Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gids. Jaargang 98 (1934)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gids. Jaargang 98
Afbeelding van De Gids. Jaargang 98Toon afbeelding van titelpagina van De Gids. Jaargang 98

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.96 MB)

Scans (70.31 MB)

XML (3.19 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gids. Jaargang 98

(1934)– [tijdschrift] Gids, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 117]
[p. 117]

Stemmen uit de redactie

Italiaansche Kunst in Nederlandsch bezit.

- Het is zeker niet te veel gezegd, wanneer men bij de tentoonstelling van Italiaansche kunst in Nederlandsch bezit, sedert twee weken in het stedelijk museum te Amsterdam geopend en tot October toegankelijk, spreekt van een openbaring. Weinigen inderdaad zullen geweten of ook maar vermoed hebben, dat er zich in Nederland zooveel aan Italiaansche kunst bevond, als op deze expositie bijeen is. Men zag hier en daar in onze musea een enkel Italiaansch werk hangen, men kende misschien ook de teekeningen der Teyler-stichting te Haarlem of wist van de collectie van Prof. Lanz toch gold voor een vollediger kennismaken met de Italiaansche kunst altijd als eisch een bezoek aan Italië zelf of ten minste aan het Louvre, de National Gallery of het Kaiser-Friedrich-Museum.

Doch nu is het ons Nederlanders door een lofwaardige samenwerking van bezitters en een voortreffelijke organisatie, zoowel wat opstelling als wat catalogiseering betreft, mogelijk gemaakt gedurende drie maanden aan schilderijen, teekeningen en gravures, aan plastieken, meubelen, ceramiek, en wat niet al, de gansche ontwikkeling van tre- tot seicento in eigen land te kunnen bestudeeren, en te kunnen genieten van een menigte der prachtigste Italiaansche kunstwerken.

In tijdsvolgorde zien wij hoe, in volhardend streven, het humanisme, dat vóór alles illusionisme eischte, de beeldende kunst losmaakte van wat de nieuwe cultuur slechts als Byzantijnsche nabloei vermocht te zien en als twee-dimensionale uitingen niet kon waardeeren. Gaandeweg zien wij het type verdwijnen voor het individu, de vlakke gouden fond plaats maken voor den achtergrond, die de figuur vrij geeft en door anatomische en pers-

[pagina 118]
[p. 118]

pectivische studieën zien wij hoe allengs nieuwe gebieden ontsloten, nieuwe idealen bereikt worden.

De jonge Florentijnsche werken ontstaan ten tijde van de eerste groote Medici: Fra Filippo en Filippino Lippi, Piero di Cosimo en Botticelli zijn hier de namen. En dan de prachtige reliefs en kleine plastieken van Donatello, Lucca della Robbia, Antonio Rossellino en Benedetto da Majano (kopje van Johannes den Dooper) om slechts enkele van de grootsten te noemen, met della Quercia uit Siena daarnaast.

En zoo gaat het van zaal tot zaal; op het Florence van den Pater Patriae en zijn prachtlievenden kleinzoon Lorenzo volgt Venetië met de archaïseerende Crivelli's, met Carpaccio en de Bellini's.

Na Paris Bordone, Lorenzo Lotto, e.a. is er in zaal IV een prachtig hoekje met Leonardo-volgelingen: Solario, d'Oggiono en een onovertroffen meisjes-reliefportret van Ambrogio de Predis.

Dan komt de overgang van de 15de naar de 16de eeuw, het lineaire, allengs losgelaten, maakt plaats voor het sfumato, de penseelstreek verandert geheel, gelijkheid van kleurkracht wordt verdrongen door concentratie en contrast; het chiaroscuro ontstaat: de barok wordt geboren. Men zie de kop van Correggio, de wonderlijke fond bij Titiaans ‘kind met honden’, Veronese's kostelijke werken en de prachtige portrettenreeks van Tintoretto.

De bloei van de Arnostad is dan voorbij al werken er nog Pontormo, Bronzino en Andrea del Sarto (wiens vrouwelijke model men bij een madonna, toegeschreven aan Pontormo, meent te herkennen). Doch aan de groote barokbeweging neemt de stad nauwelijks deel. Die viert elders haar triomfen; evenwel niet zonder de ‘Widerspruch’ der academische Caracci-volgelingen, waarvan Giulio Carpione de Oude zich verrukt bij Poussin aansluit. Fel contrasteeren met dezen de kleine paneeltjes van den wonderlijken Magnasco, evenals de werken van Strozzi, Vecchia en Guercino met zijn ‘cijnspenning’.

In Tiepolo's schetsen bereikt de barok een eind- en hoogtepunt. Goldini's Venetië tenslotte sluit de reeks met een aantal Canaletto's, Longhi's en Guardi's. Hier klinken de melodieën van het roccoco, die bij Guardi, als bij sommige Don-Juan momenten, al motieven doen hooren die de eeuw, volgende op het ancien régime, aankondigen.

[pagina 119]
[p. 119]

Aan miniaturen, teekeningen en gravures laat zich deze ontwikkeling nog eens volgen.

Het is inderdaad een tentoonstelling als wel zelden in ons land zal zijn samengesteld; voor het werk er aan besteed door de organisatoren en de loyale medewerking der inzenders zal iedere kunstminnende Nederlander dankbaar gestemd zijn.

Madame Curie.

- De wereld heeft in de afgeloopen maand een zwaar verlies geleden door den dood van Marya Sklodowska, medewerkster en opvolgster van haar echtgenoot, den Franschen physicus Pierre Curie en met hem vermaard in de geschiedenis der natuurwetenschap om verwonderlijke vondsten op het gebied der radioactieve verschijnselen. Wat die vondsten voor de ontwikkeling van het menschelijk denken te beteekenen hebben, zal misschien eerst van grooteren tijdsafstand af volledig kunnen worden overzien. Nu er echter sedert de afscheiding van de eerste radioactieve elementen - vrucht van scherp wetenschappelijk inzicht, verfijnde experimenteertechniek en onuitputtelijk geduld - welhaast veertig jaren verloopen zijn, beseffen we reeds duidelijk, in hoe hooge mate dit werk heeft bijgedragen tot de diepingrijpende omwenteling van onze denkbeelden over de natuur, die het begin van de twintigste eeuw gebracht heeft. Dat de physica niet gedoemd is geworden tot den weinig levenwekkenden arbeid, waartoe ze zich aan het eind der negentiende eeuw voortaan scheen te zullen moeten bepalen, tot de geleidelijke voltooiïng van een in beginsel vastgelegd gedachtensysteem, dat zij bevrijd is geworden uit het gevaar van dogmatische verstarring, dat haar bedreigde als gevolg van canoniseering van denkbeelden, waarvan de scheppende kracht uitgeput begon te raken, dat zij den moed heeft gevonden tot die voor de wetenschap meest vruchtbare geesteshouding, die bestaat in den twijfel aan het schijnbaar evidente, dankt zij niet in de laatste plaats aan het werk van de geniale en onvermoeid doorwerkende vrouw, die verschijnselen aan het licht heeft gebracht, waardoor het gebouw der traditioneele natuurbeschouwing tot in zijn grondvesten is geschokt.

Daarom wordt haar heengaan als een zwaar verlies gevoeld door allen, die de natuurwetenschap beoefenen of die in haar

[pagina 120]
[p. 120]

ontwikkeling belangstellen. Maar de indruk van haar dood is niet tot deze betrekkelijk enge groep beperkt gebleven. Aan Madame Curie is het voorrecht ten deel gevallen, dat slechts de allergrootsten in de wetenschappelijke wereld verwerven: in kringen, waar de eigenlijke strekking van haar werk niet kan worden begrepen, wordt haar naam met eerbied genoemd om de menschelijke waarde van haar persoonlijkheid. En daarom zal in de geheele wereld het bericht van haar dood met een besef van verarming ontvangen zijn.

Nieuwe banen?

- Naarmate oude welvaartsbronnen worden afgeknepen (zie den afloop der handelsbespreking met Engeland), heeft Nederland er nieuwe aan te boren. Alle mogelijkheden daartoe dienen te worden gekeurd.

Dus is het niet genoeg de waarheid te herhalen, dat immigratie van Nederlanders naar Nieuw-Guinea of Suriname voor het oogenblik onraadzaam is. Er moet worden onderzocht, of maatregelen zijn te treffen, die deze leegliggende landen, waar immigratie geen inheemsche cultuur te verdringen zou vinden, tot het ontvangen van Nederlanders meer geschikt zouden kunnen maken dan zij het nu zijn.

In dit verband trekken mededeelingen de aandacht, die dr. B. Vrijburg in eene vergadering te 's-Gravenhage ten beste gaf omtrent hetgeen eene studiereis naar Nieuw-Guinea hem deed zien en ondervinden.

‘Gezegend zij Holland’, aldus ving dr. Vrijburg aan, ‘dat het de Oost nog heeft’; - ja, indien het met de Oost ook nieuws, waarvan het vroeger niet gedroomd heeft, weet uit te richten.

Twee lichamen hebben tot dusver kolonisatie op Nieuw-Guinea beproefd. De eene, S.I.K.N.G. (Stichting Immigratie en Kolonisatie Nieuw-Guinea) lokt kolonisten door aanbod van vrije reis en (in bedrag afnemende) ondersteuning gedurende twee jaar; zelf moeten zij terrein aanvragen, huisje bouwen, planten, oogsten en verkoopen. 90% van die kolonisten blijken geen landbouwers te zijn; hevig lijden zij aan malaria, en het verwondert niet ‘dat zij van den eersten zwaren arbeid niets terecht brengen, voor 't meerendeel er niet eens aan beginnen’. De Indische regeering heeft moeten ingrijpen en degenen die

[pagina 121]
[p. 121]

't meest in de verdrukking zaten, ‘en dat waren er ongeveer honderd’, den terugkeer naar Java mogelijk gemaakt.

Deze totaal mislukte proef is genomen in en bij Manokwari; de andere instelling, K.N.G. (Vereeniging Kolonisatie Nieuw-Guinea) werkt in de buurt van Hollandia. Vrije overtocht als bij de S.I.K.N.G., doch hiermede houdt de gelijkenis op. Beperkt crediet, aan te zuiveren door arbeid niet in eigen onderneming, maar ten dienste eener gemeenschap verricht die zich als eerste taak oirbaarmaking van het terrein en het onderhouden van een proeftuin stelt. In de toekomst zal dan de kolonist, die naar het oordeel van den leider voldoende geschoold is, een eigen, inmiddels gereed gemaakt, perceel kunnen verkrijgen.

Zoowel S.I.K.N.G. als K.N.G. koloniseerden tot dusver uitsluitend met Indo's. Hebben Nederlanders op Nieuw-Guinea eene kans? Zeker niet in de met malaria sterk besmette kuststreken waarin Manokwari en Hollandia zijn gelegen. Gezonde, hooger gelegen gebieden ontbreken niet, maar zijn nog nauwelijks als toegankelijk te beschouwen, terwijl men omtrent den graad van vermoedelijke geschiktheid van bepaalde terreinen tot het ondernemen van bepaalde cultures geheel en al in het duister tast. ‘Wanneer men onder deze omstandigheden Hollandsche kolonisten naar Nieuw-Guinea zou brengen, zou dit,’ aldus dr. Vrijburg, ‘één stuk misère worden.’ Tegelijk echter geeft hij hoog op van de mogelijkheden der toekomst: ‘hout is er, van de beste soorten, in overvloed; klappers groeien er weelderig; de sojaboon doet het er best; het levert eerste kwaliteit kapok, katoen en meer vezelgewassen; de sagopalm, ananas, padi en maïs, alles wil er. Voor veeteelt is de bodem zeer geschikt en wat in den grond verborgen is, daar weten we nog weinig van....’

Dit alles is niet voldoende; het doet sterk denken aan wat zoo dikwijls omtrent Suriname is uitgeroepen. Of weelderige tropen ook rendabele tropen kunnen worden hangt van factoren af waarvoor de menschen die er zich heen begeven gedeeltelijk wèl, doch voor een grooter deel niet verantwoordelijk zijn. Welke economische mogelijkheden Nieuw-Guinea oplevert heeft wetenschappelijk onderzoek uit te maken en als men ongelukken voorkomen wil, is het hoog tijd dat Indisch gouvernement en particulieren hiertoe de handen inéénslaan, want zulk een onderzoek is zeker van eenigen duur, en het ongeduld der lieden is groot.

[pagina 122]
[p. 122]

Bij de vragen die op dr. Vrijburg's rede volgden was van kolonisatieproeven sprake die ‘als paddestoelen’ te voorschijn schieten, en waarvoor zich werkloozen ‘uit alle kringen’ aanmelden. Zonder leiding van boven loopt dit allicht op ‘één stuk misère’ uit; het is dr. Vrijburg die het zegt, en de Vaderlandsche Club die het beaamt. Ondanks de moeilijkheid der tijden durft men verdere drooglegging der Zuiderzee, versnelden bruggenbouw, andere groote werken aan. En geen versnelde economische exploratie van Nieuw-Guinea? De intellectueele kracht en technische vaardigheid daartoe vereischt zijn stellig in ons land aanwezig; het komt aan op wat organisatie en wat geld; ook die moeten, bij goeden wil, te scheppen en te vinden wezen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken