Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gids. Jaargang 103 (1939)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gids. Jaargang 103
Afbeelding van De Gids. Jaargang 103Toon afbeelding van titelpagina van De Gids. Jaargang 103

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.15 MB)

Scans (71.94 MB)

XML (3.52 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gids. Jaargang 103

(1939)– [tijdschrift] Gids, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 369]
[p. 369]

Bibliographie

J. Du Plessis Scholtz, Die Afrikaner en sy Taal, 1806-1875. - Nasionale Pers, Kaapstad, 1939 (Utrechtsch proefschrift).

Een uitstekend gedocumenteerd geschrift. Het is zeer eigenaardig dat het een Hollander, Hoogenhout is geweest, die, in 1860 als 17-jarig jonkman aan de Kaap gekomen, in 1873 schrijft: ‘Ja, die Hollanse taal sal naderhand heeltemaal in Afrika gedaan raak, en die Afirkaanse taal sal daarvoor in die plek kom, en das ook reg.... Das waar, op partij skoole wort Hollans, hoog Hollans geleer, maar nou vra ek wat wort deur die meeste kinders van die taal tog verstaan? Hulle leer as goeje brawe jongetjes hulle les, maar wat verstaan hulle daarvan? banja min!.... Dwing tog die Afirkaners nie langer nie om deur middel van vreemde tale die pat na de Hemels Vaderland te zoek; leer Afirkaners Afirkaans!’ - In 1874 heeft S.J. du Toit de taak van Hoogenhout overgenomen (of liever, is hem bijgesprongen). ‘De Genootskap van Regte Afrikaners’, opgericht in 1875 (zegt schrijver) ‘was niet bloot een taalgenootskap nie. Dit blijk reeds uit die doel wat hulle hulself gestel het: “om te staan ver ons taal, ons Nasie en ons Land”.... Hollands was na hulle mening reddeloos verloren, en daarom het hulle na Afrikaans gegrijp. Deur dit te doen het hul die Dietse kultuur in Suid-Afrika van ondergang gered en 'n nieuwe rigting gegee aan die geskiedenis van ons volk en ons land.’

C.

W.G. de Bas, Quatre-Bras en Waterloo. - Van Kampen, Amsterdam 1939.

Quatre-Bras heeft het pasgeboren nederlandsche leger, dat zich met Napoleon's veteranen moest meten, tot roem verstrekt. De zaak is al dikwijls uiteengezet, maar het is genot, het door deze schrijver nogmaals te hooren herhalen: hoe het 8000 Nederlanders en Nassauers zijn geweest, die Ney's overmacht hardnekkig hebben tegengestaan, tot zij eindelijk, oververmoeid en sterk gedund, het gevecht aan anderen konden overlaten; sterk gedund: het 5de bataillon nationale militie, 482 man, verloor 303 aan gesneuvelden, gewonden en vermisten; ook de jagers en de artillerie hadden zich goed geweerd. - Bij Waterloo is het uit de aard der zaak minder op Nederlanders aangekomen dan bij Quatre-Bras, maar ook hier hebben zij zich, zoo dikwijls zij in het vuur werden geworpen, over 't geheel beter gehouden, dan van niet voldoende geschoolde troepen verwacht kon worden.

C.

[pagina 370]
[p. 370]

Dr. A. Wypkema, De invloed van Nederland op ontstaan en ontwikkeling van de Staatsinstellingen der Z.A. Republiek tot 1881. - De Bussy, Pretoria, 1939.

Een boek van 537 bladzijden dat inderdaad het onderwerp uitput; het behandelt niet alleen de Z.A. Republiek maar ook de vóórgeschiedenis (Kaapkolonie en Natal). Het begint (eenigszins verrassend) met de Mist, maar vindt toch gelegenheid, een en ander over het Compagnie's bestuur aan de Kaap in te lasschen. De documentatie is voortreffelijk; het is jammer dat schrijver de namen van de nederlandsche ministers van buitenlandsche zaken Huyssen van Kattendijke en de la Sarraz onkenbaar verhaspelt. In de lijst van geraadpleegde werken is de naam Klerk de Reus verkeerd gespeld. Geheel ten onrechte zegt schrijver dat de derde zoon van Willem I in 1838 aan de Kaap was: Willem I had maar twee zoons! Het was de derde zoon van den Prins van Oranje die in 1838 aan de Kaap was. - Dit boek heeft de schrijver in het nederlandsch geschreven; een vorig werk van zijn hand: ‘Die invloed van Nederland en Nederlands-Indië op ontstaan en ontwikkeling van die regswese in Suid-Afrika’ (Amsterdam 1934) was in het afrikaansch geschreven; de afwijking is niet verklaard. - Ik herhaal, dat schrijver inderdaad alles heeft weten bijeen te stellen wat ter zake dient, en een werk volbracht heeft van noesten ijver, van belang voor Afrikaners gelijk voor Nederlanders.

C.

J. Bierens de Haan, Gemeenschap en Maatschappij. Een analyse van sociale verhoudingen. - Haarlem, H.D. Tjeenk Willink & Zoon 1939.

Het is geen geringe taak, die de schrijver van voornoemd werk zich heeft gesteld: het beschrijven van het wezen der maatschappij. Daarom te meer is een woord van onverholen lof op zijn plaats, waar mag worden geconstateerd, dat de auteur in de ruim driehonderd bladzijden druks, die het resultaat werden van zijn studie, in zijn opzet is geslaagd. Het boek heeft eenerzijds de levendigheid verworven, die het kenmerk is van onze maatschappij en niettemin is de schrijver er in geslaagd zijn objectiviteit te handhaven. Daarin kan hij alleen geslaagd zijn, doordat hij zijn stof, hoe veelomvattend ook, beheerschte.

Dat deze materie inderdaad schier grenzenloos was, moge blijken uit het feit, dat de schrijver zich ten doel stelde inzicht te geven in de sociale werkelijkheid als geheel. Daarin een systematiek te ontdekken, is waarlijk niet eenvoudig. Terecht toch wordt opgemerkt, dat niets in de sociale werkelijkheid geisoleerd staat, doch dat alles daarin op eenige wijze met elkaar verbonden is. Hoe kan nu het verband van deze algemeene, veelvuldige verbondenheid worden opgespoord?

Mr. Bierens de Haan heeft dit verband gelegd in een trits van mensch, gemeenschap en maatschappij. In het eerste ligt het individuëele opgesloten, het tweede omvat den mensch in zijne persoonlijke verhouding tot zijne medemenschen en heeft daardoor zoowel kenmerken van het individuëele als van het collectieve, van de maatschappij in zich; krijgt het daarentegen vasten vorm, dan wordt de gemeenschap tot groep (een verschijnsel, dat de schrijver terecht in een apart hoofdstuk

[pagina 371]
[p. 371]

behandelt). De maatschappij tenslotte is het geheel en daardoor het onpersoonlijke, het collectieve.

Bij de beschouwing van dit boek is het niet ondienstig te wijzen op hetgeen de schrijver bij zijn bespreking van het individu in zijn omgeving, in gemeenschap tot anderen, vooropstelt. Wat de een heeft opgemerkt, schrijft hij, zal een ander ontgaan zijn. Wat tot den een spreekt, laat een ander onverschillig. Waar binnen het kader van deze bespreking een beschouwing omtrent het vele, dat het werk geeft, tot de onmogelijkheden behoort, zoo zal een keuze dienen te worden gedaan, die gegrond is op subjectieve waardeering en die daardoor alleen al de geest van het boek onrecht aandoet.

Wat tot mij het meeste sprak, was de voortreffelijke wijze, waarop een evenwicht werd verkregen tusschen mensch en maatschappij, tusschen het individuëele en het collectieve. Dit is daarom zoo bij uitstek belangrijk, omdat gezegd mag worden, dat de hoop op een toekomst op het vinden daarvan is gebouwd.

De schrijver gaat uit van het individu, niet van de collectiviteit, omdat niet in de collectiviteit de scheppende kracht is gelegen, maar in deze, in de persoonlijkheid. De mensch handelt en steeds handelt hij en hij alleen. Ook als een groep handelend optreedt, zijn het toch de leiders, die handelen. Handelen is echter onmogelijk zonder verantwoordelijkheid. Zoo komt men tot deze reeks: zoover er persoonlijkheid is, is er vrijheid: zoover er vrijheid is, is er verantwoordelijkheid; zoover er verantwoordelijkheid is, is er verplichting.

Toch moet er geordend worden. Want, zegt de schrijver, het bewustzijn van verantwoordelijkheid gaat niet steeds even ver als de feitelijke verantwoordelijkheid reikt. De vrijheid is veelal grooter dan het bewustzijn der verantwoordelijkheid. Daarom zou het vanzelf spreken, dat in een zich verder ontwikkelende samenleving steeds meer geordend moet worden. Deze redegeving voor de ordening kan ik niet volgen. Slechts kan worden toegegeven, dat wanneer het bewustzijn van verantwoordelijkheid onvoldoende mocht blijken, de maatschappij ordening van noode heeft. Doch dat de groei der maatschappij per se meer ordening met zich zou moeten brengen, dus omdat dan in toenemende mate te weinig bewustzijn van verantwoordelijkheid wordt geconstateerd is iets, dat zonder nader bewijs niet kan worden erkend, omdat het de mogelijkheid, dat het zedelijk peil der menschheid op den duur wordt verhoogd en daardoor verantwoordelijkheidsbesef en maatschappelijke groei gelijken tred houden verwaarloost, immers niet onderzoekt.

Zeer sterk daarentegen is de argumentatie ter anderer plaatse, waarom uit economische motieven ordening daar in toenemende mate is geboden. Het vroegere simpele proces van productie en prijsvorming is door de mechaniseering veranderd. Voor een aanzienlijk deel worden de productiekosten tegenwoordig dikwijls te voren betaald, immers geïnvesteerd in het mechanisme. Daardoor ontstaan vaste kosten, die het wenschelijk maken de productie zoo hoog mogelijk op te voeren, omdat de kosten per eenheid product dientengevolge des te lager worden. Steeds scherper wordende concurrentie is daarvan het gevolg, met als verdere consequentie prijsverlaging, die op haar beurt weer een toestand kan scheppen, waarin het verkieslijker schijnt verder tegen verlies latende prijzen te produceeren, liever dan de productie stop te zetten. Deze ontwrichting noopt tot ordening.

[pagina 372]
[p. 372]

Aan den anderen kant dient terdege overwogen te worden, dat de mogelijkheid tot ordening grenzen heeft. In de eerste plaats kan de collectiviteit niet in het luchtledig ordenen, doch haar machtigste vorm, de Staat kan slechts vorm geven aan dat, wat in de maatschappij reeds aanwezig is. Er moet dus een begin van ordening zijn. Anderzijds moet er plaats blijven voor de persoonlijkheid, want anders ontbreekt de scheppende kracht en dus de handeling. Derhalve kan de ordening op den duur niet zoover gaan, dat zij de spontane reactie van het maatschappelijk leven belet, want dan geschiedt onverbiddelijk van tweeën één: òf ondergang, òf reactie, die het persoonlijk leven lucht geeft. Zoo komt de schrijver dus tot een zeker evenwicht tusschen persoonlijkheid en collectiviteit.

Aan het einde van zijn werk de crisis in het licht van onze kultuur beschouwende, stelt de schrijver, dat de collectiviteit het van de persoonlijkheid dreigt te winnen, zoodat de keuze van ondergang of reactie daar is. Het is al wederom een verdienste van het werk, dat het de mogelijkheid van een oplossing aangeeft door ons voor te houden, dat wij hebben te streven naar versterking en vernieuwing van gemeenschapsbanden om daardoor de persoonlijkheid hare scheppende kracht te hergeven.

N.J.C.M. Kappeyne van de Coppello


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • H.T. Colenbrander

  • Nicolaas Johannes Cornelis Marie Kappeyne van de Coppello

  • over Willem Gerardus de Bas

  • over J. du P. Scholtz

  • over J. Bierens de Haan

  • over Albertus Wypkema