Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Gulden Winckel. Jaargang 1 (1902)

Informatie terzijde

Titelpagina van Den Gulden Winckel. Jaargang 1
Afbeelding van Den Gulden Winckel. Jaargang 1Toon afbeelding van titelpagina van Den Gulden Winckel. Jaargang 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (15.02 MB)

Scans (43.99 MB)

ebook (17.35 MB)

XML (1.29 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Gulden Winckel. Jaargang 1

(1902)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Fragmenten

Zondagsrust

EEN laat-Octobermorgen lichtte bleek over de nieuwe stad. De strekking der huizenblokken, de rechte, diepe straatgeulen werden al duidelijker in den barren opstand hunner hardbruine muren, in hun ver-heen lijnende, uitgestorven verlatenheid.

Het was een Zondag en alles bleef stil, lang over het gewone uur, dat de ambachtslieden met bleeke slaapgezichten haastig naar hun werk gaan. Alleen de melkwagens rammelden in de verte, in 't kil vochtgrijze, naderden, bolderden een oogenblik aan de ingang eener straat, als voor een tunnelholte, waarna hun geraas afzwakte om een hoek en allengs verging.

Toen kwamen ook de kleine zwarte gedaanten, die doofden de eindelooze rijen ros gloeiende lichtjes, van de een naar de ander gaande in gestadige stap, de lange stok over de schouder. En achter hen lieten zij de nuchtere grijsheid van den morgen, huizen en straten vaal en armelijk onder de dichtdekkende gure wolkenlucht.

Maar in de huizen zelven was het nog nacht.

Op de eerste verdieping, midden in de lange straat, waar de Verhoefs woonden, hing nog het broeiend nachtzwijgen, de zware stilte van de slaap, die schijnt te verdichten in 't donker der slepende uren. Zware schaduwen huifden in de smalle gang naast de trap, waar een snelle ademhaling uit een openstaande bedsteê, als een vederlicht geluidje wiegde op de stilte.

In het keukentje, waarvan de deur wijd-open stond, begonnen de dingen allengs tot eigen vormen af te scheiden onder den dofgrauwenden morgen. De hooge bank van het aanrecht, onder het raam, dat als een groot grijs vierkant de zwarte wand brak, was bedekt met een verwarde hoop ruw en haastig daar uit de hand gezet tafelgerij, een flauw te onderscheiden warboel van donkere pannen, bleek-open schalen, waaruit heften van messen en stalen vorken en lepels, in een snelle greep dooreen gesmeten, opstaken.

Op een wandtafeltje teekenden flauwtjes zich de vormen van een keukenlampje zonder kap, het glas zwart gewalmd op de glazen peer en het blikken reflectortje zoo bevuild, dat het dofzwart zonder een enkele glimlicht, daàrstond in de schemering. En in het keukentje wademde flauwe stank van petroleum, van vuil vaatwater, en een verwaarloosde gootsteen.

De deur naar de achterkamer stond aan en het was daarbinnen, als in de gang, dezelfde bleeke binnenrust onder de vaalwolkende schemering,

[pagina 12]
[p. 12]

waarin de meubels zich met hun vormen en kleuren nuchter hervonden.

Zwaar snorken in regelmatige grommingen van uit de halfopen alkoof, ontrustte de stilte en het was daarbinnen nog zwarte nacht met nauwlijks enkele schimmige lichtvlekken, waar de lampetkan was of een opbulting van wit laken in den anderen hoek. Maar in de vunze bedomptheid, doortrokken van tabaksdwalm en etenslucht, voelde men het vol van zwaardierlijk leven, dat daar den nacht over had gekroeld. En al die stilteruimten in den aanbleekenden morgen, met het grofwarme leven, broeiend in dat donker alkoofhok, schenen wel voor goed afgezonderd van de buitenwereld der straten, waar de trage Zondag nu eindelijk openging in sneller aanstappende voorbijgangers en vermeerderd geraas van ver gerij.

Tot ineens een schel, kort-rinkelend in een fellen ruk, inbrak in de dompe rust.

Een moment scheen de slaap in het huis over te hellen tot bewustzijn,..... daarna viel het gesnork weer in zijn geregelden dreun en niets scheen gebeurd.

Opnieuw klankte de schel, nu langduriger luidend. Doffe mompelwoorden en zwaarkrakend beweeg ontstegen het alkoofdonker. Toen een vrouwestem, vakig-schor en smorend onder dekens:

- M'rie, doe 's òpe... M'rie! en, daar het stil bleef in de gang: - M'rie dan!

Een licht fronselen en kraken in het gangetje, doffen van haastige bloote voetjes op houten vloer, en de gangdeur, die op de trap uitkwam, knapte uit haar slot. Het was of hiermee het buitenleven van de straat intoog en nu overal de gave stiltebol in geluiden openbarstte. Er klonk even een geplens van vocht overgieten, onverschillige mompelgroet van een grove stem.... Daarna hosklosten zware schoenen de traf af en knapte de straatdeur weer veilig dicht.

De vale alkoofschemering leefde nu in klein bewegen en geluiden van wakkerworden. Het bovenlijf van de vrouw was opgespookt uit de vaalschaduwige bedmassa, en op zij gekeerd, steunend op de rechterarm, wreef zij zich met de vlakke hand over de oogen, gerekt geeuwend. Naast haar ging het dek omhoog boven de magere knieën van haar man, die aan de muurkant lag, en zijn lange staakarmen rekten langs het kussen met een doffen stoot tegen het houten beschot.

- Jesis... is 't nòu al weer uit! geeuwde hij. - Ja.. hebbi nog niet genog gemaft? vroeg ze schor fluisterend, maar haar aandacht was bij wat zij in de keuken hoorde: kleine scharrelige geluidjes, gekraak en bordengetik. En opeens riep zij luid: - M'rietje, wat doe je? Nerges ankomme, hoor je? Ga maar vooreerst weer in bed....

En toen er niets na-kletterde, drifte zij op:

- Gà je!

- Ja... moeder... klonk een dunne kinderstem, vleiïg-gedwee terug en toen:

- Mag ik bij u komme?

- Nee, nog niet, ga maar eerst weer in bed... Strakkies, as je vader d'r uit is.. schorde de vrouw. En toen zij het zwakke kraken van de bedsteê in de gang gehoord had, lag ze weer stil op den rug te kijken in het alkoofhokje, dat de morgen nu gevuld had met vuilgrijze schemer. In de kamer, in de gang, ook voòr, bij de commensaal heerschte weerde stilte en van boven kwam evenmin geluid. Overal de Zondagochtendrust van lang uitslapen en genietende luiheid. Tot beneden een klok sloeg met donkeren klank.

- Jees! half nege al,... ergerde de vrouw op en toen, brom-fluisterend om de commensaal in de voor-alkoof niet te wekken, tot haar man:

- Toe, ga d'r nou uit... 't wordt anders weer zoo bliksems laat... ik mot 't kind ook nog wasschen-ook.

- Nou, ga jij d'r uit... kwam zijn laag-brommend antwoord, dof-gesmoord, maar toch met een duidelijk sarrig accent.

- Ik mot 'r alle dag vroeg uit... doe jij 't nou 's... breng jij mijn nou 's thee op bed...

Zij wou kwaad worden. Verrek jij!... begon ze, maar hield zich in, verkleinde haar grof geluid tot een kindergeluidje, vakerig-schor klagend, krompratend.

- Heb nog zoo slapie... ben nog zoo moei... Kan niet opstaan... Dirrekie!...

- Mensch, stel je zoo niet an, kwam hij met zijn gewone kort-hatelijke lach. Maar hij zat toch al overend, zijn gezicht, van terzij een vagen kleurvlek, bewegend in het schemerdoffe van die hoek. Zij zag zijn borstelige snorharen verward uitpieken naast zijn wang.

Toen deed hij zijn lange, grauwe onderbroekbeenen 't bed uit, langzaam, weerzinnig ze een voor een tillend onder de deken vandaan en over haar heen. - In Jezisnaam dan, zuchtte hij... Madam is weer 's lui... dan geeuwend, armrekkend hoog naast haar, die tot hem opzag... hè-hè... ò... ò... ò...

Zij zag hem door de deur van de alkoof, zijn lange figuur gaande in de grauwe dag van de achterkamer: een hark van 'n vent!.., maar toch wel goedig... ja, as-i niet treiterde... Genietend strekte zij het zware lijf in de weldadige bedwarmte.., de armen om haar hoofd strengelend... Het ijzeren ledikant knarste...

- Moeder... moe... mag ik nou? klonk de kindstem uit de gang.

- Jawel.. kom maar... nee... wacht nog effe... eerst mot je vader klaar zijn, riep zij

[pagina 13]
[p. 13]

terug in haar grommig boersch geluid.

- Hè... moe... nou!...

- Ja, ja, ja! hoor... stil maar... blijf maar waar je ben... je bent er goed. Zij hoorde Dirk in de keuken bezig. IJzeren ringen van 't petroleumstel kletterden... gekrits van een lucifer die aangestreken werd. Wat zanekte-n-i nou toch zoo lang?... Hij vloekte werendig!... nòg 'n lucifer... o! d'r was zeker geen olie meer in 't stel!... nòg al een... kon-i-wel!... Hoor 's... hoe-d-i vloekte.... Hij stampte d'r bij op de grond!

Zij hoorde z'n stappen terugkomen, zag 't lange lijf voor de deuropening, 't gezicht donkerend tegen 't waasgrijze.

- Gofferdomme Kato! nou is dat stel weer leeg... zorg daar dan voor... daar staan ik nou 'n halfuur te mieren voor niks in die kou!... D'r is ook nooit niks in order bij jou!... En de boel ziet 'r weer uit, dat 't een schande-n is!

Er klonk een ingehouden droge drift in zijn stem, die de woorden deed horten en trillen en de vrouw even tot nijdigheid prikkelde, meer dan de woorden zelf. Zij gromde terug, minachtenddof.

Seg... bi-jij beflikkerd! Ga door, hè! kan je niet effen 't kannetje neme en d'r wat in doen? Mò-je daarvoor nou zoo'n kakkie make!...

Maar haar drift zonk dadelijk weg. Zij moest een dienst van hem hebben en ook hoorde ze toch eigenlijk wel graag als hij zich 's woeiend maakte en 's uit z'n koue bedaardheid kroop. Alleen dat bedaarde sarren, dat-i doen kon, dat kon ze niet hebben. Daarom kwamen haar woorden nu gewoon onverschillig, toen zij verder zei...

- 't Kannetje staat op de schoorsteenrand links, je weet wel... Maar hij, hoewel eerst staande of hij zoò weer in de keuken terug wilde, was al schouderschokkend in de alkoofschemering teruggetreden voor 't éénpersoons-waschtafeltje. En terwijl hij hoekig-stijf de lampetkan van de grond tilde, schuddend of er water in was, er bedaard mee wegstappend om in de keuken te vullen, zei hij blijkbaar weer volkomen kalm:

- Nee, dank-i, ik verdom 't nou verder... as je thee wil hebben, moe-je 't nou maar zelf doen. Weg was hij in de voorkamer. Die koude beheerschte spot in zijn stem, dat onaandoenlijke van hem, zoo in tegenstelling met haar telkens oplaaiende drift, maakte haar razend, meer nog nu ze gedwongen werd zelf te handelen. Want zij wist dat hij nu geen vinger zou uitsteken.

- Jees, wat 'n pestkop! kreng! dooie dief! riep zij hem na, halfluid, in een heete woedefluistering dat de commensaal achter het schot 't niet hooren zou. En zij trappelde heftig met de beenen, dat 't bed weer knarsend kreunde, sloeg haar grove vuist dof in de dekens, onderwijl haar drift-heet hoofd krampend en woelend in 't slappe kussen. - Verdomme! ... verdomme!... zoo'n pestkop!.. ze kon 'm wel!... Toen lag ze weer stil, hoorde in de keuken de waterstraal zingen in de kan, een donkeren toon, al hooger. En ineens besloten, hief ze 't zware lichaam op, kantelde moeizaam 't bed uit... Ze zou 't dan, verdomme, zelf doen, as-i niks voor d'r over had...

Haar groote breedgeschouderde gestalte zwaar plompend op breede platte voeten, kwam ze in 't keukentje, waar haar man met zijn borstelig haarhoofd, puistig-ruw vel en slappe snorren, aan de gootsteen stond. Hij keek haar aan van ter zij met spottend hoog getrokken wenkbrauwen en slofte heen. Zij, grimmig, roerde brutaal de handen, kletterde de ijzeren ringen, draaide ruw met glimvettige stompvingers aan de schroefdeksel van het oliereservoir. Toen tastende met haar gegroefde handen tusschen al de vatenrommel op 't rechtbankje, vond ze de grijs geëmailleerde ketel, met de roetberookte rand en zette water op. Zij zou hier maar wachten tot 't kookte. Vooreerst wilde ze niet meer in bed teruggaan, terwijl die kerel in de alkoof bezig was. Ze kon 'm niet meer zien, hè... Beroerling! Schurkend van kou, zich krauwend in de verwarde bos nachtharen, dan weer tusschen d'r nachtgoed, op 'r borst, was zij voor de rechtbank gegaan en keek naar buiten.

 

F.C. Jr.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken