Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Gulden Winckel. Jaargang 15 (1916)

Informatie terzijde

Titelpagina van Den Gulden Winckel. Jaargang 15
Afbeelding van Den Gulden Winckel. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van Den Gulden Winckel. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Gulden Winckel. Jaargang 15

(1916)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De primitieve ziel van Vlaanderen

Aan Cyriel Buysse bij zijn ‘100-jarige’ (Telegraaf, 16 April en vlg.).

ZIJ schijnt mij te leven in verwondering, haar daad meer uitgang van innerlijk gedreven zijn, dan wil.

't Is in de primitieve schilders. Hoe zij aarzelloos bekleeden hun gedachten met het gewaad van overgeleverde vorm en kleur en ze toch doen leven in gevoelige lijn en een rythme van kleur dat warm is als de hartklop van een levend wezen. Zoo komt de primitieve verwondering in innerlijke gedrevenheid tot schoone daad. En 't is in Conscience. Die vond in zijn ziel, die meer soort was dan individu, die wel leek de bijzondere contractie van het leven van een volk, een wereld van schoone daden en vloekwaardige, van geluk en wee en wanhoop en vertrouwen, waarover te schreien was en te weeklagen en te jubileeren, zooals men in 't werkelijke leven niet schreide en kloeg en vreugde bedreef. Toch heeft Vlaanderen in hem haar eigen ziel verstaan en zijn helden herkend en bemind. Maar herkend en bemind als Dante Beatrice toen zij zeide: ‘Aanschouw mij goed, wel ben, wel ben ik Beatrice’. Het is de herkenning in ver-wondering, zooals een mensch een morgen opstaat en zijn wereld van gister als een schoon wonder herziet en niet weet wat dit is, maar voelt er zich wonderlijk te-vrede en gerust als in zijn huis.

En 't is in Maeterlinck.

Zijn drama's schrijden voort door wijd-verlaten landen van verwondering. Hij vindt de allersubtielste contacten tot even-ontsluiting van wonderlijke werelden, vergezichten van landen als de primitieven droomden en Bresdin later te etsen wist. Dra weer gesloten, maar op een enkel woord herroepen.

En schreef Greshoff niet eenigen tijd geleden hoe Verhaeren in Londen doolde als in een wonderland? Zoo zijn zij, Vlamingen, en zoo is ook Buysse.

'k Herlas eenigen tijd geleden een zijner eerste werken: Mea Culpa (1896). En ik heb dit gedacht: Wanneer ik over een mensch ga spreken kunnen u lichtelijk ontroeren de lotgevallen zijns levens. Wonderbaarlijker zal het u schijnen achter zijn daden het leven zijns geestes te zien, zooals het ook een aandoening van wonderbaarlijkheid is, wanneer een röntgentoestel ons het eigen hart doet zien, kloppende binnen de vernuftige beenderenkooi van onze borst. Maar het Wonder zal u verschijnen en ontroeren als u in argeloosheid gegeven wordt de zuiverste innerlijke beweeglijkheid van een menschenziel zooals die uitgaat tot

[pagina 68]
[p. 68]

de ontmoetingen des levens en langs den stillen glimlach der verwondering tot zijn oorsprong wederkeert.

Dit boek: Mea Culpa.

Zoovelen zullen het lezen als een roman d'aventure en dit is misschien gelukkig, want wij zijn lang niet zuiver genoeg om ongestraft de gangen van dit Leven in te gaan.

‘Op twee vleugelen verheft zich de mensch boven het aardsche, de eenvoudigheid namelijk en de zuiverheid. De eenvoudigheid moet zijn in de meening, de zuiverheid in de liefde. De eenvoudigheid heeft God tot doelwit, de zuiverheid begrijpt en smaakt hem’.

Dit zegt Thomas à Kempis in zijn vermaningen om den mensch tot het inwendig leven te geleiden (Im. Chr. II, 4).

En wèl is deze zielsgesteldheid noodig voor de be-vatting van dit boek. Want men leest het met een innerlijk beven, zóó als men een vrouw aanhoort die in de schemering u van de innigste daden haars levens spreekt en men vreest, hóe zal ik u ooit nog durven aanzien in het licht. En dan de vreugde, wanneer men onder 't spreken de bedoelingen zijns levens zuiverder voelt worden en 't zielslicht opgaat en men zich op de blijwendende wegen der schoonheid voelt gedreven. Ik heb het boek niet bij de hand en ik weet niet meer hoe hij en zij heetten die zich in liefde tot elkander voelden aangetrokken, noch weet ik hoe de naam was van zijn maîtresse, die hem liefhad en stil duldend wachtte zijn wil en maar droevig hoopte dat lang nog weg zou blijven de ure der scheiding en die zoo vreesde voor het kind dat misschien komen zou om voor hem duldeloozen band te leggen. En die besloot tot de Daad om hem dat te besparen... en stierf.

Maar ik weet 't eerste hoofdstuk: het exposé van het boek: de geest des dichters die ontwaakt tot den dag des Levens en in verwondering het land ziet klaren uit de nevelen waar de velden zijn werken wachten. Er is in 't Rijksmuseum een van Dijk die een slapende vrouw verbeeldt. Uit zoo een schoonen verwachtingsvollen slaap is zijn ontwaken. En ik weet uit dit boek het verhaal van een uitstapje op 't land; hij met zijn toekomstige geliefde trekken mee, en hij weet: het mag niet zijn, hun liefde moet ongezegd blijven, in zijn vernietiging mag niet haar leven mede nedergaan. Maar al van de eerste ontmoeting op het stationsplein af spreken hun zielen.

O, hoe beangstigend is 't: te hooren achter 't inhoudslooze praten den dringenden roep van hun levens, die heel den dag doorklinkt en niet versagen zal tot ook hun woorden haar ver-sproken hebben. En dit: wanneer hij tot de stervende gaat: hij voelt àl buitenleven in hem dood, alleen zijn hartklop nog, maar van een luciditeit als der eeuwige landen zijn geest...

En zijn verwijlen aan het doodsbed - - - - - - - - - - - - - - Het is de moeite waard iets over de techniek van dit boek te zeggen. Hier verliest alle op naturalistisch werk geschoolde beoordeeling haar waarde. Het werk is geschreven in een Consciencerethoriek van dikke woorden en heftige gevoelsuitdrukkingen, die aan een colportage-roman doet denken.

Zooals moderne schilders primitieve gestalten herkiezen voor de belichaming van hun ideeën, heeft Buysse de primitieve rethorica der helden-romantiek, wel onbewust, gebruikt om dàt te zeggen waarvoor de naturalistische preciesheid hem geen woorden bood. Dat hij de techniek voor dit werk niet heeft kunnen vinden, zooals Maeterlinck dat individueel voor zijn drama heeft kunnen doen, zal wel te wijten zijn aan de geestelijke omgeving van de literatuur waarin het werk verscheen.

Geestelijke krachten als in dezen roman werken hebben nog geen boven-individueele centra van waaruit hun een eigen stijl van verschijning kan worden opgelegd.

Een andere eigenaardigheid van dit werk, dat daarin, als in veel andere opzichten, met Goethe's Wahlverwandtschaften overeenkomt, is de overgang van den verleden in den tegenwoordigen tijd bij de passages van hoogste geestelijke intensiteit. Het is alsof de logische verhaalgang stokt, en de handeling, nu niet meer voortgaande maar op dit oogenblik gebeurende, een concentratie krijgt die de personen doet treden in een boven-natuurlijke stilte, waar achter woorden en daden kan klinken le rythme du silence, dat volgens Maeterlinck de zuiverste stem des Levens begeleidt.

Zoo in Die Wahlverwandtschaften bij 't tweede groote tragische moment, als Ottilie het doode kind van Charlotte uit het water heft:

‘Alles vergebens! Ohne Bewegung liegt das Kind in ihren Armen, ohne Bewegung steht der Kahn auf der Wasserfläche; aber auch hier läszt ihr schönes Gemüth sie nicht hülflos. Sie wendet sich nach oben. Knieend sinkt sie in dem Kahne nieder und hebt das erstarrte Kind mit beiden Armen über ihre unschuldige Brust, die an Weisze und leider auch an Kälte dem Marmor gleicht. Mit feuchtem Blick sieht sie empor und ruft Hülfe von daher, wo ein zartes Herz die gröszte Fülle zu finden hofft, wenn es überall mangelt.

Auch wendet sie sich nicht vergebens zu den Sternen, die schon einzeln hervorzublinken anfangen. Ein sanfter Wind erhebt sich und treibt den Kahn nach den Platanen’.

[pagina 69]
[p. 69]

Het is wat Van Deyssel de extaze genoemd heeft.

 

Dit alles herleefde in mijn gedachten bij 't lezen van eene novelle ‘De 100-jarige’ die Buysse in ‘de Telegraaf’ publiceerde. Wat ik daarvan had willen zeggen wijkt nu in me terug. Ik heb 't gezegd van ‘Mea Culpa’, en met meer enthusiasme. Formeel zou ik het noemen buiten-naturalistisch werk, dat in hooger potentie boven-naturalistisch worden kan.

Ik acht het belangrijk omdat, meer dan de schoonheid van de schepping, ons ontroert de schoonheid der scheppingsdaad.

Dat wil zeggen, dat hier verschijnt het kunstwerk om den maker en niet om het gemaakte; zoo moge de kunstenaar het devies l'art pour l'art blijven dragen, de toeschouwer zal vragen l'art pour l'artiste.

Zooals de moderne schilderij haar onderwerp terug laat wijken en tracht te zijn: beeld tot wederroeping van de schoone zielsbeweging des makers in den beschouwer.

En zooals Berckenhoff in zijn reeks kritieken over muziek, zoo pas bij de W.B. verschenen, zich een trouw bestrijder van de programma-muziek betoont, en van Mozart, het Godskind, de hoeder. Ik verwacht van deze Vlamingen geen ‘oorlogsboek’. Tusschen hen en den oorlog van ijzer en goud en... stikgas, is geen gemeenschap. De kanonnen klinken in deze vertelling ver weg. Zij dienen slechts om den hemel hooger te doen welven over 't verdrukte kleine land waarin de menschjes nog kleiner van angst en zorgen worden. Ik verwacht van hen een nieuwe schoonheid, niet zoozeer na een larmoyante blijde incomste in een bevrijd Vlaanderenland, maar zooals Debussy: in de stilte die volgen zal op het springen der laatste granaten.

Als Vlaanderens kunstenaars die zullen hooren. En Vlaanderens schoone primitieve ziel zal spreken gaan.

Ook weer in Buysse. - - - - - - Hem mijn nederige groetenis.

JAC. BOSCH.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • Aty Greshoff


datums

  • december 1915

  • september 1915

  • juni 1915

  • maart 1916

  • 11 december 1914

  • september 1916


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Jan Bosch


landen

  • over België (Wallonië)