Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Groot Nederland. Jaargang 20 (1922)

Informatie terzijde

Titelpagina van Groot Nederland. Jaargang 20
Afbeelding van Groot Nederland. Jaargang 20Toon afbeelding van titelpagina van Groot Nederland. Jaargang 20

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.74 MB)

Scans (78.78 MB)

ebook (4.64 MB)

XML (3.48 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Groot Nederland. Jaargang 20

(1922)– [tijdschrift] Groot Nederland–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 274]
[p. 274]

Gedichten

Reservatio mentalis.

 
Doe niet heden, wat gij tot morgen uitstellen kunt.
 
Maar nog onherroepelijker dan de daad is de gedachte.
 
Meedoen aan het ijdel gebaren, aan het voos en ledig
 
Gebaren van de conventie meedoen is mij wel goed;
 
Opdat niet de hatende wereld mijn hart kan lezen,
 
Opdat ik kan meeleven nog, al is mijn hart ook
 
Elken morgen zwaar van doodzonde en wanhoop,
 
Elken morgen dat ik ontwaak met mijn hart in mij brandend,
 
Kloppend en brandend en wegend en zwaar van weerzin
 
Tegen den dag die komt. O bitter ontwaken,
 
Elken dag, tot bewustheid.
 
Ik kan daardoor al haast des morgens mijn bed niet meer uit.
 
Trouwens, vannacht heb ik tot heel laat in Péguy gelezen.
 
Ik, een Hollandsche Jood, zeg: hij is groot.
 
Die diepst leven, gemeenzaamheid met alles en alles willen,
 
Staan daardoor, ja juist daardoor graf-eenzaam.
 
Schijn van conventie redt me: konden op straat de menschen
 
Mij kennen, ze zouden me nawijzen en naloopen,
 
Lange stoeten, en in de lantarens klimmen om beter te zien.
 
Daarom doe ik als zij - wat is in een daad? - maar mijn hart blijft zuiver.
 
Wie ben ik, wat ben ik, als ik niet Alles ben?
 
Lachen moet ik verwonderd, als ik bedenk Van Vriesland te heeten.
 
Mijzelf ben ik niet nader verwant dan u of ieder,
 
Dan den stillen tuindersknecht dien ik daar gaan zie,
 
Dien ik niet ken - en toch ken met geheel mijn ziel.

Nov. '20.

[pagina 275]
[p. 275]

Vrouwen.

 
Moede vrouwen geven hun lichaam veil
 
In deze stad. De felle lampen schreien
 
Hun rossen gloed over eindloos heenglijen
 
Der vrouwen uit, die spieden wreed en geil
 
 
 
Naar prooi. De stomme donkre huizenrijen
 
Ter weerszij staren hoog, hunkrend naar 't heil
 
Van koelen hemel die zich als een zeil
 
Boven de straat uitspant, grijs-vlos en zijen.
 
 
 
O moede zusters in dees moede stad,
 
Uw droeve levens heb ik liefgehad:
 
Een lange jeugd lang waart gij mij verwant.
 
 
 
Want ook de Dichter loopt het leven door
 
Lijdend als gij, en geeft zich allen, voor
 
Een nooit gekend geluk dat hem verbrandt.

Febr. '21.

[pagina 276]
[p. 276]

Kinderlijke gedachte.

 
Een lief gezicht. - Wat maakt mij zoo vermoeid?
 
O die daar staat, en gaat aan poorten kloppen -
 
Keer maar naar uw nederig dorp terug,
 
En rust, en zie de grasjes aan uw voet,
 
In lentezon of flonkerende zwijging
 
Van maan in voornacht, groeien en tevree
 
Sterven. En zoek geen nieuwe groote poorten
 
Meer om uw vuisten op stuk te rameien;
 
Vrienden: mijn ooren zijn er moede van.
 
Een lief gezicht is zuiverder dan al
 
Wat luide roept. Wees rustig, en ga dood
 
Hartelijk en tevreden in het gras
 
Van een klein tuintje, op eenen voorjaarsmorgen.

Mei '21.

[pagina 277]
[p. 277]

Minneliedje.

 
Fijn siddert gekerm van den ouden wind langs de ramen.
 
Ergens buiten de wereld komen nu jij en ik samen.
 
 
 
Leg mijn breekbaar geluk weg uit je achtlooze hand:
 
Tusschen jou en mij ligt een verloren land.
 
 
 
Woorden die ik tot je spreek kunnen zichzelf niet hooren:
 
Tuimlen als vogels uiteen over dat land verloren.
 
 
 
Tweeheid die ik niet gelooven kan als je weer voor me staat.
 
Eenheid die jij me niet rooven kan als je weer van me gaat.
 
 
 
Voorvorm van de verbeelding, ver achter den tijd. -
 
Ik schouw in de diepte van onze gescheidenheid.
 
 
 
In het leven tot twee gescheiden, voorgoed vervreemd eenzaam;
 
In stilstaand oogenblik van gestaltloozen droom één naam,
 
 
 
Eén enkele naam wij beide, vereenzelvigd voorgoed in dien droom.
 
Leven en droom; schaduw en licht; ik talm aan den zoom....
 
 
 
Schril fijn hoog luid breekt waaien door dezen nacht.
 
Vonk gloeit en dooft. Waar bloed zich bezint is leven volbracht.
 
 
 
Jij en ik zijn de grens dwars door ondeelbaar gebied;
 
Bloed en zijn keerzijde: zijn; zijn en zijn keerzijde: niet.
 
 
 
Adem van hunkrende wind stuift uit op een wand van glas....
 
Laat mijn geluk in het land waaruit het verloren was.

Januari '22.

Victor E. van Vriesland.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Victor E. van Vriesland


datums

  • november 1920

  • februari 1921

  • mei 1921

  • januari 1922