Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Gulden Winckel. Jaargang 8 (1909)

Informatie terzijde

Titelpagina van Den Gulden Winckel. Jaargang 8
Afbeelding van Den Gulden Winckel. Jaargang 8Toon afbeelding van titelpagina van Den Gulden Winckel. Jaargang 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.37 MB)

Scans (30.21 MB)

ebook (9.37 MB)

XML (1.05 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Gulden Winckel. Jaargang 8

(1909)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende


illustratie

Boekenschouw

Natuurlijke historie

Wilhelm Bölsche's Dierenboek (Zutphen, W.J. Thieme & Cie).

- Gelukkig de mensch, die idealen heeft, lievelingsdenkbeelden koestert, en indien zij goed zijn: hoe meer hoe beter. Wie veel verwacht van de toekomst, veel plannen maakt, veel hoopt, hem wacht veel teleurstelling, dat kan niet anders; en toch, het zich scheppen van die idealen, het uitwerken van die lievelingsdenkbeelden, het heeft zijn eigenaardige

[pagina 188]
[p. 188]

bekoring, zijn zoet en innig genot, zijn krachtige aansporing om te trachten kloek te zijn van geest. Maar voor den ernstigen mensch wordt dan de ervaring duidelijker dan ooit: dat bij de beschikking van zijn lot en leven hooger geest gebiedt, en dat de mensch, in al zijn grootheid, toch genoopt wordt tot bescheidenheid, ook in zijn idealen.

Gelukkig bovenal de mensch die inziet dat hij toch zelf veel er toe kan bijdragen om zijn idealen vervuld te zien, en dat hij zich, zijn kracht bewust, niet laat beheerschen door de omstandigheden, maar die zelf beheerscht.

't Verwondert ons niet dat een man als Bölsche die, naar ik mij voorstel, een opgewekten

illustratie
Het in brand steken van het douane-huisje aan de Nieuwe Brug te Amsterdam.
Teekening door G. Lomberts in 's Rijks Prentenkabinet te Amsterdam.
Uit: ‘Overheersching en Vrijwording’.


geest moet hebben vol frisschen levenslust, er in slaagt een lievelingsdenk-beeld van zijn jonge jaren op later leeftijd zich te verwezenlijken. Opgegroeid in de nabijheid van een zoölogischen tuin, gevoelde hij behoefte aan een dierenboek, geschikt om door bezoekers van zulk een tuin thuis te worden gelezen. Zij hebben van het leven van de dieren, die zij zagen, een grootschen indruk gekregen, dien gelukkigen indruk die doet verlangen naar meer, en nu is er geen dierkundeboek zóó behandeld, dat het geeft wat die menschen vragen: geen dierkunde maar leven. Bölsche is zelf aan den arbeid getogen, en, in een uitnemende vertaling van Dr. B.C. Goudsmit en een nette uitgave van W.J. Thieme en Cie. te Zutphen, is tot ons gekomen het eerste dikke deel van een serie van vier deelen. Het moet een dierenboek wezen voor de dierenvrienden, een boek waarin hun schoone tuin, van het stoffelijke ontdaan, hun den dieperen zin daarvan openbaart, een literarisch gedacht, gezien, weergegeven dierenboek, dat men in één adem zou kunnen doorlezen met dezelfde spanning, waarmede men ieder uitstekend geschiedkundig werk zou kunnen doorlezen - men, dat is de literarisch ontwikkelde mensch. Of de schrijver geslaagd is? Uit dit eerste deel valt daaromtrent nog geen vast besluit te trekken, al willen wij gaarne de voorspelling wagen dat de uitslag gunstig wezen zal. Hoeveel belangrijke en boeiende werken heeft Bölsche ons niet reeds gegeven; mogen wij niet het beste verwachten van de toekomst?

De voornaamste reden waarom dit eerste deel de zooeven gedane vraag nog onbeantwoord laat, is deze, dat het zich bezig houdt met de problematische oorspronkelijke zoogdieren en met de 't minst ontwikkelde zoogdieren, die, voor den zoöloog van buitengewone beteekenis, niet in de eerste plaats de belangstelling van den bezoeker opwekken. Maar het tweede deel zal reeds beginnen met een uitvoerige beschrijving van de hoefdieren, en dus ongetwijfeld voor den leek aantrekkelijker zijn.

Toch geeft ook reeds dit eerste deel een schat van wetenswaardige bijzonderheden, een bewijs van zeldzaam groote belezenheid, en van een groote gave om op aangename en onderhoudende wijze mede te deelen aan anderen, wat men weet. Een tiental platen siert het werk, afbeeldingen van eenige weinige maar merkwaardige schepselen,

[pagina 189]
[p. 189]

die in onze dierentuinen altijd moeten ontbreken, òf omdat zij uiterst zeldzaam zijn òf reeds lang zijn uitgestorven, en alleen door de fantasie weer in beeld kunnen worden gebracht.

Dr. CALKOEN.

Geschiedenis

Overheersching en vrijwording. Geschiedenis van Nederland tijdens de inlijving bij Frankrijk (Juli 1810-Nov. 1813) door Johanna W.A. Naber, geïllustreerde uitgaaf onder toezicht van E.W. Moes, Directeur van 's Rijks Prentenkabinet. (Haarlem, H.D. Tjeenk Willink & Zoon, 1909).

Van mejuffrouw Naber's boek, door Teyler's tweede Genootschap

illustratie
10 Augustus 1793.
Uit: ‘Een jaar onder het schrikbewind’.


met goud bekroond, verschijnt alzoo een tweede uitgaaf, nu door den heer Moes met veel zorg van illustraties voorzien naar min of meer bekende prenten en portretten - de kaart van Holland is, jammer genoeg, wat te klein uitgevallen.

Moge dit mooie werk opnieuw in veler handen komen, ook om menig Nederlander, die den Franschen tijd leerde bekijken als een der donkerste plekken in onze historie, te doen zien hoeveel wij betrekkelijk aan het fransche bestuur te danken hebben.

F.A.B.

Een jaar onder het schrikbewind, door W.P. Kops (2 deelen). (Amsterdam, P.N. van Kampen & Zn. z. j.).

- De heer Kops wil zijn boek niet beschouwd zien als een historischen roman, wel heeft hij zich ‘bij het samenstellen (daarvan) gesteld op den bodem der feiten, door Lenotre en tal van nieuwere historici geduldig nagespeurd’ - de lijst van geraadpleegde werken aan het slot beslaat twee bladzijden - terwijl hij het aan den anderen kant heeft ‘gewaagd, om meer eenheid in zijn verhaal te krijgen, door als schrijver een fictief persoon te doen optreden’. Wat de heer Kops dus geeft is een gefingeerde autobiografie, een zeer omvangrijk fragment uit het dagboek van een fictieven jongen franschman, die onder allerlei avonturen de ergste dagen van het schrikbewind doorleeft. De auteur heeft zich daarbij geïnspireerd op Marten Hume's Two English Queens and Philip: Romantic History. Hadde de heer Kops zoo ver van huis zijn voorbeeld te zoeken; of hadde hij niet gewoon weg ter schole kunnen gaan bij den schrijver van Ferdinand Huijck, dat onsterfelijke boek, waarvan een onzer beste historici mij eens verzekerde dat hij het 4 à 5 maal had gelezen, en herlezen? Het genre is dus volstrekt niet nieuw en evenmin verwerpelijk; dat de heer Kops er m.i. niet ten volle in is geslaagd een voor den gewonen lezer alleszins aantrekkelijk boek te schenken, ligt dan ook vermoedelijk aan zijn zucht om te veel te geven. - Zijn bronnenovervloed heeft hem parten gespeeld, terwijl hij over 't algemeen toch meer den buitenkant laat zien, dan de inwendige roerselen. Zoo laat de auteur zijn held het leven beginnen en diens avontuurlijken tocht aanvangen in Poitiers, waar men nog ‘wortelde in eigen bodem, waar men zijn werk, zijn plichten, zijn vrienden en familie bezat. Men leefde er en men stierf er. Alles bleef in dien kring stationair; men was alleen bedrijvig binnen dien omtrek, maar daar binnen dan ook gelukkig, groot en zelfs machtig. Vandaar... een gezellig leven’, als plotseling ‘het bevel tot bijeenroeping der Staten-Generaal geheel Frankrijk in beroering brengt’

[pagina 190]
[p. 190]

en de verkiezingen te Poitiers ‘de stad in rep en roer’ zetten. ‘De vroeger zoo gezellige soupers daverden van twistgesprekken; de salons kregen het aanzien van politieke clubs. Het gezelschap der dames kon niet beletten, dat de scherpste woorden heen en weer vlogen, ja zelfs, dat soms de hand aan het gevest van den degen werd geslagen... twistgesprekken, die het leven verbitterden, joegen de leden der verschillende familiën tegen elkaar in het harnas, maakten de burgerij oproerig’. Vanwaar nu eensklaps die ommekeer? Had de brand, welke zoo snel om zich heen greep niet jaren gesmeuld, en hadden wij alzoo van den schrijver niet mogen verwachten, dat hij ons een kijkje hadde gegeven in hetgeen vóór de bijeenroeping der Staten-Generaal in de zielen der franschen omging? Zou niet menig lezer gaarne eenige dozijnen kersversche, wel gedocumenteerde, historische details geven voor een schildering van het doen en denken der verschillende klassen in het maatschappelijk leven aan den vooravond der Revolutie? De hoeveelheid details brengt hier verder het bezwaar mede, dat de lezer wordt overstelpt met geheele reeksen van namen en feiten, veel te veel om te onthouden, alzoo het doorloopend verhaal meer verwarrend dan toelichtende. Niettemin zal dit boek voor velen, die - en zoo terecht - in de fransche revolutie een der belangrijkste episodes uit de nieuwe geschiedenis zien - een aanwinst wezen, óók door de illustraties, welke echter - vreemd genoeg - elk bijschrift omtrent de herkomst missen.

F.A.B.

Verzen

Kleine Liedjes, door Joseph Cohen. Uitg. Erven Martin G. Cohen, Amsterdam.

 
‘Hij zal gaan ziften en zoeken
 
Waar ik mijn verzen stal...’

Zoo begint een jong dichter, Joseph Cohen, zijn eersten bundel liedjes, waarvan we sommige al in tijdschriften gelezen hadden. En - neen ‘in ziften en zoeken’ heb ik geen lust. Op een druiligen Zondagmiddag heb ik dit heele, trouwens niet groote bundeltje uitgelezen, en waarachtig - het is licht geworden in de trieste kamer, lente en zoelte en vreugd.

Dat heeft die jonge dichter me geleverd.

 
‘Ik, vogel van de stille eenzaamheid,
 
Heb uitgezongen luid mijn liefdelied,
 
Ik heb gezongen voor de eenzaamheid
 
Van jonge vreugde en van jong verdriet...’

Ja, hij weet wel:

 
‘Ik ben zoo bang te zingen in een tijd,
 
Dat leed opstandig aan zijn ketens rukt...’

Maar toch:

 
‘Het leven lacht in blijden zonnelach
 
En schatering van vreugd en juichen zonder eind,
 
Het leven is een helle lentedag
 
Een zee vol licht, zacht gedodeind
 
Door stillen wind, die even zwelt...’

Niet waar: dien toon waren we ontwend. Het leven een lentedag, het leven geluk!

Of dit boek dan geen gebreken heeft...? Twee woorden heb ik opgeteekend, die detoneeren, twéé. Hier zijn ze:

 
‘De boomen droomen streng en strak,
 
Ze zwijgen en ze staren stil’.

Starende boomen? Is dit ook gezièn? En dan in:

 
‘Maar door de ruiten welft de laatste gloed
 
Van witten winter...’
Een gloed, die welft: het schijnt niet zuiver. Maar dit zijn ook de eenige schoolmeesters-opmerkingen die ik na het ‘tornen en trekken’ - o, dichter! - pour acquit de conscience hier geef. Natuurlijk, het eene gedichtje is beter geslaagd dan

illustratie
Joseph Cohen


het andere, ik heb regels gevonden, die wat uit den toon vielen, iets slaps, ongevoelds hier en daar. Maar wat een stille en echte, wat een sterke en levende, wat een muzikale en beminnelijke ‘stem’ zingt in al deze liedjes, stem, waarvan Verwey in een vers prijzend heeft gesproken, stem als menschelijkheid, als toon-uit-het-hart. Menschzijn en hart, 't is in al deze verzen. Een menschelijkheid, kinderlijk, dat is blank, dat is onbevangen, met de natuurliefde, de natuur-vertrouwdheid van een Adama van Scheltema - o, ik spreek niet van stelen, ik tracht slechts te karakteriseeren -, een hart met heel veel, met eigenlijk niet anders dan liefde: liefde voor meisjes en liefde voor dingen. Want, denken we soms aan Scheltema: een andere naam is mij meer dan eens te binnen geschoten, de naam van hem die - was het niet door Kloos? - het ‘zanggenie’ is genoemd, en - die we bijna schromen boudweg te noemen: Heinrich Heine...

Behalve veel en warme liefde, heeft hij ook dat

[pagina 191]
[p. 191]

andere in deze gedichten gegeven, wat wel van idealisme en liefde onafscheidelijk schijnt: humor en, meer nog, sarcasme, hèt kenmerk van den zooeven genoemde. Of - wat zegt ge van een vers-slot als:

 
‘En de Gazzan neuriet deunend,
 
Dat de Joden moeten dolen,
 
Maar ik denk aan 't donker meisje
 
Achter 't houten hek verscholen’.

Of in dat verrukkelijke, striemende op Louis Bouwmeester, dit ingehoudene, maar daardoor zoo snerpend-felle, dat tartend-deftige:

 
‘Men heeft je al begraven
 
Voor je gestorven bent
 
Zooals men dat in Holland
 
Gewoon is en gewend.
 
 
 
Maar ben je eens gestorven,
 
Dan resolveert de Raad,
 
Je altijd te herdenken
 
Op 't naambord van een straat’.

Soms lijken de liedjes wel eens àl te makkelijk, àl te luchtig. Maar zie, hoe de dichter geestig, immers zonder aanduiding haast, hoe oolijk hij u als 't ware tegen-knipoogt:

 
‘De vrijers en de vrijsters
 
Zijn dan het vlek ontvlucht:
 
Je ziet alléén de sterren
 
Die lachen aan de lucht’.

H. VAN LOON.

Romans

De Van Berkels en hun Vrienden, Humoristische Roman, door F. de Sinclair. (Amsterdam, Van Holkema en Warendorf).

- Het gebeurt mij ieder jaar, dat ik gedurende enkele weken voor mijn zaken het gansche land bereizen moet en het blijkt dan wel eens een toer te wezen om altijd geschikte leesstof te vinden voor de lange uren in de treincoupé. Immers bij ‘zware’ lectuur zet ik het ook den beste op den duur zijn hoofd te houden, als rechts van u twee heeren (handelsreizigers gewis; van de tien mannelijke personen in een tweedeklas coupé zijn er gemiddeld vijf ‘vertegenwoordiger’ van min of meer doorluchte ‘huizen’) de heerlijkheden van een voorstelling in 't Rembrandttheater zitten op te halen - en links een kind, dat zoo ijselijk graag naar buiten wil kijken, naar de koetjes en de huisjes en de molentjes, ondanks de gedempt gefluisterde vermaningen der moeder, zich telkens maar weer met zijn knietjes op de bank werkt, waarbij een paar morsige schoentjes met groote vrijmoedigheid langs je nieuwe pantalon heenstrijken.

En de ‘lichte’ lectuur door onze spoorwegkiosken geboden? 't Is waar - sinds de deeltjes der ‘Wereld-bibliotheek’ aan die op zich zelf zoo nuttige instellingen te verkrijgen zijn, sedert de firma Brusse haar serie ‘Een Boek’ in den handel heeft gebracht, behoeft men zich niet meer te voeden met het giftig gekleurde snoepgoed der ‘Wilsons’, of blaadjes als ‘Pak me mee’ - van Geïllustreerd Stuiversblad en dergelijk moois nu maar niet eens gesproken. En toch... neen, de ideale spoorlectuur schijnt mij nog niet gevonden.

Zonder nu te willen beweren dat het nieuwe boek van den heer de Sinclair (wiens vroeger werk ik niet las) zich in de richting van dit ideale beweegt (voor spoorweg-gebruik is 't formaat van 't boek reeds wat groot en log) zoo wil ik toch dankbaar constateeren, dat deze roman mij menig taai traject op heel aangename wijze verkort heeft. Dat ik daarbij meer dan eens de aandacht van mijn medepassagiers zeer onbescheidenlijk op mijn nietig persoontje concentreerde - 't is heusch niet zoozeer mijn schuld als de schuld van den schrijver, lezer den weergaschen kerel, die zijn familie van Berkel, hun vrienden vooral, zulke gekke bokkensprongen laat maken en toch alles zoo natuurlijk en gewoon langs zijn neus weg vertelt.

‘Meneer heeft daar zeker dat boek van Kokadorus’ sprak een van mijn medereizigers mij aan. ‘Tenminste... ik heb u daar al zoo'n paar maal zien zitten lachen...’

Neen - Kokadorus was het niet die mij telkens als van zelf deed proesten; het was een boek dat, wáárin het bij de memoires van dezen vermaarden ‘professor’ dan mogelijk ten achter sta, dit er voorzeker op voor heeft: dat de humor veel minder gezocht, er veel minder dik op gelegd is - al mist ook deze humor de fijnheid en schalkschheid van den franschen geest; blijft men er onmiskenbaar in proeven dat zekere Hollandsch burgerlijke en stroeve, dat laag-bijde-grondsche, 't welk aan onzen landaard nu eenmaal eigen schijnt te zijn.

G. v. E.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • H.J. Calkoen

  • H. van Loon

  • Gerard van Eckeren

  • over Johanna Naber

  • over W. Bölsche

  • over Josef Cohen

  • over F. de Sinclair

  • beeld van Josef Cohen