Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Colloquium Neerlandicum 1 (1961) (1961)

Informatie terzijde

Titelpagina van Colloquium Neerlandicum 1 (1961)
Afbeelding van Colloquium Neerlandicum 1 (1961)Toon afbeelding van titelpagina van Colloquium Neerlandicum 1 (1961)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
lezing / voordracht


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Colloquium Neerlandicum 1 (1961)

(1961)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Verslag van het eerste colloquium van hoogleraren en lectoren in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten


Vorige Volgende
[pagina I]
[p. I]

Rapport over het Nederlands onderwijs in de Bondsrepubliek en West-Berlijn
door dr J.M. Jalink
Lector voor Nederlands aan de Universiteit te Bonn

(Opgesteld in opdracht van de Afdeling Pers- en Culturele Zaken van Hr. Ms. Ambassade te Bonn, naar de toestand van 1 januari 1961)

[pagina 1]
[p. 1]

Rapport over het Nederlands onderwijs in de Bondsrepubliek en West-Berlijn

(Opgesteld in opdracht van de Afdeling Pers- en Culturele Zaken van Hr.Ms. Ambassade te Bonn, door dr. J.M. JALINK, lector voor Nederlands aan de Universiteit te Bonn.)

 

Het onderhavig rapport strekt zich zowel uit tot het hoger, voorbereidend hoger, middelbaar en lager onderwijs, als tot dat aan de Volksuniversiteiten en aan kinderen van Nederlandse afkomst. De voornaamste bronnen van inlichtingen worden aan het begin van de verschillende onderafdelingen vermeld.

I. Hoger onderwijs

Voornaamste bronnen van inlichtingen:

a)antwoorden op een vragenlijst op 23 mei 1960 toegezonden aan de secretariaten van een aantal Westduitse universiteiten;
b)antwoorden op een vragenlijst op 29 juli 1960 toegezonden aan de lectoren, ‘Lehrbeauftragte’ en ‘Lehrermächtigte’ voor Nederlands aan West Duitse universiteiten;
c)briefwisseling door de opeenvolgende Nederlandse cultuurattaché's met Duitse universiteiten speciaal met de lectoren voor Nederlands aan die universiteiten, gevoerd;
d)collegegidsen der Duitse universiteiten van de laatste vijf jaren.

Alvorens tot een kort samenvattend overzicht van de stand van het Nederlands onderwijs aan de universiteiten in de Bondsrepubliek en West-Berlijn over te gaan en naar aanleiding daarvan een enkele suggestie aan de hand te doen, mogen hier de bijzonderheden betreffende de verschillende lectoraten of leeropdrachten in alfabetische volgorde volgen, zoals deze door het boven aangeduid onderzoek bekend geworden zijn.

[pagina 2]
[p. 2]

Freie Universität te Berlijn

1.Het Nederlands lectoraat aan de voormalige Friedrich Wilhelm-Universität, thans Humboldt-Universität, die nu in de oostelijke sector van Berlijn ligt, werd omstreeks 1910 op initiatief van de Germanist prof. Gustav Roethe opgericht.
Aan de in de westelijke sector van de stad gelegen, in 1948 gestichte, ‘Freie Universität’ werd het leervak Nederlandse Filologie in 1949 door toedoen van de dienstdoende rector prof. Edwin Redslob ingesteld.
2.De tegenwoordige functionaris is de Vlaming prof. dr Michael van de Kerckhove. Deze is geen lector, doch heeft een ‘Lehrauftrag’. Hij is ‘habilitierter Honorarprofessor’. Adres: Klingsorstrasse 29, Berlin-Steglitz. Zijn ambtsvoorgangers waren: 1910-1912 Josef van de Weijer; 1912-1916 Herman Wirth; 1916-1919 was de leeropdracht vacant.
3.Prof. van de KerckhoveGa naar voetnoot1) geeft regelmatig cursussen in de Nederlandse taal en letterkunde. Ook het Middelnederlands en, wat de letterkunde betreft, het Middelnederduits worden in zijn onderwijs betrokken. Verder geeft hij geregeld colleges over Nederlandse geschiedenis, vooral over de mystiek, het toneel (middeleeuws toneel en Rederijkers), de schilderkunst (leven van Rembrandt, Rubens, Van Gogh) en de muziek (het oude Nederlandse lied). Deze voordrachten over cultuur-geschiedenis zijn van algemeen begrijpelijk karakter en worden volgens rooster om de 3 of 4 jaar voor een talrijker gehoor gehouden.
Lessen in het Afrikaans geeft hij elk jaar, in het Fries nu en dan. Zo b.v. over het onderwerp: ‘Holländische und friesische Lyrik’, ‘Friesische Sprache und Kultur in den Niederlanden’. Het aantal Nederlands studerenden bedraagt 15 tot 25 per semester.
De Nederlandse seminarium-bibliotheek bevat, de tijdschriften niet meegerekend, circa 630 werken, waarvan een vierde deel door het ‘Germanische Seminar’ aan de ‘Niederländische Abteilung’ in bruikleen wordt gegeven. Fondsen van de zijde der universiteit staan slechts in zeer beperkte mate ter beschikking.
[pagina 3]
[p. 3]
4.Nederlands is in de ‘Philosophische Fakultät’ als bijvak (Nebenfach) toegestaan voor het ‘Staatsexamen’Ga naar voetnoot1) en als hoofdvak (Hauptfach) bij de promotie. Van deze beide mogelijkheden wordt nu en dan gebruik gemaakt. De ‘Lehrbeauftragte’ treedt hierbij als examinator op.
5.Behalve door de ‘Lehrbeauftragte’ werden er van circa 1925 tot 1945 ook Nederlandse taallessen gegeven aan het ‘Seminar für osteuropäische Sprachen’, later uitgebreid tot ‘Fakultät der Auslandswissenschaften’. De titularis was Marcel Breyne.
6.Er treden te Berlijn zelden Nederlandse of Vlaamse professoren als gastsprekers op. Wanneer dit gebeurt, dan in het kader van de betrokken faculteit en van de ‘Aussenkommission’. Meestal studeren er enkele Vlaamse en Nederlandse studenten aan de ‘Freie Universität’. Zij volgen soms de Nederlandse cursussen en colleges. Op initiatief van prof. van de Kerckhove heeft in 1956 een groep Berlijnse studenten een studiereis naar Nederland gemaakt. Ook hebben gedurende de laatste jaren groepen studenten uit Amsterdam, Utrecht en Nijmegen de ‘Freie Universität’ tweemaal bezocht.
De Berlijnse germanisten onderhouden speciale contacten met de Utrechtse studentenvereniging ‘Schimpf und Ernst’.

Friedrich Wilhelm Universität te Bonn

1eIn 1917 werd op instigatie van de bekende germanist Geheimrat prof. Rudolf Meissner een ‘Niederländisch-Niederdeutsche Abteilung’ opgericht, wier leider de in dat jaar tot ‘ausserordentlicher Professor’ voor Nederlands en Nederduits benoemde dr. Theodor Frings werd. Een Nederlands lectoraat bestond al vanaf 1906. Vanaf 1925 is het een aantal jaren een ‘Planstelle’ geweest en werd dit ook weer in 1955 op verzoek van de toenmalige directeur van het Germanistisch Seminarium, prof. Werner Richter. De lector heeft de status van ‘Beamter auf Widerruf’.
2eDe tegenwoordige functionaris vanaf 1949 is de Nederlander dr. J.M. Jalink, germanist en neerlandicus, in 1949 te Bonn gepromoveerd op een proefschrift over ‘Werk und Leben des Dichters J.H. Leopold’, adres: Römerplatz 1, Bonn, tel. 53701; vacantie-adres: Jacob Cabeliau-straat 3, Den Haag, tel 551825. Zijn voorgangers waren:
[pagina 4]
[p. 4]
1906-1920 Adriaan van Liero
1920-1924 afwisselend dr J. van Dam en dr G.G. Kloeke
1925-1935 dr Marie A. Ramondt
1936-1942 dr Jettie Bender-Wiechert
1936-1942 drs Noordegraaf
1943-1944 dr Martha Hechtle, later dr M. Baerlecken-Hechtle
1944-1949 vakant
3eAnders dan zijn collega te Berlijn, laat dr Jalink het onderwijs in de Nederlandse geschiedenis en kunstgeschiedenis over aan de historici, c.q. kunsthistorici (bij welke laatste vooral de Nederlandse sector niet te kort komt) en beperkt hij zich tot het houden van drie cursussen in de Nederlandse taal van elk twee uren per week: voor beginnelingen, gevorderden en meer gevorderden. Voorts staat elk ‘Semester’ een college van twee uren per week over een periode van de Nederlandse letterkunde op het programma, dat meestal met de lectuur van uitgezochte teksten uit het behandelde tijdperk gecombineerd wordt. Deze tijdperken strekken zich uit over de gehele Nederlandse literatuurgeschiedenis. Onderwerpen uit de Nederlandse cultuurgeschiedenis komen tijdens cursussen en colleges herhaaldelijk ter sprake. Naar onderwijs in het Fries en Afrikaans was tijdens zijn ambtsperiode geen vraag. Het aantal Nederlands studerenden bedraagt ca. 25 per ‘Semester’. Zij recruteren zich uit alle faculteiten. Zijn indruk is, dat de belangstelling voor het Nederlands toeneemt, vooral ook bij de juristen en a.s. journalisten; dit misschien in verband met het feit, dat Nederlands tot de in verschillende Europese organisaties toegelaten talen behoort. De Nederlandse seminarium-bibliotheek bevat ca. 4.500 banden, waaronder vele oude tekstuitgaven en tijdschriften, na de dood van Johannes Franck uit diens nalatenschap overgenomen. De afdeling nieuwere teksten (van na 1880) is zeer goed voorzien. Ook zijn er kleinere afdelingen voor cultuur-geschiedenis, Afrikaans en Fries.
4eNederlands is voorlopig in de ‘Philosophische Fakultät’ bij de promotie niet als examenvak toegestaan; bij het ‘Staatsexamen’ wel, n.l. als ‘Zusatzfach’. Economen kunnen het als z.g. ‘obligatorisches Wahlfach’ kiezen. Van deze mogelijkheid werd de laatste jaren enige malen gebruik gemaakt. De lector nam dan het examen af.
[pagina 5]
[p. 5]
5eWat het onderwijs in het Nederlands aangaat, bezit Bonn een rijke traditie, doordat dit vak deel uitmaakte van de leeropdracht van een germanist van het formaat van een Johannes Franck, 1879-1914 te Bonn, schrijver van de bekende ‘Mittelniederländische Grammatik’ en van het ‘Etymologisch Woordenboek der Nederlandse Taal’ en van een Theodor Frings, in 1937 n.a.v. de Vondel-herdenking tot doctor honoris causa van de Gemeente Universiteit te Amsterdam benoemd. De laatste doceerde te Bonn 1915-1927. Door enkele germanisten wordt tegenwoordig ook aandacht besteed aan het Middelnederlands en de Barokliteratuur.
6eNederlandse en Vlaamse professoren treden te Bonn herhaaldelijk als sprekers op. Meestal gebeurt dit op uitnodiging van seminaria of instituten der universiteit of ook in het kader van het ‘Studium Universale’. Zo hielden de laatste jaren hier voordrachten: de Nederlandse professoren Asselbergs, Stuiveling, Meyer, Locher, Wessels en Donkersloot. Een cursus, die verschillende zijden van het Nederlandse cultuurleven belichtte, werd in het zomer-semester 1960 georganiseerd door het Carl-Schurz-Haus, een studentenhuis. Daar spraken van Nederlandse zijde o.a. prof. Schulte Nordholt en Han van Heurck. Nederlandse en Vlaamse studenten studeren er te Bonn slechts in beperkt aantal: meestal germanisten met een studiebeurs.

Excursies naar Nederland en Vlaanderen worden er herhaaldelijk gemaakt. Zij gaan meestal uit van instituten der universiteit. Tweemaal maakte een groep Nederlands studerenden samen met die van andere universiteiten een studiereis naar Nederland o.l.v. hun lectoren.

Friedrich Alexander Universität te Erlangen

Hier bestaat geen lectoraat voor Nederlands. Het onderwijs in het Nederlands wordt gegeven in de vorm van een telkenjare hernieuwde leeropdracht aan de Nederlander dr med. B.G. Swart, Heidestrasse 38, Neurenberg, tel. 666720. Deze kwam i.d.t. tot stand op verzoek van de ordinarius voor Germaanse en Duitse filologie prof. dr Friedrich Stroh.

De tegenwoordige directeur van het Germanistisch Seminarium is prof. dr Siegfried Beyschlag. Dr Swart geeft drie uren per week Nederlandse lessen aan studenten van alle faculteiten, voornamelijk theologen. De Nederlandse bibliotheek is niet zeer goed voorzien. Zij ontving in 1956 via de Cultuurafdeling van de Nederlandse Ambassade een extra subsidie.

[pagina 6]
[p. 6]

Johann Wolfgang Goethe Universität te Frankfort a.d. Main

Evenmin als te Erlangen bestaat er te Frankfort a.d. Main een Nederlands lectoraat. Toch werd er op verzoek van de ordinarius voor Germanistiek, prof. dr Schwietering, door zijn toenmalige assistente, de Duitse mejuffrouw dr M. Lucker, die bij prof. van Ginneken te Nijmegen gestudeerd had en gepromoveerd was op ‘Meister Eckhardt und die Devotio Moderna’, tot 1952 les in het Nederlands gegeven. Toen mejuffrouw Lucker evenwel in genoemd jaar een betrekking elders aanvaardde, kwam het Nederlands onderwijs te vervallen.

Pogingen door prof. Schwietering, die door de dekaan der ‘Philosophische Fakultät’, prof. Vossler, ondersteund werden, nog in hetzelfde jaar ondernomen, het Nederlands onderwijs te doen voortzetten, waarbij ook de hulp van de Nederlandse regering werd ingeroepen, voerden niet tot een onmiddellijk resultaat. Geldgebrek was hiervan de voornaamste oorzaak. Dit was temeer te betreuren, daar Frankfort, evenals Bonn, in dit opzicht een traditie op te houden heeft, getuige het onderwijs aldaar van de bekende neerlandicus en germanist professor dr M.J. van der Meer, in de jaren twintig. Gelukkig is het gesprek over deze kwestie door een onderhoud, dat de heer H.A. Hoogendoorn, ambassaderaad voor Pers- en Culturele Zaken te Bonn en de Nederlandse Consul-Generaal te Frankfort, de heer H. Menke, in mei 1960 met de rector en prorector van de Universiteit mochten hebben, weer op gang gekomen. Het bleek, dat bij de germanisten een Nederlands lectoraat op de urgentie-lijst staat. Zelfs hoopt men op den duur op een Nederlands professoraat en een Nederlands Instituut. Morele onderstiening van de Nederlandse Regering werd bij de pogingen om hiertoe te geraken tegenover de Landsregering van Hessen zeer gewenst geacht. Op voorstel van de heer Hoogendoorn, werd door de Universiteit besloten, gedurende het wintersemester 1960-'61 een Nederlandse hoogleraar tot een viertal gastcolleges uit te nodigen. Deze uitnodiging is bedoeld als een eerste stap op de weg om wederom tot een duurzame vorm van Nederlands onderwijs aan de Frankforter Universiteit te komen. Intussen zijn door prof. dr G. Stuiveling in december 1960 de bedoelde gastcolleges gegeven. Een rapport over zijn bevindingen is sindsdien bij de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen ingediend.

[pagina 7]
[p. 7]

Georg August Universität te Göttingen

1.Het ‘ausserplanmässige’, ‘hauptamtliche’ Nederlandse lectoraat alhier werd in 1921 op initiatief van de ‘Philosophische Fakultät’ en wel vooral door toedoen van de historicus Karl Brandi, biograaf van Karel V, en de germanist Edward Schröder ingesteld.
2.De tegenwoordige lector is de Vlaming, dr L. Delfos, klassicus, neerlandicus, romanist, historicus en auteur van verschillende werken en opstellen over Nederlandse cultuur-, literatuur- en politieke geschiedenis. Adres: Baurat Gerbenstrasse 8 te Göttingen.
Zijn voorganger 1921-1930 was de bekende Vlaamse schrijver prof. R. Verhulst uit Antwerpen.
3.Dr Delfos geeft, behalve cursussen in de Nederlandse taal voor beginnelingen, gevorderden en soms voor meer gevorderden van elk twee uren per week, oefeningen in het Middelnederlands en een college van eveneens twee uren per week over onderwerpen uit de Nederlandse literatuurgeschiedenis b.v. over: ‘Das mittelniederländische Bühnenspiel’, ‘die niederländischen Klassiker’, ‘Dichtung und Prosa der Gegenwart in Holland und Flandern’, of ook over een taalkundig thema als ‘Geschichte und Struktur der niederländischen Sprache’. Om de drie of vier semesters komt het Afrikaans aan de beurt. Het aantal zijner studenten bedraagt gemiddeld 15 per semester, waarvan ongeveer ⅔ beginnelingen zijn.
De Nederlandse lectoraats-bibliotheek bestond tot 1951 slechts uit een 50-tal werken, die de lector voor eigen rekening had aangeschaft. Sindsdien is zij door schenkingen uit Nederland en Vlaanderen vertienvoudigd. Zij bevat thans, de tijdschriften niet meegerekend, ongeveer 500 boekdelen. De universiteit verstrekt zo goed als geen fondsen.
4.Bij het ‘Staatsexamen’ is het Nederlands niet als vak toegelaten, bij de promotie niet als zelfstandig vak, doch wel in verband met de Duitse filologie, dus ‘Deutsch mit besondrer Berücksichtigung der niederländischen Sprache’. Van deze mogelijkheid werd tijdens dr Delfos' ambtsperiode tweemaal gebruik gemaakt. De ordinarius voor Duits en de Nederlandse lector namen in die gevallen tezamen het examen af.
5.Nederlands onderwijs wordt niet door anderen dan de lector gegeven.
[pagina 8]
[p. 8]
6.Sinds 1945 zijn er verschillende malen op uitnodiging van de Filosofische en Juridische Faculteit Nederlandse en Vlaamse hoogleraren als sprekers opgetreden. Zo b.v. prof. Feenstra (Nederland) en prof. Ganshof (Gent). Er plegen weinig Nederlandse en Vlaamse studenten te Göttingen te studeren. Studiereizen naar Nederland of België hebben er tot nu toe niet plaats gevonden. Een nauw contact bestaat er tussen Göttingen en Groningen op grond van de studie der Nedersaksische dialecten (prof. Heeroma en prof. Wesche). Zo nam prof. Wesche met een aantal studenten deel aan een symposium, dat te Groningen o.l.v. prof. Heeroma gehouden werd. Sinds deze zomer (1960) is er tussen de beide universiteiten, ditmaal als geheel, een nieuw contact ontstaan en wel op initiatief van de tegenwoordige Göttingse rector, prof. Plessner, die van 1935 tot kort na de oorlog te Groningen filosofie doceerde. Aan dit initiatief is het te danken, dat er een regeling tot stand kwam, volgens welke er elk jaar gedurende vier dagen door enkele docenten, die twee verschillende vakken vertegenwoordigen, van de ene universiteit colleges over een thema uit hun vakgebied aan de andere universiteit zullen worden gegeven. Dit jaar kwam de eerste Groninger te Göttingen aan het woord en wel met lezingen over problemen op het gebied van de psychiatrie en sociologie.

Universität Hamburg

1.Het Nederlands onderwijs aan de Universiteit te Hamburg dateert van het stichtingsjaar der Universiteit zelf: 1919. Het werd, waarschijnlijk in de vorm van een leeropdracht, ingesteld op initiatief van de toenmalige directeur van het ‘Germanische Seminar’, prof. dr C. Borchling.
1925-1946 was het een ‘planmässig’ lectoraat. De lector had de status van ‘wissenschaftlicher Angestellter’. Toen in 1945 de toenmalige lector, dr O. Dambre, zijn werkzaamheden beëindigde, werd de ‘planstelle’ een jaar lang voor algemeen germanistische doeleinden gebruikt. In 1946 werd het Nederlands onderwijs, tot 1956 weer in de vorm van een leeropdracht, hervat. In dit jaar werd deze, vanwege de grote belangstelling voor het Nederlands onderwijs, wederom tot een ‘Planstelle’ verheven. In 1958 kreeg de lector weer evenals vroeger de status en de bezoldiging van
[pagina 9]
[p. 9]
‘wissenschaftlicher Angestellter’. De tegenwoordige lector, sinds 1946, is dr Annemarie Hübner, die tevens assistente van het ‘Germanische Seminar’ is. Zij is ook medewerkster aan het Nederduits Woordenboek. Adres: Bornplatz 2 te Hamburg, tel. 441071, App. 305. 1954-'55 werd zij als lector door dr Annelotte Piper vervangen.
2.Mejuffrouw Hübners voorgangers waren (voorzover na te gaan):
---- 1923 Mejuffrouw Zijlstra (Nederlandse)
1923-1925 Mevrouw dra Riecke-Knoop
1925-1934 dr G.G. Kloeke, toen lector en privaat-docent, later hoogleraar te Leiden.
1934-1941 dr A. Jacob ) Vlamingen
1941-1946 dr O. Dambre ) Vlamingen
3.Er worden cursussen en colleges in de Nederlandse taal en letterkunde gegeven, geen cultuurgeschiedenis. Voorts een of twee cursussen Afrikaans. Voor Fries bestaat er een aparte leeropdracht en een aparte afdeling. De functionaris hiervoor is dr Willy Krogmann.
4.Er is een nieuwe examenregeling in voorbereiding. Tot nu toe was het mogelijk Nederlands bij de promotie in combinatie met ‘deutsche Philologie’ als bijvak te kiezen. De promotor en de lector namen tezamen het examen af. Van deze mogelijkheid werd slechts zelden gebruik gemaakt. Verder kan Nederlands door economen als bijvak: vreemde taal, gekozen worden. Dan treedt de lector als examinator op.
5.Slechts de lector geeft Nederlands.
6.Herhaaldelijk komen er Nederlandse en Vlaamse professoren als gastsprekers, niet als gast-hoogleraren, naar Hamburg. De uitnodigingen geschieden door de faculteiten, ook door de ‘Joachim Jungius-Gesellschaft der Wissenschaften’ of in het kader van de in 1958 opgerichte ‘Deutsch-Niederländische Gesellschaft Hamburg e.V.’.
Het is niet bekend, hoeveel Nederlandse of Vlaamse studenten er te Hamburg studeren.
Studiereizen naar Nederland en Vlaanderen worden er o.a. door de verschillende instituten, b.v. door de historici, kunst-historici, geografen en economen ondernomen. In 1958 maakte de Nederduitse afdeling van het ‘Germanische Seminar’ een excursie naar Nederland, die door de universiteit en de ‘Deutsch-Niederländische Gesellschaft Hamburg’ samen bekostigd werd.
[pagina 10]
[p. 10]
Door de laatste organisatie werd eveneens een reis gefinancierd, die mej. Hübner eind juli 196O met 25 studenten naar Nederland maakte.
Er bestaan plannen om in 1961 een tocht naar België te ondernemen.
7.Bijzondere contacten van groeperingen aan de universiteit te Hamburg met Nederlandse of Vlaamse universiteiten bestaan er niet. Wel worden deze door de A.K.A. (Akademische Auslandsstelle) met Nederland onderhouden.

Rupprecht Karl Universität te Heidelberg

1.Evenals te Mainz en Saarbrücken bestaat er te Heidelberg een bij de Universiteit aangesloten ‘Dolmetscherinstitut’, waaraan sinds 1 november 1941 een lectoraat voor Nederlands is verbonden. Dit werd in het leven geroepen op instigatie van lector Anton Burkard, die na de oorlog, toen hij met pensioen ging, tot ereburger van de stad Heidelberg werd benoemd.
2.Van 1941 tot heden was als ‘Lehrbeauftragte’ voor Nederlands werkzaam mevrouw A.C. Gewin-Salm.
3.Naast Nederlands staat ook Nederlandse cultuurgeschiedenis op mevrouw Gewins lesrooster. De bibliotheek van het D.I. bevat slechts een twaalftal Nederlandse werken.
4.Nederlands kan niet als hoofdtaal voor het afsluitend examen gekozen worden, wel als neventaal naast een andere hoofdtaal. In de regel zijn er aan het eind van ieder semester enige candidaten voor het ‘Ubersetzer’- en/of ‘Dolmetscher’ examen. Mevrouw Gewin treedt sedert 1952 als examinatrice op.
5.Bovendien is als lector, speciaal voor de Engelse en Nederlandse rechtstaal (sedert 1958) aan het instituut verbonden de heer Hermann Dörner (US-prosecutor). Hij leidt oefeningen in het vertalen van het Nederlands in het Duits van juridische teksten en geeft colleges over Nederlands rechtswezen, structuur van het parlement en bestuurscolleges.
Mevrouw Gewin noch de heer Dörner hadden voorgangers.
[pagina 11]
[p. 11]
6.Behalve via het lectoraat bezit het instituut geen contacten met Nederland of Vlaanderen. Er treden geen gast-hoogleraren op. Wel studeren er geregeld Nederlandse en Vlaamse studenten. Van de eersten volgden er b.v. in het zomersemester 1960 vijf, van de laatsten drie de Nederlandse cursussen. Studiereizen naar Nederland of Vlaanderen werden er tot nu toe niet ondernomen. Ook bestaan er geen speciale contacten met Nederlandse of Vlaamse universiteiten.

Christian Albrecht Universität te Kiel

1.Er bestaat te Kiel een ordinariaat voor ‘Deutsche, ins besondere niederdeutsche und niederländische Philologie’, thans bekleed door prof. dr G. Cordes, waaronder een leeropdracht voor Nederlandse taalcursussen ressorteert. Deze leeropdracht, die geen ‘planmässig’ lectoraat is, doch elk jaar opnieuw wordt verleend, dateert vanaf 1.4.1959. Prof. Cordes is te Hamburg gepromoveerd in het vak ‘niederdeutsche und niederländische Philologie’. De leeropdracht werd op zijn initiatief in het leven geroepen.Deze wordt waargenomen door dr Helmut Wiencke, ‘Studienrat’ aan het stedelijk gymnasium te Kiel, die aan de universiteit te Kiel in 1926 ‘Staatsexamen’ heeft gedaan met als ‘Zusatsfach’ Nederlands. Adres: Hardenbergerstrasse 36 te Kiel.
2.Op initiatief van de anglist prof. Holthausen werden er 1924-1926 t.d. door hem zelf, t.d. onder zijn naam door Amsterdamse studenten in de Germanistiek, die te Kiel studeerden (mej. Wreede, de heren Akkerman en Kingsma) Nederlandse taalcursussen gegeven. Na het vertrek van prof. Holthausen (1926) werd het Nederlands onderwijs onregelmatig voortgezet tot de komst van de Vlaming dr Vlamijnk, die 1928-1947 lector was. 1947-1951 rust het Nederlands onderwijs. 1951-1957 leest prof. Cordes soms met zijn studenten Nederlandse teksten.
3.Dr Wiencke geeft uitsluitend Nederlandse taalcursussen.
4.Nederlandse taal en letterkunde is als hoofd- en als bijvak voor de promotie in de ‘Philosophische Fakultät’ toegestaan. Examinator is dan prof. Cordes. Daar de cursussen pas sinds kort bestaan, werd van deze gelegenheid nog geen gebruik gemaakt.
5.Prof. Cordes leest met zijn studenten nu en dan Middelnederlandse teksten. Bij de behandeling van het Nederduits komt de geschiedenis van de Nederlandse taal dikwijls ter sprake.
[pagina 12]
[p. 12]
6.Af en toe, vooral in samenwerking met de Duits-Nederlandse Vereniging te Hamburg, werden er door de ‘Philosophische Fakultät’ Nederlandse professoren als sprekers uitgenodigd. Zo o.a. prof. Stuiveling (1958) en prof. Herman Meyer (1960). Nederlandse of Vlaamse studenten studeren er zelden te Kiel. Wel wonen er regelmatig enige de internationale vacantiecursussen van de universiteit bij. Studiereizen naar Nederland of Vlaanderen hebben er tot nu toe niet plaats gevonden. In begin 1961 werd door bemiddeling van de Afdeling Pers- en Culturele Zaken van Hr.Ms. Ambassade te Bonn een excursie naar Nederland georganiseerd door het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen.

Universität zu Köln

1.Van 1931-1945 was de zorg voor het Nederlands onderwijs aan de Keulse universiteit toevertrouwd aan het ‘Deutsch-Niederländische Institut’, dat onder leiding stond van een docent. De Stichting van een ‘planmässig’ lectoraat was hieraan in 1928 voorafgegaan. Sinds 1945 ressorteert dit lectoraat onder het ‘Germanistische Institut’.
Vanaf 1935 was de Duitse mejuffrouw Martha Hechtle (thans: mevrouw dr Martha Baerlecken), aan eerstgenoemd instituut als ‘nebenamtliche Lektorin’ werkzaam. Zij promoveerde begin 1937 op een proefschrift over ‘Walther van der Vogelweide, Studien zur Geschichte der Forschung’. In 1952 werd haar het ‘planmässig’ lectoraat overgedragen. De lector heeft de status van ‘Beamter auf Widerruf’. Als voorzitster der ‘Deutsch-Niederländische Bundesarbeitsgemeinschaft’ heeft mevrouw Baerlecken zich op het gebied van de Nederlands-Duitse cultuuruitwisseling grote verdiensten verworven. Haar adres is: Xantenerstrasse 8, Düsseldorf.
2.Haar voorgangers waren:
Dr ‘habil.’ Menne, privaat-docent en professor aan het Gymnasium in de Kreuzgasse;
Dr Maud Bülbring;
Drs Noordegraaf;
Drs Robert Slot.
[pagina 13]
[p. 13]
3.Naast geregelde cursussen en colleges in de Nederlandse taal en letterkunde staat meestal ook Nederlandse cultuurgeschiedenis op het program. Afrikaans wordt slechts gegeven als de gelegenheid zich voordoet, Fries niet. Het aantal Nederlands studerenden bedraagt gemiddeld meer dan twintig.
Door samenwerking met historici, kunst-historici enz. worden de studenten ook buiten de Nederlandse Afdeling om op de Nederlandse geschiedenis en kunstgeschiedenis gewezen.
De Nederlandse seminariumbibliotheek draagt niet slechts een filologisch, doch ook een historisch karakter. Zij bevat ca. 3100 banden, waarvan er 1300 geschiedkundige werken zijn. Ook zijn er kostbare oudere tijdschrift-jaargangen aanwezig en een kleine afdeling voor Afrikaans.
4.Door filologen kan Nederlands, met toestemming van de faculteit, als bijvak (Nebenfach) gekozen worden. Studenten met Duits als hoofdvak kunnen Nederlands, ook zonder speciale toestemming, n.l. als tweede hoofdvak bij de promotie en als ‘Ergänzungsfach’ (derde vak) bij het ‘Staatsexamen’ kiezen.
5.Wel wordt het moderne Nederlands thans uitsluitend door de lector onderwezen. In het algemeen is er evenwel van oudsher in het kader van het ‘Germanistische Institut’ aan het historisch Nederlands en de Nederlandse filologie te Keulen aandacht besteed. Zo vroeger door prof. L.E. Schmitt (zie Marburg), de historicus prof. Petri (thans te Munster), prof. Heinrichs (nu te Gieszen) en prof. Grünther (thans te Berlijn). Hetzelfde geldt van de tegenwoordige directeur van het ‘Germanistische Institut’, prof. Quint en van Dozent dr Schützeichel.
6.De contacten met Nederland en Vlaanderen zijn zeer menigvuldig, zowel via instituten en individuele professoren als over het ‘Auslandsamt’ en de studentenvereniging ‘Kunst im Hörsaal’. Regelmatig komen er Nederlandse sprekers naar Keulen op uitnodiging van de ‘Deutsch-Niederländische Arbeitsgemeinschaft’, in samenwerking met de ‘Niederländische Abteilung des Germanistischen Instituts’. Nederlandse en Vlaamse studenten studeren er tamelijk veel. Er bestaat een regelmatige uitwisseling van studenten met Nijmegen en Leuven. Incidenteel worden er ook aan andere universiteiten beurzen verstrekt. Zeer intens is het contact met Amsterdam. Door de ‘Niederländische Abteilung’ en de ‘Niederländisch-Deutsche Vereinigung an der Universität Köln’ worden geregeld studiereizen naar Nederland en Vlaanderen ondernomen.
[pagina 14]
[p. 14]

Johannes Gutenberg-Universität te Mainz

1eZoals reeds boven opgemerkt, bestaat er ook te Mainz een met de universiteit verbonden opleiding voor tolken, het z.g. ‘Auslandsund Dolmetscherinstitut’ (A.D.I.) in Germersheim, dat onder leiding staat van prof. dr Brummer.
Tussen het A.D.I. te Mainz en het Nederlands opleidingsinstituut voor het Buitenland (N.O.I.B) te Breukelen (leider dr E.B.J. Postma) bestaat er sinds het zomersemester 1954 een overeenkomst, volgens welke een student van laatstgenoemd instituut in staat gesteld wordt als uitwisselingsstudent een jaar aan het A.D.I. te studeren en gedurende die tijd aldaar in de vorm van een leeropdracht Nederlandse lessen geeft. De ‘Lehrbeauftragte’ voor Nederlands te Mainz zijn dus Nederlandse studenten, die elk jaar wisselen.
2eDe functionaris van dit jaar was J.H. Kers, adres: Lange Zandstraat 65 te Deventer.
3eEr worden taalcursussen Nederlands voor beginnelingen en voor gevorderden elk van 4 uren per week gegeven. Voor de behandeling der letterkunde is weinig tijd beschikbaar. Een der vroegere ‘Lehrbeauftragte’, H. Böhmer, heeft een bloemlezing samengesteld, waarvan elke gevorderde een exemplaar ter beschikking gesteld krijgt. In de bibliotheek van het A.D.I. zijn een zestigtal Nederlandse romans aanwezig.
4eNa 4 semesters kunnen de studenten een z.g. ‘Auslandskorrespondentenprüfung’ afleggen. Verplicht zijn één hoofdtaal en minstens één tweede taal (Nebensprache). Nederlands kan men niet als hoofdtaal, wel als tweede taal kiezen. Hiervan wordt slechts weinig gebruik gemaakt. Meestal kiest men het als derde taal (Zusatzsprache). De eisen voor de derde taal zijn dezelfde als voor de tweede. In het afgelopen semester volgden 6 beginnelingen en 9 gevorderden de cursussen; 2 studenten gaven zich voor het examen op. De examens worden afgenomen door mevrouw Gewin-Salm uit Heidelberg.
5eBehalve door de ‘Lehrbeauftragte’ wordt er te Mainz geen Nederlands onderwezen.
[pagina 15]
[p. 15]
6eBehalve door de leeropdracht en de uitwisseling met het N.O.I.B. bestaat er geen contact met Nederland of Vlaanderen. In het afgelopen semester studeerden aan het A.D.I. 6 Nederlandse studenten. Anders dan op persoonlijk initiatief worden er geen studiereizen naar Nederland of Vlaanderen ondernomen.

Philipps-Universität te Marburg

1eEr bestaat te Marburg geen Nederlands lectoraat.
2eVan mei 1959 tot einde juli 1960 was als ‘Dozent für deutsche und niederländische Philologie’ hier werkzaam de Nederlander dr C. Minis, adres: Honingerdijk 27, Rotterdam, sindsdien benoemd tot professor voor Duitse taalkunde te Gent. Zijn voorganger was prof. dr Ludwig Erich Schmitt, thans directeur van het ‘Germanistische Institut’ aldaar. Adres: Groszeelheimerstrasze 17 A.
3eDr Minis gaf naast taalcursussen voor beginnelingen en gevorderden colleges over literatuur o.a. een overzicht over de Nederlandse letterkunde, over de Nederlandse cultuur van de nieuwere tijd en in het zomersemester 1960 over de Nederlandse roman (met o.a. een Multatuli-herdenking).
4eNederlands kan te Marburg niet als examenvak gekozen worden.
5eBehalve dr Minis doceerde niemand Nederlands.
6eMarburg heeft vooral contacten met de Gemeente-Universiteit van Amsterdam. In het wintersemester 1959-1960 gaf prof. Stuiveling enige colleges over Nederlandse poëzie. Bovendien bestaan er veel relaties van persoonlijke aard tussen Nederlandse en Vlaamse professoren en de ‘Sprachatlas’ te Marburg.
Er studeren regelmatig enige Nederlandse en Vlaamse studenten te Marburg, vooral weer in verband met de ‘Sprachatlas’.
Een studiereis naar Nederland en/of Vlaanderen staat op het programma van de leider van de ‘Sprachatlas’, prof. dr L.E. Schmitt, die zelf ook goed Nederlands kent en naast veel sympathie voor Nederland ook grote belangstelling voor het onderwijs in het Nederlands aan de universiteit te Marburg heeft. Hij is dan ook degene, aan wie eigenlijk het hele Nederlandse onderwijs te Marburg te danken is.
[pagina 16]
[p. 16]

Westfälische Landesuniversität te Munster

1eTe Munster (Westf.) bestaat er een ‘Seminar für Niederdeutsche und Niederländische Philologie’, waarvan prof. dr W. Foerste directeur is. Het ‘ausserplanmässige’ lectoraat voor Nederlands, dat hieronder ressorteert, werd op 27 februari 1920 opgericht. Het werd van 1955 tot 31 oktober 1960 bekleed door de Nederlander dr M.C. van den Toorn, een leerling van prof. Bouman (Leiden), gepromoveerd op een proefschrift over de IJslandse Saga's. Zijn opvolger is de heer H. Entjes, adres: Stationsweg 1 te Zwolle.
2eZijn voorgangers waren: voor de oorlog de Vlaming Van Sint Jan en nadien tot 1955 de Duitse folklorist dr Arnold Rakers.
3eDr van den Toorn gaf naast Nederlandse taalcursussen ook Middelnederlands en, buiten zijn lectoraat om, Oudnoors.
4eNederlands kan in de ‘Philosophische Fakultät’ als examen- en promotievak gekozen worden. Van deze mogelijkheid werd sinds 1955 tweemaal gebruik gemaakt en wel voor de promotie. De betrokkenen werden voor het taalkundig gedeelte geëxamineerd door prof. Foerste, voor het letterkundige door dr Van den Toorn. Een der studenten hoopt binnenkort te promoveren met Nederlands als hoofdvak.
5eAls zodanig doceert alleen de lector Nederlands. Toch komt dit vakgebied ook in het onderwijs van de ordinarius, prof. Foerste, wiens leeropdracht luidt ‘Niederdeutsch mit besonderer Berücksichtigung des Niederländischen’ uiteraard dikwijls ter sprake. De Nederlandse bibliotheek bevat omstreeks 4030 werken. Het seminarium is op 22 Nederlandse en Vlaamse tijdschriften geabonneerd, waarvan er 6 ten geschenke ontvangen worden.
6eNederlandse en Vlaamse gastsprekers zijn in Munster geen zeldzaamheid. Meestal valt hun optreden in het kader van de ‘Vorträge ausländischer Gelehrte’, of wel het geschiedt op uitnodiging van vakgenoten of instituten van de universiteit.
Eenmaal hebben Vlaamse studenten voor een goed bezette zaal een voorstelling van een Nederlands toneelstuk gegeven. Dit geschiedde door bemiddeling van het lectoraat voor toneel- en voordracht-kunst.
[pagina 17]
[p. 17]
Veel Nederlandse studenten studeren er te Munster niet: ongeveer 10 of 12 per semester. Wel zijn er tamelijk veel Nederlands sprekende en Nederlands georiënteerde Indonesische studenten aanwezig.
Studiereizen naar Nederland vinden vaak plaats, meestal georganiseerd, hetzij door de A.St.A. of andere studentenorganisaties of wel door instituten der universiteit. Vooral de kunsthistorici maken dikwijls excursies naar Nederlandse musea, evenals de volkskunde-studenten. Speciale contacten met Nederlandse universiteiten gaan eveneens van instituten of vakgroepen uit.

Universität des Saarlandes te Saarbrücken

1eEvenals te Heidelberg en Mainz bestaat te Saarbrücken een met de universiteit verbonden ‘Dolmetscher Institut’ (D.I.). De universiteit zelf bezit (nog) geen lectoraat of leeropdracht voor Nederlands. Doch evenals er een aantal andere assistenten van universiteitsinstituten als lector of ‘Lehrbeauftragter’ aan het D.I. lesgeven, zo ook voor Nederlands de assistent van het ‘Germanistische Institut’, de Nederlander dr P.W. Tax, adres: Lortzingstrasse 40, Dudweiler/Saar. Zijn leeropdracht aan het D.I., die ook geldt voor het eveneens tot de universiteit behorende ‘Europäische Forschungsinstitut’, dateert van mei 1958 en kwam tot stand door toedoen van dr Erich Weiss, directeur van het D.I.
2eVoorgangers heeft dr Tax niet gehad.
3eDe lessen omvatten een cursus voor beginnelingen, een voor gevorderden en een vertaalcursus van elk 2 uren per week. Dr Weiss zelf geeft een cursus ‘Landeskunde der Benelux-Staaten’. Het karakter van het D.I. brengt mee, dat het hoofdaccent op handel en industrie valt en de filologische en letterkundige zijde van het Nederlands nauwelijks aan de beurt komt. Wel worden er in een vlot tempo moderne (semi-) literaire werken doorgenomen om de cursisten tot zelflezen te verlokken. Het aantal cursisten bedraagt: 5 tot 10 per cursus.
Daar men er rekening mee houdt, dat er aan het ‘Germanistische Institut’ een afdeling voor Nederlandse Filologie wordt verbonden, is men met de nog bescheiden opbouw van een Nederlandse bibliotheek begonnen. Zij bevat nog slechts een 12-tal filologische werken en een 20-tal
[pagina 18]
[p. 18]
Middelnederlandse tekstuitgaven. De Seminarium-bibliotheek van het D.I. is slecht voorzien. Zij bezit weinig meer dan enkele woordenboeken en is geabonneerd op één weekblad.
4eZolang de universiteit zelf geen leeropdracht voor Nederlands kent, worden er in dit vak slechts aan het D.I. examens afgenomen. Dit geschiedt door de ‘Lehrbeauftragte’ in overleg met de directeur.
5eEr wordt niet door anderen Nederlands gedoceerd: de universiteit bestaat echter ook pas sinds 1948.
6eHet D.I. heeft, buiten de leeropdracht om, geen contacten met Nederland of Vlaanderen; de universiteit wel. Zo traden op uitnodiging van het ‘Germanistische Institut’ prof. P.W. Wessels (Nijmegen) en prof. Jan Aler (Leiden) als gastsprekers op.
Er studeren aan het D.I. slechts weinig Nederlandse en Vlaamse studenten. Studiereizen naar Nederland of Vlaanderen worden er soms door instituten der universiteit ondernomen, zo b.v. door de geografen en germanisten. Bijzondere relaties met Nederlandse en Vlaamse universiteiten bestaan er te Saarbrücken niet.

Eberhard Karls-Universität te Tübingen

Er bestaat te Tübingen geen lectoraat voor Nederlands. Van 1951-1957 gaf hier evenwel dr Gustav Schönle, leraar aan het gymnasium te Waiblingen, als ‘Lehrermächtigter’ Nederlands onderwijs. In dit laatste jaar ontving dr Schönle een leeropdracht voor Duits, speciaal voor de betrekkingen tussen het Nederlands en het Duits, aan de universiteit te Leiden. Hij geeft daar o.a. Nieuwhoogduitse grammatica en colleges over de Nederlands-Duitse literaire betrekkingen in de 17e eeuw.

Ook is hij te Leiden bezig met een onderzoek naar de relaties tussen de Nederlandse taal en het Allemanse dialect. In 1959 werd hij er benoemd tot wetenschappelijk hoofdambtenaar. Van zijn leraarschap te Tübingen, zowel als van zijn ‘Lehrermächtigung’ aan de universiteit aldaar wordt hij telkens voor een jaar ontheven.

Wanneer hij zijn Nederlands onderwijs te Tübingen zal voortzetten is nog niet te zeggen. Dit is mede een financiële kwestie. Zijn adres te Leiden is: Boerhaavelaan 54, dat in Duitsland: Waiblingen, Silcherstrasse 25.

[pagina 19]
[p. 19]

Dr Schönle begon in 1951 te Tübingen met 3 leerlingen voor Nederlands, welk getal tot 17 opliep, vooral door een college in de winter 1956-1957 over de Nederlandse letterkunde der 17e eeuw (in het Nederlands). In het zomersemester 1957 beliep het aantal leerlingen 7.

Behalve taalcursussen voor beginnelingen en gevorderden, gaf hij ook Middelnederlandse oefeningen, een college over de Nederlandse literatuur sinds 1880 (gedurende 5 semesters) en een cursus in Afrikaans.

 

De Nederlandse bibliotheek van het ‘Germanische Seminar’ bevat naast de werken van Vondel, slechts een gering aantal teksten uit de nieuwere literatuur.

Behalve aan het gymnasium te Waiblingen heeft dr Schönle ook aan de Volks-universiteit aldaar 1953-1954 een cursus in de Nederlandse taal gegeven (ongeveer 7 leerlingen). Bovendien organiseerde hij de volgende studiereizen naar Nederland:

1954 (6 dagen) deelnemers ± 25 gymnasiasten uit de 6e klas,
1958 (4 dagen)) telkens met ± 25 leerlingen
1959 (4 dagen)) telkens met ± 25 leerlingen
1960 (4 dagen)) telkens met ± 25 leerlingen

Ook in 1961 staat een excursie naar Nederland op het programma.

Samenvatting en enkele suggesties

Zoals uit het vorenstaande blijkt, ressorteren de Nederlandse lectoraten, evenals die voor Skandinavische talen, aan de meeste Duitse universiteiten onder de leerstoel voor de oudere Germanistiek en maken de Nederlandse afdelingen deel uit van het Germanistisch Seminarium of Instituut. Aan de weinige universiteiten, zoals Kiel en Munster, waar een professoraat voor Nederduits en Nederlands, of zoals Marburg, waar er een voor Duits en Nederlands bestaat, behoren de Nederlandse afdelingen tot het door de betreffende hoogleraar beheerde instituut. Meestal bezit, of althans bezat, de Nederlandse afdeling een eigen lokaliteit, waarin ook haar bibliotheek staat of stond opgesteld. Helaas is in deze toestand na de oorlog door ruimtegebrek wel eens verandering gekomen. Veelal is zij evenwel in de laatste jaren weer hersteld.

[pagina 20]
[p. 20]

Ordenen wij nu onze gegevens systematisch, dan komen we tot de volgende resultaten:

1eDe Nederlandse lectoraten of leeropdrachten aan Westduitse universiteiten zijn zeer verschillend van leeftijd.
Naar hun ouderdom geplaatst, krijgen wij, voorzover de gegevens ter beschikking staan, de volgende reeks:
Bonn (1906), Berlijn (1910), Hamburg (1919),
Munster (1920), Göttingen (1921), Kiel (1924),
Keulen (1928), Heidelberg (1941), Tübingen (1951),
Saarbrücken (1958), Marburg (1959).    
Verder Frankfort a.d. Main, Erlangen en Mainz.
2eOok de anciënniteit der lectoren en ‘Lehrbeauftragte’ is zeer verschillend. Zij gaat van 40 jaren, gedurende welke de Berlijnse ambtsdrager zijn functie uitoefent, tot de elk jaar wisselende ‘lehrbeauftragte’ studenten van het N.O.I.B. te Mainz. Van de titularissen zijn er op het ogenblik, de drie professoraten voor Duits ‘mit besondrer Berücksichtigung des Niederländischen’ niet meegerekend, 6 Nederlanders, 6 Duitsers en 2 Vlamingen.
‘Planstellen’ zijn slechts de lectoraten te Bonn, Hamburg en Keulen.
3eAangaande de onderwijsvakken bestaat de volgende toestand: De ‘Dolmetscherinstitute’ te Mainz en Saarbrücken beperken zich tot cursussen in de moderne Nederlandse spreek- en schrijftaal, terwijl te Heidelberg ook enige belangstelling aan de Nederlandse cultuurgeschiedenis wordt gegeven. Uiteraard wijden alle drie instituten vooral aandacht aan de handels-, economische- en administratieve taal. Zij geven speciale cursussen in het vertalen van juridische, politieke en ook ‘landeskundliche’ teksten.
In Heidelberg is er bovendien een aparte lector voor de rechtstaal.
Cursussen in de Nederlandse taal voor beginnelingen en gevorderden geven ook alle universiteitslectoren en - ‘Lehrbeauftragte’. Slechts Erlangen en Kiel beperken zich hiertoe. In de laatste universiteit komt echter bij de behandeling van het Nederduits ook de Nederlandse taalgeschiedenis dikwijls ter sprake. Alle
[pagina 21]
[p. 21]
andere lectoren onderwijzen eveneens de oudere taal, vooral het Middelnederlands en die der 17e eeuw. Ook geven zij colleges en oefeningen over Nederlandse literatuur-geschiedenis.
Aan de cultuurgeschiedenis wordt vooral te Berlijn, Göttingen en Keulen aandacht besteed, terwijl Afrikaans te Berlijn, Hamburg, Göttingen en Keulen op het lesrooster staat en te Tübingen stond. Fries wordt soms te Berlijn onderwezen. Te Hamburg bestaat voor dit vak een aparte leeropdracht en een aparte afdeling.
Het aantal studenten, dat aan de Nederlandse cursussen en colleges deelneemt, is, zoals te verwachten was, aan de noordwesterlijke universiteiten het grootst. Keulen (meer dan 20), Bonn (25 tot 30), Hamburg (ca 30), Munster (15 tot 30). Het kleinste aantal meldt Saarbrücken (5 tot 10).
De grootte der Seminarium-bibliotheken wisselt zeer.
4eDe mogelijkheden, Nederlands als examenvak te kiezen, lopen aan de verschillende universiteiten - en wat het ‘Staatsexamen’ aangaat, in de diverse ‘Länder’ - enigszins uiteen.
In de ‘Dolmetscherinstitute’ Germersheim (Mainz) en Saarbrücken kan Nederlands voor het ‘Auslandskorrespondentenexamen’, in Heidelberg voor het ‘Übersetzer’ - en/of ‘Dolmetscher’ examen, naast een andere (hoofd) taal als ‘Nebensprache’ (tweede taal) of als ‘Zusatzsprache’ (derde taal) gekozen worden. Van de laatste mogelijkheid wordt meestal gebruik gemaakt. De ‘Lehrbeauftragte’ treedt als examinator op.
Hoewel de inlichtingen niet altijd geheel duidelijk en ten dele ook niet volledig zijn, schijnt de toestand aan de meeste universiteiten aldus, dat in de ‘Philosophische Fakultät’ Nederlands bij de promotie door germanisten (studenten met Duits als hoofdvak) hetzij als tweede hoofdvak of als bijvak kan worden gekozen. Voor andere filologen (anglisten, romanisten enz.) is hiervoor (Nederlands als bijvak) toestemming van de faculteit nodig. Deze mogelijkheid bestaat of althans bestond b.v. te Keulen.
Bij het ‘Staatsexamen’ kan met toestemming van de ‘Staatliche Prüfungskommission’, Nederlands als ‘Zusatzfach’ (derde vak naast twee hoofdvakken) gekozen worden. De mogelijkheden zijn evenwel gebonden aan de aanwezigheid van een bevoegd examinator. Deze laatste voorwaarde is aan universiteiten als Kiel, Marburg en Munster, waar Nederlands deel uitmaakt van de leeropdracht van een hoogleraar steeds gegeven. In zulke gevallen examineert de hoogleraar meestal in het oudere taalkundige, de lector in het nieuwere taalkundige en letterkundige gedeelte.
[pagina 22]
[p. 22]
Een zelfde toestand heerst te Berlijn, waar de ‘Lehrbeauftragte’ als examinator bij beide examens optreedt. Te Göttingen is Nederlands bij het ‘Staatsexamen’ niet toegestaan. In Bonn en Hamburg kan het ook door studenten in de economie d.i. in de ‘Rechts und Staatswissenschaftliche Fakultät’ als z.g. ‘obligatorisches Wahlfach’ (Bonn) of als bijvak (Hamburg) gekozen worden.
5eMet name te Kiel, Marburg en Munster, waar een hoogleraar het Nederlands in het kader van de Germanistiek vertegenwoordigt, doch ook aan sommige andere universiteiten, wordt door docenten in de Germanistiek aan de oudere Nederlandse taal en aan de Nederlandse taalgeschiedenis, door literair-historici aan de oudere literatuur, vooral aan die van de barok, wel meer of minder aandacht geschonken. In het algemeen echter onderwijst slechts de lector of ‘Lehrbeauftragte’ - naast Nederlandse filologie en literatuurgeschiedenis (eventueel cultuurgeschiedenis Afrikaans en Fries) - de moderne Nederlandse taal en letterkunde. Te Berlijn werd van 1925-1945 ook Nederlands gedoceerd aan het ‘Seminar für osteuropäische Sprachen’ later tot ‘Fakultät für Auslandswissenschaften’ herdoopt. Te Bonn en Frankfurt bestond vroeger een toestand als nu te Kiel, Marburg en Munster. Het Nederlands onderwijs was daar aan germanisten-neerlandici toevertrouwd en wel te Bonn aan coryfeeën als Johannes Franck en Theodor Frings, te Frankfort aan de bekende M.J. van der Meer. Ook Keulen bezit door zijn ‘Deutsch-Niederländisches Institut’ op dit gebied een rijke traditie. Daar werkten prof. L.E. Schmitt, de historicus prof. Petri en anderen.
6eDe contacten met Nederland en Vlaanderen zijn een jaar of vier na de oorlog weer langzaamaan ontstaan en sindsdien steeds meer verstevigd. De ‘Dolmetscherinstitute’ hebben hieraan weinig deel. Het rijkst hebben zij zich ontplooid aan de noordwestelijke universiteiten. Vooraan gaan wellicht Keulen en Hamburg met hun ‘Deutsch-Niederländische Arbeitsgemeinschaften’. Maar ook te Bonn en Munster treden veelvuldig Nederlandse gastsprekers op. De uitnodigingen geschieden veelal op grond van persoonlijke relaties of door instituten en faculteiten. Ook gaan zij echter van ‘Auslandsämter’, ‘Aussenkommissionen’ en dgl., doch eveneens van studentenorganisaties uit. Te Bonn moet hier op de diligentie van de senaatscommissie voor het ‘Studium Universale’ gewezen worden. Bijzonder interessant zijn contacten als te Marburg door de
[pagina 23]
[p. 23]
‘Sprachatlas’ en te Göttingen met Groningen op grond van de gemeendschappelijke studie der Nedersaksische dialecten (Wesche & Heeroma) en de op initiatief van prof. Plessner aldaar in het leven geroepen wederzijdse jaarlijkse reeksen lezingen gedurende vier dagen. Verder bestaan er vooral universitaire contacten tussen Berlijn en Amsterdam, Utrecht, Nijmegen, tussen Bonn en Nijmegen, Groningen, tussen Keulen en Amsterdam, Nijmegen, Leuven.
Studiereizen naar Nederland en Vlaanderen worden er wederom het meest vanuit Keulen, Bonn, Hamburg en Munster ondernomen.
Nederlandse en Vlaamse studenten studeren er aan Westduitse universiteiten slechts in beperkt aantal.

Conferenties en Studiereizen der lectoren

In aansluiting op het laatste punt van onze enquête mogen hier met erkentelijkheid de contacten der lectoren onderling en van hen en hun studenten met Nederland vermeld worden, waartoe zij door financiële steun van de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en door bemiddeling der afdeling Pers- en Culturele Zaken van Hr. Ms. Ambassade te Bonn in staat werden gesteld.

 

De eerste conferentie werd van 8 tot 10 juni 1951 door de voormalige Coördinatie Commissie voor Culturele Betrekkingen met Duitsland te Burgsteinfurt bij Munster belegd; voor de drie latere resp. van 10 tot 12 decemher 1954, van 13-16 juni 1956 en van 25-27 november 1960 werden de lectoren door de ambassaderaad voor Pers- en Culturele Zaken hij Hr. Ms. Ambassade te Bonn naar zijn bureau te Bad Godesberg uitgenodigd. Deze samenkomsten dienen in de eerste plaats ter bespreking van gemeenschappelijke vakproblemen en belangen. Doch ook worden er steeds belangrijke neerlandici uit Holland als sprekers uitgenodigd. Zo de professoren Michels, Stuiveling, Asselbergs, Van Haeringen, Heeroma en Stutterheim. De laatstgenoemde bijeenkomst van 25-27 november 1960 werd o.m. bijgewoond door mr H.J. Woltjer, Raadadviseur in Algemene Dienst, als waarnemer voor de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen.

 

Excursies van de lectoren van Bonn, Frankfort, Hamburg en Keulen met ieder vier hunner studenten werden er van 22-28 oktober 1951 en (ditmaal zonder Frankfort en met Munster) van 23-29 oktober 1955 ondernomen. De eerste werd door de Amsterdamse Studentenvereniging ‘Helios’, de tweede door de C.C.C.D. voornoemd georganiseerd. Een derde studiereis, thans van de lectoren van Berlijn, Göttingen en Kiel, met elk 4 studenten, vond in maart 1961 plaats.

[pagina 24]
[p. 24]

Subsidies en Leerboek

Eveneens met dankbaarheid moeten hier de subsidies genoemd worden, die de meeste lectoren jaarlijks van de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen voor hun Seminarium-bibliotheken ontvangen. Ook het Prins Bernhard-Fonds en andere vaderlandse fondsen steunen incidenteel. De Vlaamse Akademie voor Letterkunde te Gent schenkt de meeste lectoraten geregeld belangrijke boeken en tijdschriften, de Zuidafrikaanse Ambassade zendt soms representatieve werken en geïllustreerde bladen.

 

Een uniek initiatief, uitgegaan van de voormalige Ambassaderaad voor Pers- en Culturele Zaken te Bonn, de heer J.B. Braaksma, is de samenstelling van een nieuw leerboek Nederlands voor Duitstaligen, waaraan naast een vijftal lectoren de professoren Van Haeringen en Stuiveling hebben meegewerkt. Het zal, eveneens met geldelijke hulp van de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, onder de namen van dr M.C. van den Toorn en dr J.M. Jalink in de loop van 1961 bij de firma Langenscheidt te Berlijn het licht zien. Gehoopt wordt, dat met dit gemeenschappelijk werk de bedoeling, die steeds voor ogen gestaan heeft, zal worden verwezenlijkt: een wetenschappelijk verantwoord leerboek te bezitten, dat tevens een voor studenten geëigend niveau bereikt.

Het Nederlands als vak aan Westduitse universiteiten

Het Nederlands is - behoudens enkele uitzonderingen - geen schoolvak en vrijwel nooit een verplicht examenvak op Westduitse voorbereidend - hogere en middelbare scholen. Het gevolg hiervan is, dat het ook aan de universiteit - anders dan uit practische overwegingen, dus als examenvak - slechts vrij zelden gekozen wordt. Een toekomstige leraar weet, dat hij in het Nederlands waarschijnlijk geen les zal kunnen geven en dat er dus ‘weinig mee te verdienen valt’. Hier komt bij, dat door oorzaken van verschillende aard de meeste studenten tegenwoordig tamelijk rechtlijnig en ultilistisch studeren en geneigd zijn hun studieduur zoveel mogelijk te beperken. Aan liefhebberij-studie of het zich verdiepen in vakken, die aan de rand van hun kerngebied liggen, komen velen niet toe. Dit is ook in het verband der Nederlandse lectoraten zeer te betreuren, daar Nederlands als taal b.v. voor germanisten, anglisten, skandinavisten en indogermanisten, maar ook voor historici, kunsthistorici en studenten van verschillende andere studierichtingen een belangwekkend vak is. Hetzelfde geldt van de Nederlandse letterkunde voor literatuurhistorici van verschillenderlei pluimage, voor

[pagina 25]
[p. 25]

psychologen enz.Ga naar voetnoot1) Om nog maar te zwijgen van het feit, dat de in Nederlandse werken neergelegde vakliteratuur, die Duitse theologen, medici, natuurfilosofen, technici enz. zich met betrekkelijk weinig moeite toegankelijk kunnen maken, wanneer zij deze moeite niet ‘opbrengen’, voor hen levenslang een gesloten boek blijft. Men bedenke hierbij, dat lang niet alle Nederlandse wetenschappelijke werken een summarium in een wereldtaal bezitten en dat een summarium tenslotte toch slechts een armelijk hulpmiddel is.

Duits vooroordeel tegen het Nederlands

Een niet onbelangrijke rol bij dit alles speelt ook een zekere instinctieve geringschatting van het Nederlands door Duitsers - en niet alleen door onontwikkelden - die al heel wat pennen in beweging heeft gebracht. Reeds 30 jaren geleden, werd zij geanalyseerd door H. Schreiber in zijn geschrift ‘Die niederländische Sprache im deutschen Urteil’ (Heidelberg, 1929). De Amsterdamse germanist, prof. Herman Meyer, heeft over een verwant thema een geestige voordracht gehouden, getiteld: ‘Der Holländer im Spiegel der deutschen Dichtung’.Ga naar voetnoot2)

 

Voorts moge worden herinnerd aan prof. C. Soetemans rede ‘Het Nederlands, een dialect van het Duits?’ (Noordhoff, Groningen, 1956) en aan prof. C.B. van Haeringens ‘Nederlands tussen Duits en Engels’Ga naar voetnoot3) waaruit tot goed begrip van het onbegrip, waarmee docenten voor Nederlands in Duitsland niet zo zelden te maken krijgen, het volgende zij geciteerd:

‘Het grote publiek in Duitsland waardeert het zuidelijk georiënteerde Hoogduits veel hoger dan de tot “Platt” gedegradeerde Nederduitse dialecten. Het Nederlands nu heeft tal van trekken met het “Platt” gemeen. Daarom maakt het op Hoogduits sprekenden een komische indruk, wanneer ze in dat z.g. boerentaaltje over ernstige dingen horen spreken.
[pagina 26]
[p. 26]
Op dezelfde wijze vermaken b.v. Denen en Zweden zich wederkerig met verschillen in woord- en taalgebruik, die bij een buitenstaander, ook al kent hij beide idiomen, op z'n hoogst een geforceerde glimlach te voorschijn kunnen toveren. Hebben trouwens tal van Noord-Nederlanders geen dolle pret ten koste van de steriotyp “sappig” geachte Belgische varianten van onze gemeenschappelijke cultuurtaal? Over de eveneens gebruikelijke, maar daarmee nog allerminst goed geprate kwalificatie “kinderlijk” voor het Afrikaans zwijgen we voorts maar liever.’

Men vergete niet, dat deze elementaire indruk van belachelijkheid, die een verwante taal op ons maakt, niet alleen voor Denen en Zweden, Hollanders en Vlamingen geldt, doch dat ook het Hoogduits voor een Nederlander, zolang hij deze taal nog niet geleerd en er zich daardoor aan gewend heeft, bespottelijk klinkt. Men denke slechts aan het zoontje van een Nederlandse diplomaat, dat op een Duitse school de klas uit gestuurd moest worden, omdat hij in een voor zijn onderwijzer en mede-leerlingen onbedaarlijke lachbui uitbarstte, toen het voor Duitse kinderen toch zo onschuldige zinnetje op het bord verscheen: ‘Die Puppe sieht so drollig aus’.

De positie van de lector aan Westduitse universiteiten

Anders dan in Nederland, behoort de lector aan Duitse universiteiten niet tot het docentenkorps in engere zin. Hij neemt geen deel aan faculteitsvergaderingen, heeft eigenlijk geen recht examens af te nemen, draagt bij officiële gelegenheden geen toga enz. Als criterium en grenslijn geldt hier n.l. de ‘Habilitation’, een voor de gehele faculteit afgelegd examen plus omvattender proefschrift dan de gewone dissertatie. Pas de ‘Dr. habil.’ vanaf de privaat-docent, hoewel vaak minder gehonoreerd dan de lector, geldt als volwaardig academisch docent. De lector, ofschoon meestal wel een gepromoveerde, wordt min of meer als een vertegenwoordiger van het voorbereidend hoger onderwijs in de universitaire wereld beschouwd. Toch is de positie van speciaal de Nederlandse lector ambivalent. Anders dan b.v. zijn Engelse of Franse collega, is hij meestal de enige vertegenwoordiger van zijn vak, d.w.z. de enige kenner van het moderne Nederlands en zijn literatuur. Daarom wenden professoren en studenten zich met allerlei verzoeken tot hem; met vragen om Nederlandse literatuuropgaven, om

[pagina 27]
[p. 27]

de vertaling van teksten en oorkonden uit hun vak en wat niet al. Een Nederlandse lector heeft heel wat gelegenheid, zich aan de universiteit zelf en in haar omgeving verdienstelijk te maken en als hij op wetenschappelijk gebied of anderszins wat waard is, zal hem op den duur de erkenning en ook een zeker gezag niet onthouden worden. Doch voor de positie en de waardering van zijn vak, in casu het Nederlands, zou het wel van belang zijn, als ook het ambt van zijn docent wat meer gewicht in de schaal legde.

Middelen ter verbetering

Dit kan gebeuren, doordat de lector werkt onder een hoogleraar, in wiens leer-opdracht het Nederlands is opgenomen, zoals het thans te Kiel en Munster (gecombineerd met Nederduits) en te Marburg (gecombineerd met Duits) het geval is of het te Bonn, ten tijde van Johannes Franck en Theodor Frings het geval was. (Ten tijde van die ander bekende germanist-neerlandicus M.J. van der Meer te Frankfort, bestond daar nog geen Nederlands lectoraat).

Aangaande prof. Th. Frings' vertrek naar Leipzig op 1.10.1927 schrijft (Geheimrat prof.) MeissnerGa naar voetnoot1): ‘In zehnjähriger Wirksamkeit hat es Frings verstanden, das niederländische Studium an unserer Universität zu einer Blüte zu entwickeln, die auch in den Niederlanden die höchste Anerkennung gefunden hat. Seiner frischen Energie gelang es in schlimmster Zeit mit Hülfe holländischer Freunde den Grundstock einer niederländischen Seminar-bibliothek zu schaffen. 1.10.1927 ging Frings nach Leizig. Dass die soviel versprechende Entwicklung des niederländischen Studiums abgebrochen und die Professur auf ein anderes Fach übertragen wurde, ist meiner Ansich nach ein schweres Unglück für die Universität’.

 

Een tweede weg zou zijn, dat een of meer lectoraten in professoraten worden veranderd, zoals dit te Kiel gebeurd is en men te Frankfort van plan schijntGa naar voetnoot2). Maar ook waar dit niet mogelijk is, zou er al heel wat gewonnen zijn, indien hier en daar een leeropdracht in een lectoraat of een

[pagina 28]
[p. 28]

‘ausserplanmässig’, ‘nebenamtlich’ lectoraat in een ‘planmässig’, ‘hauptamtlich’ werd omgezet. In het laatste geval wordt ook de bezoldiging aanmerkelijk beter, zodat men bij benoemingen kieskeuriger te werk kan gaan.

Verder zouden de mogelijkheden, Nederlands als examenvak te kiezen, kunnen worden uitgebreid. Het zou b.v. aan alle universiteiten, waar Nederlands onderwezen wordt, in de ‘Philosophische Fakultät’ voor filologen van elke soort, dus ook voor niet-germanisten, als afzonderlijk bijvak kunnen worden toegestaan.

 

Tenslotte zou aan verschillende universiteiten de culturele uitwisseling met Nederland en Vlaanderen kunnen worden geïntensiveerd. Ook zouden van beide zijden meer beurzen voor uitwisselingstudenten kunnen worden verleend.

De ideale lector voor Nederlands

Ik moge hier een enkel woord over mijn persoonlijk ideaal van de Nederlandse lector en diens vooropleiding invoegen; waarmee ik overigens aan de vaak grote verdiensten van collega's, wier opleiding niet aan dit ideaal voldoet (de mijne doet het ook niet), zeker niet te kort wil doen.

 

Albert Schweitzer, zelf als Elzasser tweetalig, heeft eens gezegd, dat een mens tenslotte toch slechts één moedertaal bezit, n.l. die, waarin hij droomt of à bout portant de werktuigen van een smid op een rijtje kan opnoemen. Daarom moet mijns inziens de lector voor Nederlands, wiens onderwijs toch voornamelijk op practisch gebied ligt en de moderne taal betreft, een Nederlander of Vlaming zijn (het laatste, indien hij het A.B.N. voldoende beheerst en niet in regionale eigenaardigheden is blijven steken). Verder moet hij een gepromoveerde zijn (vooral een Nederlandse doktorsgraad versterkt zijn gezag), die aan een Nederlandse of Belgische universiteit liefst Nederlands als hoofdvak - en, opdat hij ook met de taal en taalgeschiedenis van zijn leerlingen voldoende vertrouwd is - Duits als tweede vak gestudeerd heeft. Wel komt deze combinatie van studievakken in Nederland niet al te dikwijls voor, doch het ideaal is er om zo dicht mogelijk benaderd te worden.

 

Afgezien evenwel van deze kwestie van opleiding moet een Nederlandse lector of professor over een zekere expansieve, wervende kracht beschikken om daardoor dit vrijwillig bestudeerde vak tot zijn studenten

[pagina 29]
[p. 29]

te kunnen brengen, hun belangstelling en zo mogelijk hun liefde ervoor op te wekken. Doch allereerst moet hij zijn hoorders tot zich trekken. En hiervoor zal hij, als hij bovenaangeduide eigenschappen bezit, in colleges voor een groter publiek, b.v. in het kader van het ‘Studium Universale’ gelegenheid genoeg vinden. Natuurlijk zijn hier ook excursies naar Nederland of Vlaanderen, uitnodigingen voor Nederlandse voordrachten of andere manifestaties en ook gezamenlijke Carnavals- en andere feesten van belang. Kortom de Nederlandse Afdeling of het Nederlands Instituut moet, meer nog dan dit bij plichtvakken noodzakelijk is, een uitstralende kracht bezitten, die de studenten aantrekt en verwarmt.

 

Doch keren wij, na deze uitweiding, tot ons eigenlijke onderwerp terug.

Pogingen ter verbetering

Nu hoop ik, dat Nederlandse instanties, die de in de voorlaatste paragraaf geuite suggesties zouden lezen, verwijzend naar de bekende autonomie der universiteiten, en vooral van buitenlandse universiteiten, niet te spoedig haar onmacht om op deze ontwikkelingen invloed uit te oefenen, zullen belijden. Zeker zijn de universiteiten in het algemeen en buitenlandse in het bijzonder niet erg geneigd, zich door buitenstaanders iets in de melk te laten brokkelen. Doch daar staat tegenover, dat er wel degelijk gevallen voorkomen, zoals b.v. onlangs te Frankfort, waarin een universiteit voor de instelling van een lectoraat of leerstoel de morele, of in andere gevallen ook de materiële steun van een buitenlandse instantie inroept of gaarne aanvaardt. Het komt er maar op aan, met tact op te treden en een sfeer te scheppen, waarbinnen beide partijen het gevoel kunnen hebben, gaarne voor het gemeenschappelijk doel en het gemeenschappelijk belang samen te werken. Gevallen als Frankfort kunnen zich echter meer voordoen. Ik denk b.v. aan Tübingen, waar het Nederlands onderwijs nu al sinds drie jaren practisch stilligt; als Erlangen, Kiel, Marburg en Saarbrücken, waar nog steeds geen eigenlijk lectoraat bestaat; als Mainz, waar het Nederlands onderwijs aan elk jaar wisselende studenten - en niet eens neerlandici - wordt toevertrouwd. En daarbij zullen zeker de opstelling en uitvoering van het voorbereide Cultureel Accoord tussen Nederland en Duitsland voor beide partijen mogelijkheden scheppen, als er zich sinds lang niet hebben voorgedaan.

[pagina 30]
[p. 30]

Het Cultureel Accoord

Mogen de opstellers en uitvoerders van dit Accoord zich niet door scepticisme laten leiden en denken: ‘Och, het Nederlands is voor Duitsers nu eenmaal geen interessant vak; het is geen schoolvak en de taal van een klein land’. Neen, dit is slechts ten dele waar. Het Nederlands kan, zoals ik boven heb trachten aan te duiden, in combinatie met verscheidene andere studierichtingen voor Duitsers juist een belangrijk vak zijn. Het is een poort, toegang verlenend tot allerlei uitbreidingen van kennis en wetenschap, die voor Duitsers niet moeilijk te openen valt; een taal die dan toch door 16 miljoen mensen vlak aan hun grenzen gesproken wordt, met wie zij op politiek, cultureel, economisch en velerlei ander gebied ‘auf Gedeih und Verderb’ in snel toenemende mate ten nauwste verbonden zijn. Het ligt derhalve in de rede, dat de Duitsers hun vooroordelen tegen het Nederlands wat overwinnen en zich, voorzover dat binnen het kader van de duurzaam gegeven beperkingen mogelijk is, veel meer dan dit op het ogenblik nog het geval is, voor het Nederlands gaan interesseren.Ga naar voetnoot1)

 

De voortekens van deze nieuwe ontwikkeling zijn (te Bonn althans) reeds duidelijk te bemerken in een toenemend aantal deelnemers aan de Nederlandse taalcursussen. Opvallend is vooral de toegenomen belangstelling van juristen, a.s. journalisten en (als toehoorders) van ambtenaren. Het is te bespeuren, dat Nederlands als verkeerstaal van de E.K.S.G. en andere Europese organen is erkend.

 

Van groot belang acht ik in dit verband ook de pogingen, o.a. door mevrouw dr Baerlecken en mevrouw drs de Jong-Bauling aangewend, het Nederlands op groter schaal dan dit nog het geval is als vak aan middelbare scholen en gymnasia ingevoerd te krijgen. Te Keulen en Düsseldorf schijnt hierop - voorlopig bij wijze van proef - wel kans te bestaan. Mocht het hiertoe komen, dan zou daarmee ook het Nederlands onderwijs aan de universiteiten op een hogere trap komen te staan. Doch hiermee zijn wij reeds bij de volgende afdeling van dit rapport aangeland.

voetnoot1)
Een uitvoerige beschrijving van zijn onderwijs van zijn hand verscheen in de ‘Duitse Kroniek’ van 1952.
voetnoot1)
Het ‘Staatsexamen’ is de afsluiting van het theoretisch-universitair gedeelte van de opleiding tot het leraarsambt aan ‘höhere Schulen’ (gymnasia en dergelijke).

voetnoot1)
Interessant is de poging van mevrouw Baerlecken te Keulen, met docenten van verschillende der genoemde studierichtingen samen te werken. Het gemakkelijkst zal dit gaan met de germanisten binnen het eigen instituut. Hiervoor lijkt meer te zeggen dan voor het geven van colleges over Nederlandse kunst-, muziek- en politieke geschiedenis door de lector zelf, zoals prof. van de Kerckhove dit te Berlijn doet. Het vak Nederlandse taal en letterkunde is voor één docent al omvattend genoeg.

voetnoot2)
Zie uittreksel in ‘Mitteilungen, Institut für Auslandsbeziehungen’ 6e jaargang (1956) blz. 154 vlg.
voetnoot3)
In de verzamelbundel ‘Algemene aspecten van de grote cultuurtalen’ (Servire, Den Haag, 1956)

voetnoot1)
Geschichte der Rheinischen Friedrich Wilhelm-Universität zu Bonn Band II, Bonn 1933.
voetnoot2)
Zie in dit verband ook blz. 39 t/m 43.

voetnoot1)
Zie in dit verband bl. 39 t/m 43.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 4 september 1961

  • 5 september 1961


Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Rapport over het Nederlands onderwijs in de Bondsrepubliek en West-Berlijn


landen

  • over Duitsland