Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Colloquium Neerlandicum 4 (1970) (1973)

Informatie terzijde

Titelpagina van Colloquium Neerlandicum 4 (1970)
Afbeelding van Colloquium Neerlandicum 4 (1970)Toon afbeelding van titelpagina van Colloquium Neerlandicum 4 (1970)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
lezing / voordracht


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Colloquium Neerlandicum 4 (1970)

(1973)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Verslag van het vierde colloquium van hoogleraren en lectoren in de nederlandistiek aan buitenlandse universiteiten


Vorige Volgende
[pagina 183]
[p. 183]

Samenvatting van het Colloquium
door Drs. J.H. Meter
Universiteit Napels

Geachte Aanwezigen, Dames en Heren Collega's,

Het bestuur van onze vereniging heeft mij de vererende maar niet gemakkelijke taak toegedacht namens u, voor u en tot u een samenvattende indruk van ons 4e Colloquium onder woorden te brengen. Deze taak acht ik daarom niet eenvoudig omdat onder u, naar ik heb gemeend te bemerken, een veelheid van indrukken en een verscheidenheid van reacties en stemmingen leeft die niet zo gemakkelijk onder één noemer te brengen zijn. Bij mijn opiniepeilingen onder u heb ik ervaren dat het Latijnse spreekwoord: Quot homines, tot sententiae, het zoveel hoofden, zoveel zinnen ook voor ons nog steeds geldt, en dat dit algemeen-menselijke feit in een geleerd gezelschap als het onze, dat zich bezighoudt met problemen als de Trevierse Taalbarrière en de voor- en nadelen van het aestetisch formalisme in de literatuurwetenschap, soms in verhevigde mate ervaren kan worden als de verdeeldheid der geleerden.

 

Laat ik mogen vooropstellen dat de meningsverschillen die zich in dit Colloquium geopenbaard hebben steeds zijn besproken in een sfeer van wederzijds begrip en dat door dit begrip de onderlinge kennismaking en vriendschappelijke omgang grotelijks bevorderd zijn, zodat dit Colloquium zijn functie als ontmoetingscentrum, evenals vorige malen, ook ditmaal ten volle heeft bewezen. Hierover bestaan onder ons geen verschillen van mening en de geanimeerde gesprekken aan lunch en diner, de ongedwongen opgewektheid van ons samenzijn als gasten van de Belgische Minister van Nederlandse Cultuur, Z. Exc. Prof. F. van Mechelen aan de rijkbeladen tafelen van het Kasteel van Ham, bewijzen dat wij elkaar als collegae, maar wat meer is, als mensen hebben weten te vinden. Tot het welslagen van deze ontmoeting, die voor sommigen een hernieuwde, voor anderen een eerste kennismaking betekende, heeft ieder gepoogd een kleinere of grotere steen bij te dragen. Ik denk hier in de eerste plaats aan de bezonnen en evenwichtige leiding van prof. Thys als moderator van onze vergaderingen, hetzij op de voorgrond, hetzij

[pagina 184]
[p. 184]

op de achtergrond, aan de eensgezindheid van het driespan Thys-Jalink- Thomassen, dat niet alleen deze week, maar reeds vele maanden en jaren de wagen van onze buitenlandse nederlandistiek heeft moeten trekken, ik denk aan mevr. Moolenburgh en haar lieftallige assistenten die de gaande en komende man of vrouw de weg hebben gewezen en, zonder dat wij het wisten, menig praktisch probleem hebben geregeld.

 

Allen die ons van dienst zijn geweest afzonderlijk te noemen is in dit beperkte tijdsbestek niet mogelijk, maar tot hen allen richt ik namens de deelnemers aan het 4e Colloquium een woord van oprechte dank.

 

Maar ons Colloquium is meer dan de periodieke bijeenkomst van een gezelligheidsvereniging, hoe aangenaam en verkwikkend ook. Het wil ook zijn een werkplaats waar gearbeid wordt aan een gemeenschappelijk project: de bevordering en verdieping van de nederlandistiek in het buitenland. Niet minder dan tien vergaderingen van zeer uiteenlopende aard zijn in de afgelopen week aan dit doel gewijd. Getrouw aan de opzet van het vorige Colloquium van 1967 in het Oude Hof te 's-Gravenhage, heeft de Werkcommissie de vergaderingen gesplitst in werkvergaderingen van praktische aard en wetenschappelijke vergaderingen.

 

De openingszitting van het Colloquium leverde een verrassing op in de vorm van de voordracht van prof. Dr. J.W. Smit van Columbia University van New York, die een geheel nieuw geluid deed horen over de wenselijkheden en methoden van onze buitenlandse nederlandistiek die, naar zijn mening, nog te zeer vastzit aan verouderde negentiendeeeuwse schema's en concepten als de waarde van taal en letterkunde voor de geestelijke vorming. Hij hield ons voor dat ons vak in de toekomst alleen een kans zal blijven maken als het in ruimere zin werd opgevat als studie van typisch Nederlandse gedragspatronen. Helaas was op deze, veel vragen oproepende, voordracht geen discussie mogelijk en ik geloof dat wij daarmee een belangrijke kans gemist hebben om elkaars diepere culturele intenties te leren kennen. Deze, naar vorm en geest Multatuliaanse voordracht bracht heel belangrijke vragen in het geding, aan de doordenking en bespreking waarvan wij niet zijn toegekomen, maar - en hier formuleer ik een persoonlijke mening - misschien ook nog niet toe zijn. De rede van prof. Smit was niet de enige ‘voice of America’ die opzien baarde, ook andere collega's uit de States formuleerden in vergaderingen en gesprekken wensen, die op de vorige colloquia nooit naar voren gekomen waren. Wensen die hierop neerkwamen dat ons onderwijs meer dan vroeger dient aan te sluiten bij de actuele problematiek van de student anno 1970. Ook aan het slot van de zeer doorwrochte voordracht van prof. Rutten over de

[pagina 185]
[p. 185]

moderne ontwikkelingen in de Nederlandse Literatuurwetenschap beluisterden wij de stelling dat ons literatuuronderzoek en -onderwijs van de actuele situatie uit dient te gaan en dat het verleden zoveel mogelijk via het heden dient te worden benaderd. Ook deze rede stelde dus weer de vraag naar de relevantie van wat door ons in het buitenland uitgedragen wordt. Helaas kon ook op deze voordracht geen discussie volgen. Vele opgeworpen fundamentele problemen waarmede wij allen bij ons onderwijs te maken hebben, moesten daardoor niet alleen onbeantwoord maar ook onbesproken blijven. Wellicht zou bij een volgend colloquium op deze problematiek teruggegrepen kunnen worden en zou zij kunnen dienen als leidraad bij het vaststellen van de onderwerpen van toekomstige voordrachten en besprekingen. Zoals de zaken nu staan, weten wij eigenlijk niet, of te weinig, hoe deze problemen worden aangepakt bij het onderwijs in de nederlandistiek in het buitenland. Nu is de vraag van de relevantie van onze Nederlandse culturele waarden voor de buitenlandse studenten al wel eens ter sprake geweest op vorige colloquia, en wel in voordrachten van de betreurde prof. Asselbergs op het 1e Colloquium van 1961 in Den Haag en van prof. Dr. J. Smit van de Universiteit van Melbourne/Australië op het 2e Colloquium van 1964 in Brussel, maar in de afgelopen jaren is onze wereld, ik bedoel onze denk- en leefwereld, zo veranderd, dat deze vraag eigenlijk steeds opnieuw gesteld kan en moet worden en het komt mij persoonlijk, en een aantal onzer met mij, voor dat onze colloquia aan inhoud en doeltreffendheid zouden kunnen winnen als wij ook over de waarden die wij aan het buitenland aanbieden en de reacties daarop van de zijde van de studenten meer uitvoerig van gedachten zouden kunnen wisselen.

 

Tegenover of misschien beter náást deze strevingen die wij zouden kunnen definiëren als de begeerte naar een internationale dialoog stond op ons colloquium een andersgerichte, de zuiver-wetenschappelijke die alleen vraagt naar het vaststellen van feiten, samenhangen en structuren zonder de bekommernis om zedelijke of aesthetische waardevellingen, en deze kwam vooral tot uiting in de voordrachten en discussies over linguïstische en literatuurhistorische onderwerpen, die vooral informatieve waarde bezaten. Ook deze behoren, naar mijn, maar misschien niet naar aller mening, op onze colloquia thuis. Hoewel wij allen nederlandisten extra muros zijn, vormen wij toch een nogal heterogeen gezelschap met uiteenlopende achtergronden en belangstellingen. Er zijn er onder ons wier belangstelling vooral naar de taalkunde uitgaat, anderen die meer literair of historisch georiënteerd zijn. Maar wij allen, hoe ook geaard, hebben iets of veel van onze gading gevonden in voordrachten en discussies. Wel heb ik de wens beluisterd dat bij de

[pagina 186]
[p. 186]

voorbereiding van een vijfde colloquium t.a.v. de vaststelling van onderwerpen door het bestuur een soort enquête wordt ingesteld naar de bij ons levende behoeften teneinde daarbij aan te sluiten.

 

Heel belangrijk is, dunkt mij, geweest de vergadering die gewijd was aan de documentatie. Op dit gebied, zo hebben wij gehoord, wordt thans grote activiteit ontplooid. De totstandkoming van de aangekondigde bibliografieën zal ons werk in het buitenland in niet geringe mate verlichten.

 

Minder optimistisch zijn de vooruitzichten wat betreft de voorziening in de behoeften aan Nederlandse literatuurgeschiedenissen en naar volledigheid strevende grammatica's. Onder de nederlandisten binnengaats heerst blijkbaar een typisch Nederlandse neiging tot perfectionisme die streeft naar het optimale en definitieve en wordt onvoldoende beseft dat wij ook als nederlandisten een volk onderweg zijn dat naast het allerbeste ook het betrekkelijk goede weet te waarderen, dit in ieder geval stelt boven het minder goede en fragmentarische. Op het gebied van de letterkundige geschiedenis zou het definitieve handboek de dood inluiden van het vak. Zelfs het zeer gewaardeerde handboek van Knuvelder is voor wijziging, ook in de grondconceptie vatbaar en het zou toe te juichen zijn als naast dit werk ook andere samenvattingen op hoog niveau zouden verschijnen, maar misschien ga ik te ver in de richting van Utopia. Mijn bedoeling was alleen maar op een dringende behoefte te wijzen.

 

In onze werkvergaderingen is het ditmaal vrediger toegegaan dan ooit tevoren, wat bewijst dat in onze praktische behoeften aan subsidies, beurzen, boekenzendingen op redelijke wijze wordt voorzien. Zonder nu dit aspect van onze colloquia tot een aflopende zaak te willen verklaren, meen ik toch dat dit misschien in de toekomst een geringere ruimte op onze colloquia zal vragen.

 

De algemene indruk bestaat dat ons 4e Colloquium veel geboden, soms misschien wel teveel geboden heeft, zodat het welhaast onmogelijk was elke dag aan alle vergaderingen en manifestaties deel te nemen. Wij zijn in elk geval onder de indruk van de veelheid van het gebodene en danken de Werkcommissie dan ook voor alle moeite die besteed is aan de samenstelling van dit programma. Wij danken in het bijzonder Dr. Jalink voor het vele werk dat hij niet alleen dit jaar, maar negen jaar lang met de beide andere leden van de vroegere Werkcommissie heeft verricht om onze nederlandistiek extra muros een eigen identiteit te verlenen. Wij weten dat hij vol belangstelling in ons midden blijft en ne-

[pagina 187]
[p. 187]

men dan ook geen afscheid van hem. Wij wensen zijn opvolger, Dr. J. de Rooij, een zelfde vruchtbare werkzaamheid toe en zien met belangstelling de initiatieven van het bestuur van onze vereniging tegemoet.

 

Tenslotte wil ik, namens alle deelnemers de vertegenwoordigers van de beide regeringen verzoeken onze grote dank over te brengen aan Hunne Excellenties van Onderwijs en Wetenschappen, Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur voor de financiële en morele steun die het houden van dit Colloquium heeft mogelijk gemaakt. Deze steun sterkt ons in het besef dat ons werk in het buitenland, althans door de regeringen, niet als een volkomen krankzinnige onderneming wordt gezien. Bijzondere dank zijn wij verder verschuldigd aan de Rijksuniversiteit te Gent voor de verleende gastvrijheid en de ons geboden faciliteiten.

 

Zo ben ik dan aan het einde gekomen van mijn poging tot samenvatting van ons Colloquium en ik hoop er enigszins in te zijn geslaagd niet alleen subjectieve indrukken weer te geven, maar ook iets van de vox populi, die wij natuurlijk niet meer behoeven gelijk te stellen met de vox Dei.

 

Gesterkt door de onderlinge contacten, verrijkt met de allerhande informaties en stimulansen, keren wij terug naar onze posten elders, reeds uitziende naar een nieuwe ontmoeting op ons Vijfde Colloquium.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 13 september 1970

  • 12 september 1970

  • 11 september 1970

  • 10 september 1970

  • 9 september 1970

  • 8 september 1970


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Henk Meter