Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Gulden Winckel. Jaargang 8 (1909)

Informatie terzijde

Titelpagina van Den Gulden Winckel. Jaargang 8
Afbeelding van Den Gulden Winckel. Jaargang 8Toon afbeelding van titelpagina van Den Gulden Winckel. Jaargang 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.37 MB)

Scans (30.21 MB)

ebook (9.37 MB)

XML (1.05 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Gulden Winckel. Jaargang 8

(1909)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Letterkundig leven uit de januari-tijdschriften.

De Gids.

Wat een genot is het toch telkens weêr van Stijn Streuvels te lezen! Het lezen van ‘De Blijde Dag’ bezorgde mij een blijden dag.

Van Hélène Lapidoth-Swarth zijn er ‘Moeder-verzen’. Ik schrijf er hier een af:

Haar naam.
 
Melodisch moet haar naam de blijde woon doorklinken.
 
Viola zal het zijn? - Estella? - Beatries? -
 
Ik zeg ze mijmerzacht en jubel ze uit - en kies
 
Nog niet. - O welke naam zal zoetst me in de ooren zinken?
 
 
 
Viola? - of April mij weelde-aromen blies
 
In 't blij gelaat en liet mij héel de lente drinken -
 
Estella? - of in 't blauw een blanke ster zou blinken -
 
- Beatries? - of mijn kind tot muze en heilge wies.
 
Elisa, uitverkoorne? of Theodora, gode-
 
Geschenk? - vermetele Eva, die, in Paradijs,
 
Wou Gods gelijke zijn en at de bloedigroode
 
Mystieke vrucht - Maria, jonkvrouw rein en wijs,
 
Wier schoot den Heiland droeg, den god, dien Judas doodde? -
 
Iréne, vrede? - elk zingt me een andre hemelwijs.

Naar aanleiding van een tweetal nieuwe uitgaven (‘Van Rensselaer-Bowier manuscripts, translated and edited by A.J.F. van Laer’ en ‘Erets Israel, Het Joodsche Land’ door J.H. Kann) wijdt R.P.J. Tutein Nolthenius eenige beschouwingen aan ‘Westersch en Oostersch Nederland’.

 

Want spitst bij het vernemen van het woord ‘Rensselaer’ ieder New-Yorker de ooren, voor hoe vele Nederlanders is dat slechts een niets-zeggende Hollandsche klank?

En toch verdient de steller der brieven en contracten, welker minuten hier met den naam ‘van Rensselaer-Bowier manuscripts’ worden aangeduid: Kiliaen van Rensselaer, juwelier te Amsterdam, patroon van Rensselaerswyck in Nieuw-Nederland, een der oprichters van de West-Indische Compagnie, hooger eere ook in eigen land.

Want lang, zéér lang nadat Nieuw-Amsterdam New-York was geworden, de ‘rivier van Vorst Maurits’ in Hudson en fort Oranje in Albany waren herdoopt, leefden in zijne stichting Rensselaerswyck nog voort de Hollandsche naam, de Hollandsche deugden en de Hollandsche taal.

 

Na de Kolonisatie van het Nederland ten Westen besproken te hebben komt de heer T.N. aan die van het Nederland ten Oosten. Omtrent het boek van den heer Kann (in 1908 verschenen bij E.J. Brilt, Leiden) zegt schrijver o.a.:

 

In dezen hyper-nerveusen tijd doet dit zoo eenvoudig en oprecht geschreven boek zeer weldadig aan. De schrijver ging daar niet henen gelijk zoovelen, om zijne gevoelszenuwen te kittelen of om letterkundige copie in te zamelen, later af te zetten ad zooveel per regel; integendeel, de 's-Gravenhaagsche bankier slaat een toon aan, meer harmonieerend met dien van den Amsterdamschen juwelier. ‘Ik ben er heengegaan - zoo schrijft de heer Kann in zijne voorrede - ‘als een koopman, om te zien en te hooren of er wat te verdienen is voor mijn volk’. En dit bijzondere, goed gekozen standpunt is van het begin tot het einde volgehouden, hoe warm de schrijver ook voelt voor zijn volk, hoeveel moeite het hem ook moge gekost hebben in het land zijner vaderen niet toe te geven aan de opwellingen van bitterheid, welke bij zóó groote tegenstelling tusschen het heden en het verleden, alleszins gerechtvaardigd zouden zijn. ‘De beschrijving van het lijden der Joden ligt niet binnen het bestek van dit geschrift’.

 

Een ander nieuw boek, n.l. Ivo Struijf S.J. ‘Uit den Kunstschat der Bakongo's’ (2 dln. A'dam, van Langenhuyzen 1908) doet den heer G. Busken Huet een artikel schrijven over de Fabels en Vertellingen der Congo-negers.

Prof. Salverda de Grave beschouwt den vierden bundel van A.G. van Hamel's ‘Het Letterkundig Leven van Frankrijk’, in welken bundel niet in de eerste plaats de man van smaak, de kunstenaar aan 't woord is (gelijk in den 3en bundel) doch de man van de wetenschap - altijd voor zoover het mogelijk is deze beiden van elkander in van Hamel's werk te scheiden.

Naar aanleiding van de opvoeringen van de Balzac's ‘Mercadet’ en ‘Een Paladijn’ door mevr. Simons-Mees schenkt Mr. van Hall ons in zijn Dramatisch Overzicht eenige, als steeds, lezenswaardige bladzijden.

Wat ‘Een Paladijn’ aangaat, zoo hoopt Mr. v. H. dat mevr. Simons, die in haar jongste stuk zooveel blijken van talent heeft gegeven, voor de mislukkingen daarin revanche moge nemen door een nieuw kluchtspel te schrijven, of door ‘Een Paladijn’ om te werken van het midden van het derde bedrijf af.

Ten slotte willen wij uit deze Gids-aflevering nog noemen: Mr. Viotta's Muzikaal Overzicht en de verzen van S. Bonn en J.H. de Veer (van wien ik, na het ter ziele gaan van zijn tijdschrift ‘Voor Hoofd en Hart’ - vele jaren geleden - niets meer gehoord had) en een paar aardige liedjes van P.N. van Eyck.

[pagina 16]
[p. 16]

Onze Eeuw.

Hoe schandelijk Kloos met zijn Imitatie-vertaling (voor de ‘Nederl. Bibliotheek’) geknoeid heeft wordt door Prof. Is. van Dijk onweêrlegbaar aangetoond.

C.M. Vissering geeft een interessant verslag van een driedaagschen tocht op den voet van den Smeroe, Jaya's hoogste vulcaan.

Aardig beschrijft voorts Mr. S. Muller Fzn. ‘Onze Kerkelijke toestanden in de tweede helft der i6de eeuw’, waar goed op aansluit het juist verschenen boekje van Prof. van Veen over het Kerkelijk leven in de XVIIe eeuw (‘Uit onzen Bloeitijd’, no. 1).

Na Robbers in De Gids geeft thans Mr. L.J. Plemp van Duiveland in O.E. zijne beschouwingen over Nederland en de (herziene) Berner Conventie.

De brochure van Willem Hutschenruyter over ‘Het Beethoven-huis’ doet Dr. J. de Jong de vraag stellen, of het een jaar geleden geopperde plan om ergens in de Noord-Hollandsche duinen een Beethoven-Tempel te stichten ‘Ideaal of Utopie?’ moet worden genoemd.

U.E.V. (Jacqueline van der Waals) geeft een paar verzen.

Elseviers Geïllustr. Maandschrift.

‘Terwijl de groote aantrekkelijkheid van de goede Duitsche kinderprent ligt in de gemakkelijkheid waarmeê de teekenaar ons verplaatst in die fantastische romantische wereld die men het sprookje noemt, zou men van de Engelsche kunnen zeggen dat ze ons vooral inneemt door haar qualiteiten van verfijnden smaak en aartsgezonden humor. Het Duitsche prentenboek op zijn mooist is een allegorische idylle, het Engelsche een feërieke operette.

Moet het perfecte Duitsche prentenboek nog gemaakt worden - Ernst Kreidolf schijnt de man om het te doen door een vereeniging van de schoone kwaliteiten, in zijn werk wat te zeer verspreid aangetroffen - eenige Picture-Books van Crane, Caldecott en Greenaway, tusschen ongeveer 1880 en 1890 verschenen, bleven tot nu toe volstrekt ongeëvenaard’...

Met deze woorden, de eerste van een aardig verlucht artikel over ‘Engelsche Prentenboeken en Kinderboek-illustraties’, opent Cornelis Veth, dien wij in den laatsten tijd herhaaldelijk in onze tijdschriften ontmoeten, den nieuwen jaargang van ‘Elseviers’. Vooral die gekleurde reproductie van de aquarel ‘Zusters’ door Kate Greenaway is mooi! Dr. C.A.A.J. Greebe schrijft over ‘Nederlandsche Opgravingen in Griekenland’ (ook hier zijn een paar illustraties tusschen den tekst gevoegd); J.G. Sinia geeft een naar het mij voorkomt verdienstelijke penteekening: een kijkje op Muntok, waaraan hij eenig proza toevoegt. Zeer lezenswaard is ook wat Albertine de Haas schrijft over de plaats van Louis Bouwmeester in ons tooneelleven. Foto's van Bouwmeester in zijn voornaamste creaties ontbreken natuurlijk niet. ‘Eén voor Eén’ noemt Herman Robbers den roman, welke thans in Elsevier's bij brokstukken verschijnt, onmiddellijk in aansluiting aan en als vervolg op ‘De Gelukkige Familie’, met welke familie het gezin van den drukkers-patroon Croes bedoeld wordt, welks lotgevallen in den breede worden beschreven. Wij verlangen naar de verschijning in boekvorm. Behalve deze belletrie trof ons nog een gevoelig schetsje van Frans Verschoren ‘Treezeke's Dood’. J. Everts Jr. behandelt in ‘Tweestrijd’ het door nem geliefd thema van twee menschen, die in 't huwelijk langs elkaâr heen leven; ook Adel Anckersmith stond een proza-bijdrage af, voornaam van stijl.

Over ‘Aristocraten’ van Johan de Meester is de redacteur Robbers niet bizonder te spreken, al erkent hij de goede qualiteiten van het werk. ‘De figuur van den ouden baron Spuelde is de glorie van dit boek’... Hij eindigt zijn beoordeeling aldus:

 

Ik geloof, het beste wat wij hier doen kunnen is nederig te naderen, tot den uitstekenden schrijver die De Meester is en hem dringend te verzoeken ons een volgende maal weer de volle maat van zijn talenten te willen schenken. En hem toe te wenschen de daartoe zoo hoog noodige... kalmte, rust.

 

R.W.P. de Vries Jr. sluit met eenige kolommen ‘Kunstnieuws’ deze wèlgeslaagde aflevering.

De Nieuwe Gids.

De eerste aflevering na de samensmelting Reeds uiterlijk maakt ze een goeden indruk; het omslag is ongeveer gebleven als dat van de XXe Eeuw. En de inhoud biedt verscheidenheid genoeg. Blijkbaar wenscht de nieuwe Redactie, thans bestaande uit: Dr. A. Aletrino, Dr. H.J. Boeken, Lodewijk van Deyssel, Mr. Frans Erens, Willem Kloos, Jac. van Looy en Frans Netscher, weder ernst met dit tijdschrift te gaan maken. Moge nu maar de ‘Literaire Kroniek’ aan dit streven passend aansluiten. Maar dan moet Kloos ook ophouden met altijd maar weer hetzelfde te vertellen, nl. dat er vroeger een opvatting van dichtkunst bestond, die inhield ‘dat alles poëzie moet heeten wat goed in de maat liep en klinkend was gerijmd’. Dat weten we nu zoo langzamerhand.

De inhoud van deze aflevering bestaat uit: Leo en Gerda, door Dr. AE. W. Timmerman. - De Grotten der Lozère, door Dr. P.H. v. Moerkerken. - Vervolg v/d Lotgevallen van Zebedeüs, door Jac. van Looy. - Over Romantiek, door C. Veth. - De Heilige Tocht, door Ary Prins. - Georg Hermann, door Dr. J. de Jong. - Van Ziekte en Zonneschijn, door Marie Metz-Koning. - Dramatische Problemen, door H. de Boer. - Verzen, door Dr. Frans Bastiaanse. - De Roberty's Agnosticisme, door Ester Vas Nunes. - Aanteekeningen over Kunst en Philosophie, door Dr. H.J. Boeken. - Literaire Kroniek, door Willem Kloos.

Groot-Nederland.

Gaat het velen als mij, dan zullen ze meer genieten van ‘Meester Gevers’, de nieuwe schets van Cyriël Buysse, hier opgenomen, dan van zijn zoo pas verschenen roman ‘Het volle leven’.

Is. Quérido publiceert ‘eenige karakteristieken van de kunst en 't wezen van Charles Baudelaire’.

 

Men moet àl de ver-angstigende, nevroos-spiritueele fijnheden van dit cauchemarische brein, zonder zedelijke ontstelling kunnen méévoelen; àl het kwijnend-koele, half versteend-onmenschelijke en wrokkend-lachende, het duivels-gedramatiseerde, wil men niet alleen de soms schitterende uitwendigheid der stijlvormen, - maar óók het wezenlijk dooriééfd-gedrochtelijke, somptueuze, het monsterachtig-griezelige en door glanzende verdorvenheid phosphoriseerende mengsel van zijn satanisme en dandy-schap, het geheime drangleven dezer contemplatieve ziel, diep van binnenuit, begrijpen. De wellust-nevrose van Baudelaire schept schakeeringen van vlijmende stijl-verfijning, en zijn ziel hijgt naar zwoelen woord-klank als naar een zwaar-zoet parfum. Hij wil woordklank, heimvol doorzongen van woest-uitgrijpende of in preveling zich weer vereenzamende emotionaliteit. Het wildgloeiende, telkens mysterieus uitgedoofd, en plots weer opschijnend in grillige licht-duikingen. Hij boetseert en modelleert het woord, zooals een primitief het zijn verwen deed en zijn goud-lakken en zijn dóórschijnende vernissen....

Baudelaire's ziel, hartstocht, peinzerij, is vaak die van een beangstigend-kranken, kwijnend-smartelijken, zieken visioenair, gefolterd door een soort psychische epilepsie. Soms is zijn uiting niets dan een saamweefsel van woede en onmacht, van wreede wellust-pijniging, tegen-natuurlijk begeeren, drift en verwensching... En toch, zoo ontroerend, zoo schoon, zoo verschrikkelijk in zijn abnormale brein-woelingen en de afgrijselijkheden waarnaar zijn zieke ziel gulzigt in alle harmonie en innerlijke rust vernielende zelfopwinding. Maar hoe open is hij niet, in zijn afdwalingsbiechten, in zijn ronde satan-vermommingen. Zelden is er straffender figuur verschenen voor alle soorten van arme, verdoolde, ijdele mensch-ikjes, die wanen de hoog-uitlichtende wijsheid te kunnen omvâmen, vastgrijpen, zonder de morbide, zwarte wal-

[binnenkant achterplat]
[binnenkant achterplat]

mingen van de hel te hebben ingeademd; zonder de gruwelangsten van de in gloeienden waanzin vernevrotiseerde hartstochten der zonden, de diepste passie-ellende te hebben doorleefd.

 

Overigens vindt men in deze aflevering Verzen van Hélène Lapidoth Swarth, een schets: De eerste blijheden, van René Adriaensen en de rubrieken ‘Literaruur’ en ‘Dramatische Kunst’.

Europa.

INHOUD: Gedichten door P.N. van Eyck - Droomleven door Herm. Heyermans Jr. - Van de straat door W.F. Gouwe - Kleine gedichten door W. van Geer - Erasmus en Holland door Wenzel Frankemölle - Het heksenlied door E. van Wildenbruch - Roemeensche volksverhalen door Hélène Vacaresco - De blinde bloemen bidden in den nacht door Marie Metz-Koning - Vox populi door Graaf de Villiers de l'Isle-Adam - In 't atelier door Dina Mollinger-Hooyer - Nieuwe Russische letteren door Josine C. Termaat - Verzen door G. van der Leeuw - Bekentenis door J.H. François - Tante Lison door Guy de Maupassant. -Dina van Rooien door J. de Meester - Over nieuwe boeken.

De Beweging.

Over het nieuwe boekje van Arthur van Schendel ‘De Schoone Jacht’ schrijft Alex Gutteling:

‘Een die eeuwig een minnaar zou zijn’ - in deze slotwoorden verruischt de grondtoon der vijf verhalen. Zij vormen een schoone jacht naar liefde, zooals die in de eerste geschiedenis, waarnaar het boekje genoemd is, er een naar liefde was. Doch liefde is hier niet alleen in den engeren zin van liefde voor vrouwen bedoeld: in 't bizonder ook voor kindergestalten is hier een groote teederheid. Deze vervult het tweede en het vierde verhaal, terwijl de andere het eerste en het laatste beheerscht en beide samenkomen in het derde....
Zoo is de natuur van dezen droomer, en de wijze, waarop hij zich uit, is door verbeeldingen. Landschappen en gestalten hebben altijd het kenmerk bij hem, dat zij innerlijk, niet uiterlijk aanschouwd zijn. Zijn stijl is alleen in het eerste verhaal soms wat onbeholpen, in de overige is hij de zeer verfijnde, zeer zuivere, dien men uit zijn zwerver-verhalen kent.

Verder bevat dit nr: Maria, Mysteriespel in Drie Tafereelen door Mathieu Schoenmaekers - Mariken van Nieumeghen door J. Koopmans - Shelly's Prometheus Ontboeid door Alex Gutteling - Een Middeneeuwsch Grootbedrijf door Dr. H.E. van Gelder - Lot en Natuur door W.L. Penning Jr. - Vexeer-beeld; Waar blijft het ‘volk?’ door Mr. P. Brooshooft - Boeken, Menschen en Stroomingen door Albert Verwey.

Ons Tijdschrift.

De Redactie van dit orgaan mag zijn poëten wel eens af en toe tot de orde roepen. Hier vinden we een ‘gedicht’ van J.D. getiteld ‘In Holland’, dat met de volgende regels begint:

 
Daar is een schoonheidspraling:
 
een wond're prachtuitstraling
 
in 't schoone Nederland.

En aldus voortgaat:

 
Daar is een bochtig zwieren
 
van stroomende rivieren,
 
met nooit te stuiten spoed,
 
der dijken knelling schuwend,
 
hun golvenrimp'ling stuwend
 
tot 't zeegebruis haar groet.

Verderop wordt nog gesproken van steden die hun ‘stratenwebben weven’, van wolkgevaarten ‘met fladderende flanken uitflapprend’ en ‘onheilzwang're banken’ etc.

Wie kan zóó iets genieten, vraag ik?

De inhoud wordt verder gevormd door: Van Christen-Socialisme door Enka - Kerstfeest door Johan van Dam - Een bladzijde Literatuur-geschiedenis door J. Hobma - Terugblik door * * * - Van Boeken door Johanna Breevoort.

Tijdschrift voor Wijsbegeerte.

INHOUD: Determinisme en Natuurwetenschap door Prof. Dr. Ph. Kohnstamm - Dr. S. Rudolph Steinmetz' ‘Philosophie des Krieges’ door E. D'Oliveira Jr. - Het Ontologisch Godsbewijs door L.H. Grondijs - Boekbespreking - Inhoud van Tijdschriften - Ontvangen Boeken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken