Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Grimbergse oorlog (1852-1854)

Informatie terzijde

Titelpagina van Grimbergse oorlog
Afbeelding van Grimbergse oorlogToon afbeelding van titelpagina van Grimbergse oorlog

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.89 MB)

XML (1.23 MB)

tekstbestand






Editeurs

Ph. Blommaert

C.P. Serrure



Genre

poëzie

Subgenre

kroniek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Grimbergse oorlog

(1852-1854)–Anoniem Grimbergse oorlog–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[vs. 5203-5489]aant.

 
Ach armen! dat se hem versumen
 
So mosten, dat was sonde groot,
 
Dat si elc anderen sloeghen doot,
 
Die edelste van kerstenhede,
 
Dat was sonde ende jammerhede.
 
Hadden si horen overmoetGa naar voetnoot5208
 
Willen werpen onder voet,
5210.[regelnummer]
Ende gewroken Gods andeaant.
 
Op Saracenen, op Gods viande,
 
Ende daer broederlike gevochten,
 
So waert recht dat wi se mochten
 
Prisen, dat si hadden mede
 
Bloeme geweest van kerstenhede;
 
Maer hier toe en mocht niet comen;
 
Elc hadde anderen geerne genomen
[pagina 237]
[p. 237]
 
Goet, ere ende oic lijf.
 
Aldus duerde desen kijf
5220.[regelnummer]
Tot dat die Gods crachte
 
Den dach verkeerde in den nachte,
 
Ende si nemmer en consten gesien;
 
Doen moest elc van anderen tien,
 
Ende varen in sire hoeden.
 
Men sach daer menighe moeden
 
Riddere van den velde sceiden;Ga naar voetnoot5226
 
Maer die velden ende die weiden
 
Bleven verschs van bloede root,Ga naar voetnoot5228
 
Daer die strijt starc ende groot
5230.[regelnummer]
Op hadde gheweest den langen dach.Ga naar voetnoot5230
 
In beiden siden was groot beclach
 
Om gewonden ende om doden,
 
Die daer waren in groter node.
 
Die heren van Grimberghen daden
 
Haer ghewonde wel begaden:
 
Sy hadden goede meesters dare,
 
Diere toe namen goede ware;Ga naar voetnoot5237
 
Sy aten, sy droncken, sy maeckten herte;
 
Sy hadden d'alre meeste smerte,Ga naar voetnoot5239
5240.[regelnummer]
Die metten jongen hertoghe waren;
 
Sine waren also niet ontvaren,Ga naar voetnoot5241
[pagina 238]
[p. 238]
 
Maer datse sciet die donkere nacht.
 
Die van Grimbergen hadden bedacht
 
Te settene al jegen al,
 
Ende te proevene haer geval;
 
Dies wert men wel des dages geware
 
In des joncs hertoghen scare,
 
Die menighen man wel gheboren
 
In dien strijt hadden verloren,
5250.[regelnummer]
Beide t' ors ende te voet.Ga naar voetnoot5250
 
Sy merckten wel ende waren vroet
 
Dat si hare ere niet en consten gehouden,
 
Noch des strijts langher ghewouden,
 
Sine bejaegden hulpe mere.Ga naar voetnoot5254
 
Doen sprac her Heinric, die stoute here,
 
Die momboir was des hertoghen,
 
Ende die hem in dit orloghenGa naar voetnoot5257
 
Proefde wel ghetrouwelike;
 
Ruwaert was hi van den rike,
5260.[regelnummer]
Ende leitsman der Brabantsoene:
 
‘Ghy heren, wy hebben wel te doene,Ga naar voetnoot5261
 
Dat ons iemant gave selcken raet,
 
Dat wy gevelden d'overdaet,
 
Die van Grimbergen die heren
 
Met overmoede t' onswert keren,Ga naar voetnoot5265
[pagina 239]
[p. 239]
 
Ende die hem niet willen gematen.
 
Sy hebben so stercke ommesaten,
 
Ende selcke helpe vercregen,
 
Ons en diet geen were daer jeghen,
5270.[regelnummer]
Wy bliven altoos in den toren.
 
Wanneer si den lesten horenGa naar voetnoot5271aant.
 
Ten tinnen op hoer borch doen tuten,
 
So sijn wy seker strijts hier buten,
 
Ende fellike van hem bestreden,
 
Als wy best wanen te sijn in vreden,
 
End met gemake leven souden.’
 
Doen sprac daer een, hiet her Bouden,
 
Van den Torre was sijn toename:
 
‘Ghy heren, waert u bequame,
5280.[regelnummer]
Ic soude ons geven goeden raet:
 
Nadat ons ghescapen staet,
 
Sone mogen wy hulpe niet ontbaeren.Ga naar voetnoot5282
 
My dunct goet dat men doe varen
 
Enigen man, die ontdecke
 
Den grave van Vlaenderen ende vertrecke,
 
Hoe dat met onsen jongen here steet.
 
Ic hope het sal hem wesen leet
[pagina 240]
[p. 240]
 
Dat van Grimberghen die heren
 
Sijn volc verslaen, sijn lant strueren,
5290.[regelnummer]
Om hulpe sal men hem bidden dan.
 
Die grave es so ghetrouwe man,
 
Licht hi wert also beraden,Ga naar voetnoot5292
 
Dat hy ons sal staen in staden,
 
Ende die van Grimberghen helpen dwinghen.
 
Connen wy 't hiertoe ghebringhen,Ga naar voetnoot5295
 
Soe wert gevelt hoer overmoet,
 
Ende onse joncheer blijft in sijn goet,
 
Ende wy met in groter ere.
 
Anders en moghen wy nemmermere
5300.[regelnummer]
Voleynden dat hier es begonnen.’ -
 
‘Her Bouden, here, wine souden connenGa naar voetnoot5301
 
Vinden ghenen beteren raet,
 
Sprac her Heinric, dat verstaet,
 
Want eer gesciede dat wonder
 
Dat elc anderen brachten t' onder
 
Met striden, in enigen kere,
 
Ons hulpe soude meerderen sere.aant.
 
Ende want hier niemant es so goet,
 
So hoesch van talen, no so vroet;
5310.[regelnummer]
Dese bootscap voere u
 
Te doen, hierom bid ic u nu
[pagina 241]
[p. 241]
 
Vriendelic als minen vrient;
 
Want ghi onsen joncheer ghedient
 
Hebt met trouwe goet ende gave,Ga naar voetnoot5314
 
Dat ghy onsen bode toten grave
 
Sijn wilt, ende hem verclaren
 
Hoe dat hier es gevaren,
 
Ende bidden hem dore genade
 
Dat hy ons succors berade,
5320.[regelnummer]
Also dat onse jonchere
 
Blive in sijn goet, in sijn ere.’
 
Doe sprac van den Torre her Boudewijn:
 
‘Dit moet in Gods name sijn:
 
Wildijt, ghy heren, dat ic 't doe,
 
So wil ic my gereiden toe.’
 
Hy hiet gereiden na 't gone
 
Her Woutere sinen sone
 
Met hem te varen te hant
 
Toten grave van Vlaenderlant,
5330.[regelnummer]
Ende twee sire neven ende knapen viere,
 
Die hem dairtoe gereiden sciere.
 
Dese geselscap goet ende fijn
 
Voer ten grave Boudewijn,
[pagina 242]
[p. 242]
 
Den edelsten prince dien men vant,
 
Ende die vele metter hantGa naar voetnoot5335
 
Wrachte op die Gods viande;
 
Want hi versloech metten brande
 
Maloperze ende Rodewine,
 
Twee ontsachelike Sarasine,Ga naar voetnoot5339
5340.[regelnummer]
Resen starc ende groot,
 
Die kerstenheyt in groter noot
 
Dicke brachten ende verloeden.
 
Mijn her Bouden met ootmoeden
 
Van den Torre groete den here
 
Van Vlaenderen utermaten sere
 
Van des joncs hertogen wegen,
 
Dien menigen man was afgeslegen,
 
Ende noch lach in groten noot:
 
‘Want menigen swaren stoet,
5350.[regelnummer]
Her grave, doen hem de Grimbergsche heren;
 
Sijn volc verslaen sy, ende strueren
 
Sijn lant met groter crachte,
 
Beide by daghe ende by nachte.
 
Sy sijn van maghen also groot,
 
Ende hebben vergadert selc conroet,
[pagina 243]
[p. 243]
 
Dat si van Brabant den jonchere
 
Niet en willen kennen voer overhere,Ga naar voetnoot5357
 
Noch oic en willen wiken.
 
Nu bid ic u door Gode den rike,
5360.[regelnummer]
Onse jonchere ende sijn baroene,
 
Want ghijs wel macht hebt te doene,
 
Dat ghi hem wilt succors beraden,
 
Dat hy van den overdaden,
 
Die in Brabant sijn geseten,
 
Wraec hebbe over die heren vermeten
 
Van Grimbergen, mits uwer gewout
 
Ende uwer hulperen menichfout.’
 
Doen sprac van Vlaenderen die grave:
 
‘Hier wil ic my bespreken ave
5370.[regelnummer]
Metten baroene van minen lande.
 
Dicke bejaegt een here scande,
 
Die sonder sire genoten raet
 
Orloge of hoge dinc bestaet.’
 
Hierna ontboet die grave fijn
 
Voer hem die baroene sijn
 
T' enen hemeliken rade,
 
Wat hy best hier met dade.
[pagina 244]
[p. 244]
 
Doen berieden si hem te hande
 
Ende seiden: ‘Here, het was scande,Ga naar voetnoot5379
5380.[regelnummer]
Soudi 't orlogh ane die ghene bestaen,
 
Die u niet en hebben mesdaen.
 
Hout u gebuere over u vrient,
 
Sine hadden arch an u verdient.
 
By goeden gebueren, sonder sorgen,
 
Heeft men dicke goeden morgen;
 
Maer ghy sout versoeken ere
 
Of van Brabant die jonchere,
 
Heer grave, u man wil worden,
 
So mochti met eren torden
5390.[regelnummer]
In dit orlogen, ende hem beraden
 
Succors, ende staen in staden;
 
Want ghi 't dan sculdich waert te doene.’
 
Bi den raet van sine baroene
 
Ginc die grave voert aldair,
 
Ende ontdecte her Bouden claer
 
Van der Torre, die tot hem seide:
 
‘Her grave, ic en can u geen sekerheideGa naar voetnoot5397
 
Van manscape gheloven nu;
[pagina 245]
[p. 245]
 
Maer ghine selt niet belgen uGa naar voetnoot5399
5400.[regelnummer]
Dat ic, sonder eenich belof
 
Hier af te doene, rume u hof;
 
Gine selt in 't erge niet verstaen.Ga naar voetnoot5402
 
Myne bootscap heb ic gedaen,
 
Niet verder wil ic overterden
 
Dat onse joncheer u man sonde werden
 
Van Brabant; wet dat, grave coene,Ga naar voetnoot5406
 
Dat u daer af belof te doene
 
Een twint niet en was geladen my.
 
Marie die coninginne vry
5410.[regelnummer]
Moet van Brabant den jonchere
 
Sparen, ende houden in sijn ere;
 
Want hem nu sere es ontsient.Ga naar voetnoot5412aant.
 
Ter noot proeft men wel den vrient,
 
Her grave, God houde u in eren;
 
Te minen jonchere wil ic keren,Ga naar voetnoot5415
 
Ende 't sinen rade, ende hem beconden
 
Wat ic ane u heb bevonden.’
 
Dus es her Bouden weder comen
 
Van Torre, ende heeft genomenGa naar voetnoot5419
5420.[regelnummer]
Mijn her Heinric met geninde,
 
Die momboire was van den kinde;
[pagina 246]
[p. 246]
 
Voer een side leide hine te waren;Ga naar voetnoot5422
 
Met hem nam hi die riddaren,
 
Die leitsman waren in den raet,
 
Ende seide: ‘Neghenen toeverlaet
 
En can ic aen den grave vinden,
 
Dat hy hem wille onderwinden
 
Deser oirloghen, sonder onse jonchereGa naar voetnoot5428
 
En wille sijn man worden voirt mere.’
5430.[regelnummer]
Her Heinric sprac doe:
 
‘Ghy heren, ic rade wel hier toe,
 
Wy moeten volgen desen rade,
 
Ochte vallen in meerder scade;
 
Wy hebben al te felle gebuere.
 
God mach beteren ons aventuere!Ga naar voetnoot5435
 
Al geloven wy dat, nochtan
 
En mach onse jonchere niemants man
 
Werden, eer hy sy voljaert;Ga naar voetnoot5438
 
Sijn borge wordic onvervaert.
5440.[regelnummer]
Als hy compt te sinen daghen,
 
Ende hy mach wapen dragen,
 
Wilt hy, hy mach 't gestade houden,
 
Of keren in een anderen vouden.’
[pagina 247]
[p. 247]
 
Dus droeghen die heren overeen
 
Daer te varene onder hem tween,
 
Mijn her Heinric ende her Bouden,Ga naar voetnoot5446
 
Die borghe hier af wesen souden,
 
Ende die met desen selven rade
 
Brabant holpen uter scade,Ga naar voetnoot5449
5450.[regelnummer]
So dat si 't lant ende haer jonchere
 
Hier met hilden doen in sijn ere.
 
Die heren sijn so verre comen
 
Dat si den grave hebben vernomen,
 
Die van Vlaenderen was here,
 
Die se ontfinc met groter ere:
 
Hy wiste wel wat si sochten.
 
Die bootscap, die si brochten,
 
Ontdecken si hem te hant.
 
Mijn heer Heinric sprac: ‘Brabant
5460.[regelnummer]
Ende ons jonchere, her grave coene,
 
Heeft uwer hulpe te doene,
 
Ghelijk als u seide here Bouden;
 
Sal onse jonchere syne ere behouden,
 
Ende 't land van Brabant sijn ontladen,Ga naar voetnoot5464
 
So moetti ons staen in staden;
 
Want wy bebben sware omsaten,
 
Die hem niet willen gematen,
[pagina 248]
[p. 248]
 
Noch over here, min noch mere,
 
Van Brabant kennen onsen jonchere.
5470.[regelnummer]
Sy hebben met hem in hare side
 
Die bloeme van ridderen in elken stride.
 
Dus soeken wy hulpe hier aen u,
 
Ende willen hem verborgen nu,
 
Onsen jonchere, op ons lijf
 
U man te werden sonder blijf,
 
T' eerst dat hy verjaert sal wesen;
 
Sekerheit doen wy u van desen
 
By ridderscape ende by trouwen;
 
Vindijs niet waer, doet afhouwen
5480.[regelnummer]
Mijn hooft, ic ben de momber sijn.’Ga naar voetnoot5480
 
Doen sprac die grave Boudewijn
 
Van Vlaenderen die prince goet:
 
‘Ic segghe dat ghy als goet man doet,
 
Ende als ghetrouwe; op dit beheet
 
Sal u mijn hulpe wesen gereet.Ga naar voetnoot5485
 
Uwen jonchere wil ic nu te staden
 
Staen, ende Brabant ontladen
 
Van verdriete ende van verliese,
 
Oft ic 't late, dat ic riese.’

voetnoot5208
Hadden sy haeren overmoet Willen worpen onder voet, Ende ghewroken Christus ande Op de Sarasine, Gods vyande, Ende daer ghevochten broederlijcke, Men hadde moghen segghen sekerlijcke Dat sy waeren, sonder berommen, Van alle de werelt die bloemen; Maer hiertoe en mocht niet commen, Elck hadde anderen ghenomen, Hadde hy gheconnen, goet ende lijf; Aldus deurde altoos stijf Die strijt tot dat Gods cracht Den dach dede keeren in den nacht, Ende sy niet meer en consten ghesien; Daer moeste elck van den anderen schien, Ende waeren in sijnder hoeden.
voetnoot5226
Binnen dien van den velde scheyden.
voetnoot5228
Veerschs.
voetnoot5230
Al die(n) langhen dach In beyde syden het was groot beclach Omme haere ghewonde, om haere dooden, Die daer waeren in dien noode.
voetnoot5237
Dyer wel toe naemen waere.
voetnoot5239
De aldermeeste.
voetnoot5241
Sy en waeren so niet ontvaeren; Maer het schietse die donker nacht. Die van Grimberghen hadden ghedacht Te settene al jeghen al, Ende te aventeuren haer gheval; Dies wierden des daechs wel ghewaere.
voetnoot5250
Beyde te orsse ende te voet, Dat sy haer eere niet en consten behouden.
voetnoot5254
Sy bejaegden hulpe meere. Doen sprack Hendrick, die stoute heere.
voetnoot5257
In deser oorloghen.
voetnoot5261
Ghy heeren, wy hadden wel te doene Dat ons yemant gave raet, Dat wy wederstonden die overdaet.
voetnoot5265
Tot onswaert keeren, Ende die hen niet en willen maeten. Sy hebben so stercken ondersaeten, Ende sulcke een hulpe vercreghen, Ons en helpter gheen weren jeghen.
voetnoot5271
Wanneer sy den luden hooren, Den tynne op haer borch doen tuyten, So sijn wy sekers strijts hier buyten, Ende sijn dickwels van hem bestreden,Als wy best waenen met vreden Leven, ende met ghemake sijn.’ Doen sprack mijn heere Bouduwin.
voetnoot5282
Sone moghen wy gheene hulpe ontbaeren; My dinckt goet dat men doet vaeren Eenighen man, die vertrecke Den grave van Vlaenderen ende ontdecke, Hoe dat met onsen joncheere steet.
voetnoot5292
Lichte hy weert so beraden.
voetnoot5295
Connen't wy hiertoe ghebringhen, So weert hier ghevelt haer overmoet.
voetnoot5301
‘Heer Bouden, heere, men soude connen Vinden gheenen beteren raet, Sprack heer Heindrick, naer dat staet; Want eer gheschiede dat wondere Dat wy elcanderen mochten t' ondere Met stryden bringhen in eenigher keere; Onse hulpe soude minderen al te seere. Want hier nietmant en es so goet, So hoeschs van taelen, noch so vroet Dese bodscap te doene voor u. Hieromme so bidde ick u nu.
voetnoot5314
Hebt met trouwen in dese orloghe, Dat ghy aen des graven hooghe Onsen bode sijt ende hem wilt verclaeren Hoe hier met ons es ghevaeren, Ende bidden hem door ghenaede Dat hy ons secours berade, So dat onsen joncheere Behouden mach syne eere.’ Ende mijn heere Bouden antwoorde doe: ‘So willick my nu bereyden toe.’ Ende hiet ghereyden nae 't gone Mijn heere Woultere synen sone, Alse met hem te vaerene te hant Tot den grave in Vlaenderlant, Ende twee sijnder neven ende knaepen viere, Die hen allen ghereyden schiere, Ende voeren metten ruddre fyne Totten grave Bouduwine.
voetnoot5335
Ende die groot wondere metter hant Vrachte op des Gods viande.
voetnoot5339
Raloperde ende Roduwine, Twee onsalighe Sarasinen, Reusen starck ende groot, Die kerstenheyt wesende in grooten noot Dickels brachten ende verloeden. Mijn heere Bouden met oetmoeden Van den Thorre groete dien heere. Van Vlaenderen uytermaeten seere Van des jonghes hertoghen weghen, Dien menighe man es afghesleghen, Ende noch leghet in grooten noot; Want hem menighen swaeren stoot Van Grimberghen doen die heeren, Sijn volck verslaen, sijn lant strueeren Met overmoede ende met crachte, By daeghe ende oock by nachte.
voetnoot5357
Niet en kinnen ofte houden als overheere, Noch een twint hem en willen wijcken. Nu bid hy u om Gode den rijcken, Dat ghy hem wilt soucors beraden, So dat hy van den overdaden Mids uwer hulpe, hem moghe wreken.’ - ‘Ick wille my, sprack die grave, bespreken Metten baroenen van mynen lande; Want dickels bejaegt een heere schande, Die sonder syne ghenooten raet Oorloghe ofte groote dinck bestaet. Dus ontbood die grave fijn Voor hem die baroenen sijn, T' eenen heymelijcken raede, Wat hy best hier mede dade.
voetnoot5379
Ende seyden: ‘Heere grave, het waere schande Soud hy dese orloghe bestaen Teghen dieghene die u niet en hebben misdaen, Hout u ghebeure over uwen vrient, Syne hadden 's erghens jeghens u verdient. Die goede ghebeuren heeft en dorfs niet sorghen, Dickels heeft hy goeden morghen; Maer, heer grave, verstaet oock meere, Woude van Brabant die jonckheere U man werden, verseucket nu, So mocht ghy met eeren terden, segghe ick u, In dit oorloghe ende hem beraeden Soecours ende staen in staeden; Want ghy dan schuldich weert te doene Metten raede van uwe baroene.’ Ende voorts ginck die grave daer, Ende vertelde heer Boudine claer.
voetnoot5397
Heere grave, ick en can u gheene waerheyde.
voetnoot5399
Maer ghy en sult niet belgen u.
voetnoot5402
Wike u hof; Ende ghy en sult in argher niet verstaen; Myne bodschap hebbe ick ghedaen, Niet voordre en wille ick overterden.
voetnoot5406
Van Brabant heere grave coene; U daer af belof te doene So en was twint gheladen my.
voetnoot5412
Want nu hem seere es ontsient.
voetnoot5415
Tot mynen joncheere wil ick keeren, Ende 't synen (rade ende) hem orconden Wat ick aen u hebbe ghevonden.’
voetnoot5419
Van den Thorre, ende heeft ghenomen Mijn heere Henrijcke met gheninde.
voetnoot5422
Over eene syde leydine te waere. Met hem nam hy die rudderen daere, Die leytsmannen waeren ende raet, Ende seyde: ‘Negheen toeverlaet.
voetnoot5428
Dese oorloghe voor onsen joncheere, Hy en werde sijn man ende bleve (vort) meere.’ Mijn heere Hendrick sprack doe: ‘Ghy heeren,ick raede u wel hiertoe Dat wy volghen desen raede, Ofte wy vallen in noch meerdere schade.
voetnoot5435
Oock mach God beteren onse aventure, Al beloven wy dit, nochtan.
voetnoot5438
Werden eer hy heeft sijn volle jaer; syne borghe werde ick voorwaer. Als onse joncheere tot synen daeghen Compt ende hy waepenen draeghen Mach, so houde hy dit ghestade, Ofte doet hy sulx hy weert te raede.’
voetnoot5446
Mijn heere Heindrick ende mijn heere Bouden.
voetnoot5449
Uyt groote schade, So dat sy 't lant ende haeren joncheere Hiermede hilden in sijnder eeren. Aldus sijn die heeren commen So verre dat sy hebben vernomen Den grave van Vlaenderenlant, Die se wel ontfinck al te hant. Mijn heere Hendrick van Brabant Sprack aldus: ‘Heere grave coene, Uwer hulpen hebben wy van doene.
voetnoot5464
Ende 't lant van Brabant sijn ontlaeden, So moet ghy ons staen in staeden; Want wy hebben swaere ondersaeten, Die hen niet en willen ghemaeten, Noch over heere kennen onsen joncheere Van Brabant no min no meere. Sy hebben met hen van wyde van syde Die blommen van ruddren t' elcken stryde, Dus soecken wy hulpe, grave, aen u, Ende willen hier verborghen nu Onsen joncheere op sijn lijf.
voetnoot5480
Die monboir sijn.
voetnoot5485
Sijn bereet; Ick wille uwen joncheere staen in staeden.’ Nu hoort wat op d'ander syde daden Die op die borch boven laeghen. Deerst dat sy den dach versaeghen, So blies men eenen grooten hoorne; Sy waeren ghewaepent al te vooren, Ende deden haere poorten ontsluyten. In den herre reden sy daer buyten, Schilt om hals, 't sperre in de hant.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken