Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gids. Jaargang 98 (1934)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gids. Jaargang 98
Afbeelding van De Gids. Jaargang 98Toon afbeelding van titelpagina van De Gids. Jaargang 98

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.96 MB)

Scans (70.31 MB)

XML (3.19 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gids. Jaargang 98

(1934)– [tijdschrift] Gids, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]

[Tweede deel]

Stemmen uit de redactie

De koningin-moeder.

- Eenstemmig eert de natie de beminnelijke vrouw, het vertrouwbaar staatshoofd, de voortreffelijke moeder, wier komst onder ons indertijd een donker geworden uitzicht verhelderen kwam, wier jonge moederweelde de afwending eener mogelijke ramp beteekende, immers de zekerheid dat de kroon niet in een stamhuis zou overgaan waaraan geen herinnering ons verbond.

Bitterkoud was de dag toen Willem III werd uitgedragen. Ook in figuurlijke beteekenis. Gevoel van persoonlijke aanhankelijkheid aan wat het in hem verloor, kon jong-Nederland toen niet in het hart branden; - jong Nederland, voor 't welk de bedaagde, in afzondering levende koning een mythe was geweest. Emma's regentschap en moederzorg werden de belofte van een lente. Haar beleid als opvoedster en regentes heeft den band met Oranje, het vertrouwen in het koningschap, ongemeen versterkt; - 1898 kon een blijdschap worden, en een hoop.

Van de eerste plaats getreden, is de Koningin-Moeder de tweede met zachte waardigheid blijven vullen; zóó lang, dat men niet beter wist of de natuur der dingen bracht het mede. Welken invloed zij oefenen mocht, er werd niet onbescheiden naar gevraagd: ieder was overtuigd dat het slechts een invloed ten goede kon wezen.

Welkom vreemdelinge bij hare komst, was zij ons volmaakt eigen geworden als Nederlandsche vrouw en Nederlandsche vorstin; de dankbaarheid van een volk verzelt haar verscheiden.

Slordig idealisme.

- Onder de verwijten aan de acht wordt er één gemist dat toch wel beteekenis kan hebben, omdat het op zwakheid dier gedachtencontrôle wijst die (van hoog-

[pagina 2]
[p. 2]

leeraren te verwachten) stiptheid van uitdrukking alleen verzekert: de verklaring doet studenten (blijkbaar zonder uitsluiting van eerstejaars) in het praesens mededeeling doen omtrent de niet-aanwending van wetenschappelijke bekwaamheden.... die zij nog niet geacht kunnen worden te bezitten.

Miszegging van een zelfverzekerd student, eerder dan van een hoogleeraar.

Kerk en Vrede van 15 Maart lost, onder signatuur van één der acht, het raadsel op. De circulaire is niet door hem gesteld, maar hem aangeboden met verzoek om adhaesie, die hij ‘om de hoofdstrekking’ gaarne gaf, op een oogenblik dat hij ‘het druk had.’

Hetgeen den beste overkomen kan, maar een ongelukje blijft.

Eigenlijk voldoet den schrijver in Kerk en Vrede, op dien drukken dag op een standpunt gelokt ‘dat niet het zijne was,’ alleen het hem eigen zedelijk-godsdienstig protest tegen iederen oorlog, de prediking tot iedereen, wetenschapsman of niet. Prediking die er baat bij moet hebben rechtstreeks, in zuiverheid te blijven behartigd, zonder oogluiking voor de bezwaren - in dit geval de belachelijkheid - van anderer tour de force.

Kunst en sport.

- Het denkbeeld van minister Marchant, den Nederlandschen Voetbal Bond een subsidie aan het Concertgebouw-orkest te doen verleenen, treft een oogenblik door zijne originaliteit. Of het daarom ook, in dezen vorm, aanbeveling verdient? Van het standpunt der voetballers uit beschouwd, schijnt het nauwelijks aanvaardbaar. De voorgestelde subsidie valt geheel buiten het doel hunner vereeniging, zoodat hun antwoord moeilijk anders kan luiden, dan dat het doen van dergelijke giften aan de individueele leden behoort te worden overgelaten. Toch schuilt er in de gedachte van den minister een aantrekkelijke kern. Het is een onloochenbaar feit, dat de voetballers over veel geld kunnen beschikken, over zóóveel zelfs, dat, rekening houdende met het afnemend nut van toenemende hoeveelheden, zeker een deel van wat de wedstrijden opbrengen, uit maatschappelijk oogpunt aanmerkelijk nuttiger zoude kunnen worden besteed, dan de voetballers zelve dit - binnen de grenzen hunner vereenigingswetten - kunnen doen. Overbrenging

[pagina 3]
[p. 3]

van dat deel van dien overdaad dáárheen, waar het tekort aan geldmiddelen in zoo pijnlijk contrast staat tot de geestelijke beteekenis van de instelling, waarvoor zij zijn benoodigd, schijnt dus alleszins gerechtvaardigd. Het is evenwel niet van de voetballers zelf te verlangen, dat zij de wanverhouding tusschen de gemakkelijkheid, waarmede het publiek zijn penningen voor de onschadelijke, maar ook weinig verheffende wedstrijd-emoties offert, en den nood van een der meest sprekende uitingen van onze nationale cultuur, inzien en daaruit de consequenties der offervaardigheid trekken. Hier, gelijk zoo vaak, waar zaken van algemeen belang op het spel staan, zal de overheid regelend moeten ingrijpen. Een tijdelijke belasting op de wedstrijden ten bate van onze noodlijdende orkesten verdient dan ook ernstige overweging.

Eindexamens.

- In afwachting van de reeds lang aangekondigde algemeene reorganisatie van ons middelbaar en voorbereidend hooger onderwijs zijn H.B.S. en Gymnasium verrast met vrij aanzienlijke wijzigingen in de regeling der eindexamens: bij de H.B.S. zal inplaats van door vijf deskundigen slechts door drie toezicht worden uitgeoefend; in sommige vakken zal vrijstelling van examen kunnen worden verleend op grond van rapportcijfers; de leeraren der school zullen bij een deel der examens als assessoren bij hun collegae kunnen fungeeren; voor het Gymnasium zal (met een overgangsbepaling voor wiskunde) voor alle schriftelijk te examineeren vakken (met uitzondering van de Oude Talen) uniform schriftelijk werk worden ingevoerd.

We zullen het voor en tegen van deze maatregelen hier niet bespreken en ook in het midden laten, of het tijdstip van hun publicatie (enkele maanden voor het begin der examens) wel gelukkig gekozen is; van meer belang lijkt namelijk de principieele vraag, op welk standpunt de huidige onderwijsleiding eigenlijk staat ten opzichte van het cardinale twistpunt, of het afnemen van een eindexamen, waaraan studierechten verbonden zijn, overgelaten kan worden aan de scholen zelf, of dat het onder alle omstandigheden van staatswege behoort te geschieden. Uit de nieuw getroffen maatregelen is dat standpunt niet wel op te maken: ze accentueeren het karakter van het school-

[pagina 4]
[p. 4]

examen voor de H.B.S., maar ze verzwakken het eenigszins voor het Gymnasium.

Moge de komende reorganisatie over deze zaak volledige klaarheid brengen. Het kan den minister niet onbekend zijn, welk een wonde plek althans in het leven der H.B.S. het in 1921 ingevoerde schooleindexamen is, hoeveel wantrouwen erdoor is aangekweekt, hoeveel ongelijkheid geschapen. En de zaak is toch waarlijk (ook met het oog op het vraagstuk van de overbevolking der universiteiten en hoogescholen) van voldoend algemeen, principieel en practisch belang, om er eens een ondubbelzinnige uitspraak over te mogen verlangen.

Aan die ondubbelzinnigheid heeft het tot dusver steeds ontbroken: men weet nog steeds niet met zekerheid, wat in 1921 het eigenlijke motief is geweest voor de afschaffing van het staatseindexamen. De een spreekt van didactische overwegingen; een ander van de technische moeilijkheden, die de oude regeling onhoudbaar zouden hebben gemaakt; een derde van bezuiniging. En allen vermoeden, dat de wenschen van het confessioneele bijzonder onderwijs wel meer gewicht in de schaal zullen hebben gelegd, dan officieel ooit is uitgesproken. Maar ook hierover hoort men zelden klare taal.

Intusschen is dat alles historie geworden. Maar de door tallooze ingewijden hoogst onbevredigend geachte regeling van het eindexamen der H.B.S. is tastbare werkelijkheid. Wanneer dan ook de tegenwoordige leiders van ons onderwijs er toe over mochten gaan, die regeling ook in de toekomst in beginsel te handhaven, zou een onomwonden uiteenzetting van de motieven, die hen daartoe drijven, wel een zeer ernstige wensch van alle belanghebbenden blijven.

De cité universitaire te Parijs.

- De studie van de geschiedenis der beeldende kunst kan leiden tot velerlei. Uit die historie puren velen slechts de kennis omtrent een aantal stijlen; zij zullen met hun subjectieven smaak wellicht voor één der voorbije perioden liefde krijgen en, zoo zij zich dat kunnen veroorloven, zich omringen met specimina uit die periode, om zich daarmede, als een des Esseintes met zijn Moreau's, verre te houden van eigen tijd.

[pagina 5]
[p. 5]

De meesten echter van hen, die ‘dwepen met het oude,’ zijn niet omringd door het werkelijk goede uit het verleden. Zij vullen huis en hof met hout- en steen- en bronswerk, dat in feite noch oud, noch schoon is, doch slechts het oude imiteert. Veelal is het ‘bijgewerkt’ met hagelschoten, met pâte ‘antiek’ gemaakt door den handige, die weet, wat des koopers kennis waard is, en die, speculeerende op de verachting voor het nieuwe, grof geld verdient. Men zie zoo vele inboedels.

Aan de vendu-uitstalling van zulk een inboedel deed ons, bij een recente rondgang, de cité universitaire denken en een nog recenter gepubliceerde illustratiereeks versterkte dien indruk en gaf ons de gedachte: In die omgeving moeten nu honderden van de komende geslachten jaren doorbrengen.

De studie van de geschiedenis der beeldende kunst kan ook tot iets geheel anders leiden, tot iets veel diepers en piëteitvollers tegenover het verleden; tot het besef namelijk, dat iedere tijd zijn eigen uitdrukkingsvorm, zijn eigen veruitwendiging heeft of heeft te veroveren en dat, wie respecteert, niet imiteert. De school van Robert de Sorbon imiteerde de antieken niet, het Collège royal niet de Sorbonne en het Institut de France niet de style Henri IV. Doch de cité universitaire imiteert antieken en middeleeuwen en leent zoowel van de Portugeesche barok als van de Wiener sezession. Zij leent van over den geheelen aardbol, uit de landen der rijzende en der dalende zon.

Twee landen bouwden in de cité, die vrij zijn van dat nabootsen uit Oost en West zoo goed als zij vrij zijn van het leenen uit vroeger jaren of vroeger eeuwen; zij bouwden geen tempels, geen pagoden, noch burchten of chateaux. Die landen zijn: Zwitserland en goddank.... ook Holland.

Maar Holland, uiterlijk gereed, wacht voor zijn paviljoen op de inwendige voltooiing. Laat Holland, dat in de cité universitaire blijk heeft gegeven van historisch begrip, zooals alleen nog maar één tweede klein land in Europa, zijn taak niet halverwege laten liggen tot schade van hen, aan wie een plaats in het paviljoen wordt onthouden en tot schade van den naam, dien Holland inderdaad met zijn bouwkunst in het buitenland heeft hoog te houden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken