Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
'Wat een degradatie, om van een Forum op een blad vol wijven terecht te komen!' (1996)

Informatie terzijde

Titelpagina van 'Wat een degradatie, om van een Forum op een blad vol wijven terecht te komen!'
Afbeelding van 'Wat een degradatie, om van een Forum op een blad vol wijven terecht te komen!'Toon afbeelding van titelpagina van 'Wat een degradatie, om van een Forum op een blad vol wijven terecht te komen!'

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.53 MB)

XML (0.26 MB)

tekstbestand






Editeur

S.A.J. van Faassen



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/brieven


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

'Wat een degradatie, om van een Forum op een blad vol wijven terecht te komen!'

(1996)– [tijdschrift] Groot Nederland–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Briefwisseling tussen Menno ter Braak, Frans Coenen, J. Greshoff, Van Holkema & Warendorf, H. Marsman en S. Vestdijk over de reorganisatie van het letterkundig maandschrift Groot Nederland in 1935


Vorige Volgende

38 (XXI) J. Greshoff aan Frans Coenen, 7 november 1935

Teneinde ieder misverstand en alle scheeve voorstellingen te voorkomen, moet ik om te beginnen zeggen, dat hetgeen volgen gaat niets te maken heeft met de persoonlijkheid van Mevrouw Eva Raedt-de Canter. Zij is altijd buitengewoon vriendelijk een aardig tegen mij geweest, hetgeen ik te zeerst waardeer en er is dus geen enkele reden om aan mijn eerbied en genegenheid voor haar te twijfelen Dit gezegd zijnde, moet ik je zeggen, dat ik Mevr. R. de C. niet geschikt acht voor een redacteurspositie en dat ik mij er met hand en tand en tot het laatste toe tegen zal verzetten. Om te beginnen bevat je brief een onjuistheid, welke recht gezet moet worden. Van een halve redacteurspositie is geen sprake, ik begrijp ook niet goed wat dit is. De zaak is zoo, dat de redacteur-secretaris, wien het werk wellicht wat te zwaar viel, iemand bereid gevonden heeft, hem daarin bij te staan. Dit is een volmaakt onofficieele functie en de functionaris is alleen van den redacteur-secretaris afhankelijk en aan hem verantwoording schuldig. Je kan toch moeilijk beweren, dat mijn vriend A. van Rantwijk, die mij helpt en bijstaat een halve redacteurspositie in G.N. inneemt. Dat er dus eenige verplichting (ik spreek niet jouwerzijds, maar onzerzijds) jegens Mevr. R.-de C.

[pagina 69]
[p. 69]

zou bestaan ontken ik pertinent.

Wat voor redenen zouden wij hebben Mevr. R.-de C. in de redactie op te nemen? Haar litteraire positie is niet van dien aard, dat het onvermijdelijk of een eer zou zijn, haar in ons midden uit te noodigen. Mijn waardeering voor ‘Geboorte’ in weerwil van de slechte schriftuur heb ik indertijd niet verheeld. ‘Bohème’, dat ik wel met eenig genoegen gelezen heb, was toch een stuk minder en wat er na gekomen is, vind ik toch bepaald benenden peil.

Haar werkzaamheid aan G.N. geeft mij ook allerminst aanleiding haar in de redactie te wenschen. Ik heb je vroeger al eens vriendelijk en voorzichtig gezegd of geschreven, althans doen begrijpen, dat ik die kleine stukjes achterin een onverantwoordelijk geschrijf achtte. Mevr. R.-de C. kamt de grootste lorrepijperij op ([+er] valt mij nu iets in over Scharten, dat de spuigaten uitliep) en gaat tegen het goede zonder eenige motiveering te keer. Ik denk hier o.a. aan het domme, en kwaadaardige stukje, dat zij schreef over wat algemeen als het belangrijkste debuut van dit jaar beschouwd wordt, Cola Debrot: Mijn Zuster de Negerin. Niemand verlangt dat dit een meesterwerk gevonden wordt, maar wie in zoo een eersteling zulke evidente gaven miskent, acht ik een slecht criticus. Men kan hier niet aankomen met een argument van: smaken verschillen, want hoezeer ik daar ook van doordrongen ben, blijven er toch enkele punten over, die wij wel als vast mogen aannemen. Ik heb natuurlijk niet alle boeken gelezen, waar Mevr. R.-de C. over schrijft, maar telkens wanneer ik er een gelezen heb, blijkt mij dat zij er falikant naast is.

Terzijde latende in hoever ik in deze opvatting van Mevr. R.-de C.'s critische gaven gelijk heb, wil ik er alleen op wijzen, dat men van mij niet kan verwachten iemand in de redactie van een tijdschrift te helpen, waar ik zoo over denk. Wat ik haar verwijt is, zooals ik je al zei, het gebrek aan litteraire conscientie, dat mij uit de meeste van die stukjes meer dan duidelijk blijkt. Ik voel er dan ook niets voor haar medezeggenschap te geven over bijdragen, welke ons tijdschrift worden aangeboden. Ik denk daarbij nog iets verder dan den dag van morgen. Wanneer Mevr. R.-de C. eenmaal redactrice is, kan zij dat blijven zoolang zij dat wenscht. De mogelijkheid is niet uitgesloten, aangezien alle menschen sterfelijk zijn, dat Jan van Nijlen, Vestdijk of ik het moede

[pagina 70]
[p. 70]


illustratie
Minuut van een brief van S. Vestdijk aan Frans Coenen over het eventuele redactielidmaatschap van Groot Nederland van Eva Raedt de Canter, 9 december 1935.


[pagina 71]
[p. 71]

hoofd of op een of andere wijze de redactie neerleggen. Dan zou het grootste litteraire tijdschrift van Nederland uitsluitend in handen zijn van een tertiair schrijfster, die nimmer blijk heeft gegeven de tijd-schriftaangelegenheden met groote ernst te behartigen.

Dit najaar verwierp je een vijfhoofdige redactie, thans levert die volgens jou geen bezwaar meer op. Maar dan gegeven, dat wij een vijftal accepteeren, vraag ik mij af of er in Nederland niet een schrijver of een schrijfster van grooter beteekenis is te vinden dan Mevr. R.-de C. Ik voor mij geloof dat als men à tout prix die vijfde plaats bezetten wil, waar ik geen principieele bezwaren tegen heb, maar toch ook niet voor ben, dat nog verscheiden andere letterkundigen in aanmerking zouden komen, voordat men aan Mevr. R.-de C. toe is. Ik voor mij kan niet inzien, waarom men die anderen zou passeeren en waarom men met het mindere tevreden zou zijn, wanneer men het meerdere krijgen kan. Vergeef mij mijn openhartigheid, beste vriend, ik geloof niet, dat wij een stap verder komen met elkaar knollen voor citroenen te verkoopen. Ik acht Eva Raedt-de Canter niet de geschikte persoon voor een redacteursplaats in G.N., met voorbijgaan van vele anderen, omdat noch haar positie, noch haar werk, noch haar critisch vernuft haar daar eenig recht op geven. Laten we toch in 's hemelsnaam persoonlijke overwegingen buiten de litteratuur en het tijdschrift houden. De grootste eerbied en waardeering voor Mevr. Raedt's persoonlijkheid hoeft toch waarlijk niet te leiden tot de overtuiging, dat zij daardoor meteen geschikt is om de leiding van een groot Nederlandsen tijdschrift op zich te nemen.

Ik heb het indertijd op prijs gesteld, dat je ronduit je meening over Ter Braak uitsprak, ofschoon ik die in geen enkel opzicht kon deelen; je zult het mij dus moeilijk ten kwade kunnen duiden, dat ik het zelfde doe. Met dit verschil, dat jij Ter Braak antipathiek en ik Mevr. R.-de C. hoogst sympathiek vind. Ik kan je natuurlijk niet zeggen hoezeer het mij spijt je dit alles te moeten schrijven en je niet het persoonlijk genoegen te doen, dat je mij vraagt.

Wat je van mij vergt, gaat echter boven mijn kracht. Ik zou jokken als ik zei, dat ik geen bezwaar heb tegen het redacteurschap van Eva R.-de C. Ik heb er wel bezwaar tegen omdat ik dit niet in het belang van het tijdschrift acht en mijn oprecht verlangen jou zooveel mogelijk tegemoet te komen en een plezier te doen kan mij niet weerhouden precies

[pagina 72]
[p. 72]

te zeggen hoe ik erover denk.

[...] Ik reken erop, dat deze brief niet weer tot misverstand aanleiding geeft en daarom herhaal ik ten derde male, dat dit een zakelijke schrijven is, gebaseerd op litteraire overwegingen, welke niets uitstaande hebben met de persoonlijkheid van Mevr. R.-de C. en mijn persoonlijke gevoelens te haren opzichte.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • S.A.J. van Faassen

  • Jan Greshoff

  • Menno ter Braak

  • Frans Coenen

  • Simon Vestdijk

  • H. Marsman

  • Jan van Nijlen


Over dit hoofdstuk/artikel

datums

  • 7 november 1935