Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Colloquium Neerlandicum 4 (1970) (1973)

Informatie terzijde

Titelpagina van Colloquium Neerlandicum 4 (1970)
Afbeelding van Colloquium Neerlandicum 4 (1970)Toon afbeelding van titelpagina van Colloquium Neerlandicum 4 (1970)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
lezing / voordracht


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Colloquium Neerlandicum 4 (1970)

(1973)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Verslag van het vierde colloquium van hoogleraren en lectoren in de nederlandistiek aan buitenlandse universiteiten


Vorige Volgende
[pagina 88]
[p. 88]

Stand van de studie van het Middelnederlands
(verkorte weergave, samengesteld door de spreker)
door Prof. Dr. A. van Loey
Vrije Universiteit Brussel

In dit referaat beperk ik me tot het probleem van de tekstuitgave en de grammatica; de lexicologie immers en de literaire zijde zijn in het vorige colloquium aan de orde geweest.

 

De wijze van tekstuitgeven hangt af van het doel, d.w.z. het publiek voor wie de uitgave bestemd is.

 

Voor het ruimere publiek en voor beginnende studenten kan een compromis tussen de diplomatische en de critische uitgave volstaan: oplossing van monovalente afkortingen, oplossing van plurivalente afkortingen met toelichting in een inleiding, aanbrengen van interpunctie, vele annotaties. Dit laatste is aangewezen bij grammaticale vormen (b.v. hoordi = hoort gij); de spelling kan misschien wel genormaliseerd worden (bijv. bome i.pl.v. boeme = bomen).

 

Voor wetenschappelijk gebruik is de diplomatische uitgave onmisbaar: best is een fotocopie met eventueel ernaast de gedrukte tekst; verificatie op en inzage van het handschrift blijven intussen immer geboden (denk aan palimpsesten, aan datering van het papier, aan het doorlichten van het handschrift, zoals zo mooi is uitgekomen bij het onderzoek, door W.J.H. Caron, van het Oxfordse handschrift met het oudnederlandse zinnetje). Een voorbeeld of twee van het vereiste behoud van de tekst van het hs.: en met horizontaal streepje erboven is vaak ende, maar soms ook de negatie enne; in het participium preteriti jegeven (= kustmnl. voor = gegeven) kan j zogezegd gedrukt worden i (iegeven) maar het kan ook je gelezen worden (dus overgang van ouder ji in i, geschreven ie, maar ook in je: nader onderzoek is nog geboden).

 

Tegenover de vroegere grammatica's van Van Helten en J. Franck, die de literaire taal tot grondslag hadden, wat bij de lezer de indruk wekte dat het mnl. een warboel was (dixit Frank Baur), heeft men de studie van de taal van oorkonden en dgl. kanselarijmateriaal geplaatst, met de hoop dat men hier volkstaal en streng lokale taal kon verwachten. Maar kanselarijtaal is vaak stereotiep, traditioneel en ook wel ontstaan in gemengde scriptoria. Men onderzoeke dan, op systematische en volledige wijze, kanselarijtaal per streek, per stad, en... in verband met de dialectologie!

[pagina 89]
[p. 89]

In dit opzicht is de recente studie van M. Hoebeke over de taal van Oudenaarde een model; eveneens het werk van Mevr. C. Tavernier over Gentse Naamkunde, waar, hoewel in mindere mate omdat de periode te oud is, de huidige dialectologie licht werpt.

 

Bij studie van teksten (literaire, wetenschappelijke, ambtelijke) in verschillende versies kan de studie van varianten in allerlei opzichten zeer nuttig zijn: vroeger werd daar wel rekening mee gehouden met het oog op de vaststelling van de oorspronkelijke tekst; men houde thans het oog gericht op woordgeografie, op chronologische verschillen, ev. op stijlverschillen.

 

Het is de vraag of automatisering hulp biedt bij het grammaticaal onderzoek.

 

M.i. is het (nog) zeer twijfelachtig, of het vocalisme hier baat bij vindt: wel daarentegen de spelling.

 

Zolang we echter geen machines hebben die zelf kunnen lezen (? !), zullen we van moeizaam en tijdrovend handwerk niet kunnen afzien.

 

Van automatisering is intussen wel veel te verwachten voor de studie van de syntaxis (woordorde), van de woordenschat, van de morfologie.

 

Voor de woordenschat: zie het referaat van F. de Tollenaere in het vorige colloquium.

 

Voor de morfologie kan een retrograde woordenboek misschien wel voorlopig materiaal bezorgen. Een retrograde Verdam kan slechts een aanloop zijn: alleen de lemmata zijn opgenomen, in een veralgemeende vorm, zodat aanvulling en controle aan de hand van alle vindplaatsen (die zelf nog verificatie op het handschrift behoeven) nog te doen zijn. Voor samenstelling en afleiding bevat intussen een dergelijk woordenboek wel aanwijzingen; voor de flexie niets.

 

Uit bronnen die behoorlijk geverifieerd en gezift zijn verschaft de automatisering volledig en geordend materiaal. Pas daarna begint het denken: het critische, scherpzinnige, fijnzinnige verwerken en verklaren.

 

Ik moge besluiten met even uit te zien, of combinatie van middelnederlands materiaal met huidige dialectologie licht kan werpen op sommige aspecten van de mnl. klankleer; eveneens of het functionalisme tot iets zinnigs kan leiden.

Een nog onvoldoend opgehelderde situatie is die van de geminatie in het mnl.

[pagina 90]
[p. 90]

Historisch gezien wijst een spelling mnl. setten op een gegemineerde of lange t (denk ook aan ouder *satjan). Bestond die lange t nog in het mnl. ? Huidige dialecten rondom Aalst hebben in infinitief en presens pluralis enkel t. In presens sing. 3de pers. komt voor: zetsj, ook in het preteritum: zetsje. Hierin is sj ontstaan uit een gemouilleerde dentaal, d.i. telkens in de positie waarin twee dentalen op elkaar volgden: dat wijst dus op een mnl. 3de pers. sing. zett (uit zettet), op een pret. set-te uit settede. Men kan dus een oppositie inf. pres. zet-n reconstrueren (met enkele t) ≠ derde pres. sing. en pret. set-t, set-ten (met lange of gegemineerde t). In inf. zetten heeft de t geen deel gehad aan de latere, nog middeleeuwse mouillering, omdat in zetten de oude geminaat reeds enkele consonant was geworden. Zie nader mijn opstel in Handelingen Kon. Commissie Toponymie en Dialectologie, deel 36, alsook uitvoeriger in Mélanges Fourquet, 1969.

 

De huidige dialectische gewijzigde articulatie van een functioneel verantwoorde en gerealiseerde flexiemorfeem ( -t, -te) werpt dus licht op de uitspraak in (een deel van) het middelnederlands. Nader onderzoek in andere gewesten dringt zich op.

 

Een tweede voorbeeld gelicht uit een onderzoek dat nog aan de gang is. Het betreft het diminutiefsuffix -sken (type: boek-sken). Ik zie hier af van de vraag naar de oorsprong van die -s-. Ik constateer alleen dat vanaf het oudste mnl. diminutiefsuffixen -ín, -kín, -lín, wat later ook -sín, -elín, -ekín, -elkín voorkomen. Van broec ‘natte grond’ komen voor: broekelkin, broekelin, broecsin, broecsken, maar broekkijn, broekijn komt niet voor, hoewel de persoonsnaam Folkinus in de Gentse Naamkunde van Mevr. Tavernier wel vermeld staat, evenals Danckelinus, Dickelin. D.w.z.: vanaf de 13de eeuw wordt na een op -k eindigend woord -ijn, -kijn als diminutiefsuffix vermeden (wel bestond nog: hoekijn). Toch is -ken als diminutief suffix in oostnederlands sporadisch bewaard, maar ... met geminaatuitspraken: bökken: met geminaatuitspraak wordt de functie van suffix -ken behouden, zonder geminaatuitspraak ontstaat verwarring met de meervoudsvorm boeken. In geminaatloze tijd en streek is verduidelijking (voor dimin. boeken) gevonden in intensiever gebruik van -elin, -elkijn, ook in gebruik van -sken (waarbij men -sken ‘componeert’ uit -s- met -ken, danwel -sijn ‘verduidelijkt’ in -sken - en dan moet verklaard worden waarom -sin uitsterft). M.a.w.: er kan verband gezocht worden tussen het verdwijnen van de geminatie en het opkomen van het suffix - sken, en dat om 1300.

 

De studie van het middelnederlands heeft nog niet afgedaan!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 13 september 1970

  • 12 september 1970

  • 11 september 1970

  • 10 september 1970

  • 9 september 1970

  • 8 september 1970


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • A. van Loey


taalkunde

  • Historische taalkunde