandeel hebben aan een aparte wereld, goddelijk kostbaar, intact en doelloos, zooals de wereld van dieren en sterren zijn moet, waar wij, die van ons veertiende jaar af het leven tot bewustzijns verschijnselen herleiden, eenvoudig geen toegang in hebben. Hier tegenover is de hoogste houding niet die van den zich herinnerende, want dit is slechts een bewustzijnsverfijning welke zich terstond in een zekere sentimenteele ironie verraadt,

[pagina 445]
[p. 445]

maar die van den toeschouwer; en de merkwaardige terugwerking van dit aanschouwen is, dat de zinnelijke aandacht voor zulk een wereld die met ons leven niets van doen heeft, - en hier stuit ik even op het geheim van elk mystisch aanschouwen - op wonderlijke wijze doet deelhebben aan een zuivere blijdschap die toch in onszelf zijn voorwaarden moet gehad hebben, maar die, voelen we als we een kind aanzien, eerst nu in zijn vatbaren vorm in de werkelijkheid voor ons verschijnt, eerst nu ons hart direct aangrijpt. - Daarom nogmaals: herinnering aan eigen jeugd baat ons niet als wij een kind waarlijk willen zien. De dauwdruppen die de natuur tegen de hitte van den dag bestand maakten, zijn gesmolten als de zon hoog staat. Zulk een glinsterend maar spoorloos verdwenen voedsel, waarop wij misschien wie weet hoe lang nog ongeweten teren, is de kinderlijke reinheid, een verzonken bestanddeel zonder uitzondering in de ziel van elk van ons; le candeur de mon fils, waar Marceline Desbordes-Valmore zulk een prachtig gedicht over schreef.

Maar nu het boek zelf.

Hoe is De Jong te werk gegaan om dit gegeven over te brengen?

Wanneer ge dit boek zult lezen, zal het u wellicht ook opvallen hoe weinig hier, in tegenstelling tot de boeken over Boefje en Gijs, sprake is van Merijntje's huiselijk milieu. Zijn vader, zijn moeder, ze treden slechts als uiterst vaag-omlijnde figuren op. En toch vernemen we terloops, dat juist in het jaar waarvan het boek ons verhaalt, de vader door modernisatie gedwongen van zelfstandig handwerksman naar den stand van fabrieksarbeider afzakt. Deze geheele sociale achtergrond wordt, evenmin als de gezinssfeer, niet van bijzonder belang voor Merijntje's gestemdheden geacht. En terecht. Zijn wereld ligt elders, en de personen die daar wel werkzaam in optreden, zijn de ‘zelfkanters’ in het dorp, de afzijdigen, de zonderlingen. Daar is, in de eerste plaats, de gevreesde strooper, de bandelooze woesteling, bijgenaamd De Kruik, met wien Merijntje van strik tot strik en van fuik tot fuik door de polders meezwerft en een nauwe vriendschap sluit. Daar is, later, een rondtrekkend marskramer ‘Flierefluiter’, een ongedurig kermisgast vol teederheid en grapjes die, in den tijd dat Merijntje misdienaar wordt, zich door den pastoor laat overhalen ad interim het ambt van koster waar te nemen. Daar is de pastoor zelf, een uiterst rechtschapen grijsaard ‘te goed voor deze wereld’; een schrijver en zijn vrouw die in de nabijheid van het dorp een villatje bewonen; en daar is ten slotte een meisje van Merijntje's leeftijd, Blozekriekske, waarmee hij vadertje en moedertje speelt. Ziehier de samenstelling van de omgeving van het achtjarig Merijntje en het knappe en levendige van het boek is, dat elk dezer relaties geheel au sérieux wordt genomen, dat zich telkens tusschen Merijntje en zijn vrienden, in diepsten ernst wederzijds, een verstandhouding ontwikkelt die hun geheele gemoedsleven in beslag neemt en in zekeren zin fataal is. Een opeenvolging van schrijnende idyllen, ziehier de stemming die het boek achterlaat - De Kruik wordt gevangen genomen, van moord beschuldigd, en moet wel bekennen de dader te zijn als Merijntje in zijn argeloosheid het gevonden mes ten overstaan van de politie als het zijne herkent. Flierefluiter vindt geen rust en verlaat het dorp zoodra de pastoor gestorven is, en Merijntje blijft achter zonder den vriend van wien hij iederen middag, als hij de klok hielp luiden, aan het zwiepende touw mocht op en neer zwaaien. En als de pastoor sterft, heeft tegelijk de dienst van koorknaap zijn bekoring en Merijntje's ideaal, zelf eenmaal pastoor

[pagina 446]
[p. 446]

te worden, veel van zijn bereikbaarheid verloren. De schrijver en zijn vrouw gaan uit elkaar en ‘ons Lievrouwke’, zooals Merijntje haar noemde, is naar het buitenland vertrokken; en Blozekriekske blijkt een kleine feeks te zijn en drijft hem er toe, een van zijn moeders kostbare theekopjes ‘met de soldaatjes er op’, voor haar poppenhuis te stelen. -

Twee deelen van ‘Merijntje's Jeugd’ zijn verschenen en ik vermoed dat er meer zullen volgen. Met het oog hierop een paar aanmerkingen waarvan de schrijver misschien gebruik kan maken. Hinderlijk is zijn gewoonte om tusschen de gesprekken in Brabantsch dialect opmerkingen, meest van psychologischen aard, in Hollandsch in te vlechten. Dit onderbreekt de levendigheid van woord en wederwoord, bovendien zijn het meestal vanzelfsprekendheden, overbodige illustraties. Een ernstiger tekortkoming is de zwakte en lengte der landschapsbeschrijvingen. In volgende deelen moet de auteur zich hierin zooveel mogelijk beperken, want dit is zijn fort niet. De landelijkheid wordt al voldoende gesuggereerd door het patois, en de ‘schilderstukjes’ die hier en daar in het boek zijn opgehangen zijn ‘Haagsche school’ en van een met de sfeer van het gegeven strijdig artistiek stedelingen-temperament.

Ik houd van dit boek en Merijntje. Wat de andere figuren betreft, de Kruik riekt wat naar de Jordaan en Flierefluiter naar Pallieter, al is het noch Querido noch Timmermans ooit gelukt hun helden in éen episode ten voeten uit te geven, zooals De Jong dat doet.

 

N.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Merijntje Gijzen's jeugd. Deel 1. Het verraad

  • over Merijntje Gijzen's jeugd. Deel 2. Flierefluiters oponthoud


auteurs

  • Martinus Nijhoff