Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Colloquium Neerlandicum 3 (1967) (1969)

Informatie terzijde

Titelpagina van Colloquium Neerlandicum 3 (1967)
Afbeelding van Colloquium Neerlandicum 3 (1967)Toon afbeelding van titelpagina van Colloquium Neerlandicum 3 (1967)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
lezing / voordracht


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Colloquium Neerlandicum 3 (1967)

(1969)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Verslag van het derde colloquium van hoogleraren en lectoren in de nederlandistiek aan buitenlandse universiteiten


Vorige Volgende
[pagina 3]
[p. 3]

Ten geleide door W. Thys
Voorzitter van de Werkcommissie

In dezelfde ‘Indische Zaal’ van het voormalige Koninklijk Paleis aan het Noordeinde in Den Haag, thans zetel van de Netherlands Universities Foundation for International Cooperation, waar in 1961 zeventien buitenlandse nederlandisten voor de eerste keer bij elkaar kwamen, was in 1967 nauwelijks plaats voor de achtenzestig collega's uit het nabije en het verre buitenland en alle andere genodigden. Zo goed als alle Westeuropese universiteiten waar Nederlands wordt onderwezen, waren door een of meer docenten vertegenwoordigd zodat daaraan alleen al het ‘Colloquium neerlandicum’ zijn karakter van internationaal congres kon ontlenen. Maar bovendien waren er collega's overgevlogen uit Argentinië, Canada, Indonesië, Japan, de Verenigde Staten en Zuid-Afrika. Degenen die niet dagelijks te maken hebben met de zorg voor onze taal, kunnen zich moeilijk voorstellen wat het betekent zoveel mensen in het teken van de Nederlandse taal, letterkunde en beschavingsgeschiedenis rond een conferentietafel verenigd te zien.

De herinnering aan de uiterst moeilijke voorbereiding van zulk een congres, zowel wat betreft het vinden van een stevige basis voor voordrachten en discussies, als de verzorging van de meest gewone materiële behoeften van de congressisten, vervliegt zodra iedereen veilig is aangekomen en zich naar de hem toebedachte plaats begeeft, handen drukkend van lang niet meer geziene collega's en vrienden - het congresbeeld dat we bijna dagelijks op ons televisiescherm te zien krijgen. De kwade herinnering vervliegt des te vlugger naarmate het vanouds bekende maar telkens toch weer opnieuw hartversterkende geluid hoorbaar wordt: hoe Lissabon met Praag, Cambridge met Heidelberg, Grand Rapids met Djakarta en Johannesburg met Osaka uitsluitend in het Nederlands converseren. De bij internationale bijeenkomsten gebruikelijk geworden en ook de bij de Nuffic wel aanwezige apparatuur voor simultaanvertaling, heeft op onze Colloquia geen dienst hoeven te doen.

[pagina 4]
[p. 4]

Toen het Colloquium begon hadden wij de eerste fase, de voorbereiding reeds achter de rug. De tweede fase, het congres zelf, begon toen en dáárvan wil dit boekje het verslag brengen. Dat is de derde en laatste fase. Nu het zover is stellen wij ons de vraag: wat kunnen wij, uit naam van de Werkcommissie, als boodschap meegeven aan hen die straks dit boek te lezen krijgen, nu het Derde Colloquium van buitenlandse nederlandisten alweer meer dan een jaar voorbij is en wij op de drempel staan van het jaar waarin wij een ernstig begin moeten maken met de voorbereiding van ons Vierde Colloquium? Heeft het zin het uitzonderlijke belang van de bijeenkomst in Den Haag nog eens te onderstrepen of bijzonder relevante punten uit lezingen, toespraken of discussievergaderingen in het licht te stellen? Neen, laat elke geïnteresseerde lezer liever voor zichzelf de conclusies trekken uit de teksten die een getrouwe weergave brengen - zoveel mogelijk door overschrijving van de bandopnemer - van wat er gezegd is. Heeft het zin deze bladzijden te vullen met een historisch overzicht van de nederlandistiek in het buitenland of van onze Colloquia zelf? Er is in onze kring in de voorbije jaren al vrij wat over deze onderwerpen gepubliceerd. En bespiegelingen over colloquia in erasmiaanse zin kon alleen Anton van Duinkerken ons brengen. Nu hij er niet meer is, blijft ons enkel de herinnering aan de meesterlijke manier waarop hij dit ter begeleiding van ons Eerste Colloquium heeft gedaan.

 

Dit ‘ten geleide’ wil liever, zijn taak van gids getrouw, de deelnemers aan het Derde Colloquium en allen die belang stellen in dit verslag, de weg wijzen waarlangs de buitenlandse nederlandistiek zich in de nabije toekomst zou kunnen ontwikkelen ten einde haar uiteindelijk doel te bereiken, nl. volwaardig studieobject te worden aan een groot aantal buitenlandse universiteiten. Met opzet schrijven wij niet ‘aan een zo groot mogelijk aantal buitenlandse universiteiten’ omdat het ons er niet om te doen mag zijn telkens hogere cijfers voor te leggen van het aantal leerstoelen en lectoraten in de nederlandistiek. Deze cijfers zijn nuttig ter documentatie en zij illustreren treffend de gestadige groei van onze discipline in het buitenland, maar zij moeten met grote omzichtigheid worden gebruikt. Precies uit de nuchtere opsomming van namen, functies en adressen in de door ons uitgegeven en met elk nummer aangroeiende docentenlijst, kan verkeerdelijk worden afgeleid ‘que tout est pour le mieux dans le monde du néerlandais’. De namen van hoogleraren en lectoren mogen evenwel geen goedkope affiches zijn voor schijncultuurpolitiek of, wat erger is, cultuurschijnpolitiek. Dat klinkt niet erg optimistisch als begeleidingsmuziek bij een colloquiumverslag maar de Werkcommissie heeft redenen zich bezorgd te maken over het werkelijke belang

[pagina 5]
[p. 5]

dat onze bewindslieden en met hen het hele apparaat dat ten dienste staat van de cultuur en de wetenschap, hechten aan de vertegenwoordiging van onze taal, letterkunde en beschavingsgeschiedenis aan buitenlandse universiteiten, ondanks veel goede wil en goede bedoelingen, ondanks een aantal gerealiseerde of geprojecteerde organisatievormen. Hoofdzaak is of datgene wat men doet, aangepast is aan en geïnspireerd wordt door het grote doel waarvoor wij ons allen proberen in te zetten: de nederlandistiek in internationaal verband het prestige bezorgen waarop deze wetenschap, wortelend in het Nederlands, een Europese cultuurtaal en een van de talen van de Europese Gemeenschap, recht heeft - en beter dan wie ook weten wij allemaal, het wordt in alle bescheidenheid gezegd, hoe ontzaglijk veel er nog moet veranderen wil het Nederlands in de meeste literaire faculteiten in en buiten Europa het aanzien genieten dat in overeenstemming is met zijn adelbrieven.

 

Hoofdzaak is, met zekerheid te weten of men bereid is aan de vertegenwoordiging van onze taal aan buitenlandse universiteiten in de vorm van leerstoelen en lectoraten, evenveel belang te hechten en aandacht te besteden als aan het al of niet aanwezig zijn van een culturele attaché of een ambassaderaad voor culturele zaken bij een van de ambassades van een van onze beide landen, m.a.w. of men bereid is in te zien dat de hoogleraar, resp. lector in de nederlandistiek op de hem toegewezen plaats een even onmisbare vertegenwoordiger van onze cultuur is als zijn tegenspeler in diplomatiek verband. Een recent door ons beluisterde uiteenzetting van een van onze voormalige en daarom zeker niet minder eminente cultuurministers, heeft ons geleerd dat in de gedachtengang van hen die de Nederlandse cultuurpolitiek in den vreemde behartigen leerstoelen en lectoraten in de nederlandistiek als instrumenten voor het uitdragen van de Nederlandse taal- en literatuurwetenschap, nauwelijks schijnen mee te tellen. Men zou lichtgelovigerwijs kunnen denken dat degenen die zich in deze materie enige moeite geven, alleen tegen onwetendheid en vooroordeel in het buitenland te kampen hebben. Mochten de hindernissen waarvoor wij ons soms geplaatst vinden, meetbare en dus vergelijkbare grootheden zijn, dan zou men willicht kunnen vaststellen dat zij in het binnenland in even grote mate aanwezig zijn als buiten onze grenzen.

 

De veelvuldigheid van problemen, tekorten, wantoestanden, wensen en vragen die in de loop van de voorbije zeven jaar uit onze drie Colloquia te voorschijn zijn gekomen, zouden we willen opvangen door ze te herleiden tot twee grote opdrachten, o.i. de enige die bij machte zijn om de buitenlandse nederlandistiek een ernstige kans te geven haar rol te vervullen:

[pagina 6]
[p. 6]

1o de eerst nodige en meest dringende taak is de definitieve regeling van de administratieve en organisatorische toestand van hen die in het buitenland Nederlands onderwijzen. Wil men resultaten van dit onderwijs voor de Nederlandse taalgemeenschap, dan moet men degenen die met een opdracht in het buitenland werden belast, een status toekennen die met de belangrijkheid en de waardigheid van hun zending overeenstemt; 2o de volgende, niet minder dringende taak is de oprichting van, resp. de uitbouw van de Werkcommissie tot een Nederlands-Belgisch instituut dat als permanente basis alle opdrachten uitvoert die door het onderwijs van de nederlandistiek in het buitenland worden gesteld en dat in nauwe samenwerking met de binnenlandse universiteiten en andere centra voor de studie van de Nederlandse taal- en letterkunde, ook de schakel vormt tussen ‘intra’ en ‘extra muros’.

 

Mèt de uitvoering van deze twee taken en zodra wij onszelf tot een internationale vereniging voor nederlandistiek hebben samengevoegd lost men zo goed als alle problemen van de ‘extramuristen’ op, vat men alle nog hangende kwesties samen die om de drie jaar door de deelnemers aan onze Colloquia in de vorm van talrijke en uitgebreide resoluties worden geformuleerd, maar wat meer is en belangrijker, verstevigt men op het hoogste niveau, dat van hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, het prestige van het Nederlands. Op binnenlands vlak, in bepaalde delen en bepaalde kringen van ons gemeenschappelijk taalgebied, heeft onze taal dit prestige dringend nodig. Maar in het buitenland - en laten we in de eerste plaats aan ons eigen continent denken - valt of staat mèt de vertegenwoordiging van onze taal aan buitenlandse universiteiten, de toekomst van het Nederlands zonder meer. Het is niet mogelijk dat onze bewindslieden dit niet zouden inzien. Laten ze dus ook de maatregelen treffen die zich opdringen. Zij zullen, dit doende, de Nederlandse cultuurgemeenschap zeer aan zich verplichten.

 

Het bovenstaande wil niets afdoen van de erkentelijkheid die wij, uit naam van de Werkcommissie en van al onze buitenlandse collega's, verschuldigd zijn aan Hunne Excellenties Dr. G.H. Veringa, Minister van Onderwijs en Wetenschappen, en Dr. R.A. van Elslande, Minister van de Nederlandse Cultuur, die welwillend dit Colloquium onder de auspiciën van de Gemengde Commissie ter uitvoering van het Nederlands-Belgisch Cultureel Verdrag hebben geplaatst en zo de realisatie van onze plannen mogelijk hebben gemaakt. Niet minder dankbaar zijn wij hun vertegenwoordigers, medewerkers en ambtenaren die onze besprekingen hebben bijgewoond of ons van hun administratief apparaat gebruik hebben laten

[pagina 7]
[p. 7]

maken. Dit geldt met name voor de leden van het Congresbureau van het Ministerie van O. & W. die ons een heel bijzondere dienst hebben bewezen. Tot onze zeer grote voldoening bleek ook ditmaal weer hoezeer ook de beide Ministeries van Buitenlandse Zaken onze werkzaamheden van nabij volgen. Ambassaderaden, Culturele Attachés en ambtenaren van B.Z. zijn hiervoor speciaal naar Den Haag gekomen. Dit geldt niet minder voor een aantal binnenlandse hoogleraren in de nederlandistiek die door hun tegenwoordigheid eens te meer bewezen hebben dat het, intra of extra muros, maar om één enkele nederlandistiek kan gaan. Aan allen die op enigerlei wijze dit Colloquium tot een succes hebben helpen maken, wordt hier zeer hartelijk dank gezegd. Dit geldt in het bijzonder voor onze naaste medewerkers in het dagelijks bestuur van de Werkcommissie, Dr. Jalink en de assistente van het Secretariaat, Mevrouw Moolenburgh, alsook Drs. F.P. Thomassen, adjunct -directeur van de NUFFIC, wiens medewerkers, van wie de Werkcommissie nu al jaren lang zoveel hulp krijgt, vanzelfsprekend in deze hulde worden betrokken. Onze buitenlandse collega's en de sprekers, die het stuk hebben opgevoerd waarvan wij alleen maar de regisseurs zijn geweest, verdienen en verkrijgen ook onze warme erkentelijkheid.

 

Ten slotte dient de Gemengde Commissie ter uitvoering van het Nederlands-Belgisch Cultureel Verdrag een tweede maal te worden vermeld omdat zij ons in de gelegenheid stelde dit verslag te laten drukken.

 

Wij bieden uit naam van de Werkcommissie en van al onze collega's hoogleraren en lectoren Nederlands in het buitenland, onze bewindslieden en een aantal belangstellende personen en instellingen in Nederland en België dit verslag aan. Het moge zelf bewijzen met hoeveel toewijding en energie het Nederlands als onderwijstak en object van onderzoek in het buitenland wordt beoefend. Dat alleen al wekt hoop en vertrouwen voor de toekomst.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 9 september 1967

  • 8 september 1967

  • 7 september 1967

  • 5 september 1967

  • 6 september 1967


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Walter Thys