Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Colloquium Neerlandicum 7 (1979) (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van Colloquium Neerlandicum 7 (1979)
Afbeelding van Colloquium Neerlandicum 7 (1979)Toon afbeelding van titelpagina van Colloquium Neerlandicum 7 (1979)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
lezing / voordracht


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Colloquium Neerlandicum 7 (1979)

(1980)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Verslag van het zevende colloquium van docenten in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten


Vorige Volgende
[pagina 11]
[p. 11]

Openingstoespraak
door Z.K.H. Prins Claus der Nederlanden

Zeer geachte Hoogleraren en Lectoren in de Neerlandistiek. Dames en Heren,

 

U bent in ons land bijeengekomen voor het Zevende Colloquium van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek.

Daarbij gunt U mij het voorrecht om bij de opening een woord te spreken. Misschien niet geheel ten onrechte mag ik veronderstellen, dat deze eervolle uitnodiging, juist aan mij, naast het gebruikelijke openingsceremonieel tevens een bijbedoeling heeft ... Immers, ik begon pas op latere leeftijd met het leren van de taal, die ik nu tracht te bezigen. Uiteraard beleeft men dan een taal volstrekt anders dan iemand, die opgegroeid is met zijn moedertaal.

 

En ik zeg U zeker niets nieuws, wanneer ik met een verzuchting toe geef: het valt niet mee! Het valt vooral niet mee, wanneer de buitenwereld - te recht overigens - van je verwacht, dat je na 13 jaar Nederlanderschap de taal ook helemaal en in ieder opzicht onder de knie hebt. En dat is gewoon niet het geval, althans bij mij niet. Ik weet het wel: de Nederlander is niet zuinig met zijn komplimenten wanneer een buitenlander zijn best doet om zijn taal te leren.

Maar door de komplimenten heen is het goed je vermogen tot zelfkritiek op peil te houden. In mijn geval is dat gemakkelijk: met drie schoolgaande en niet te autoritair opgevoede kinderen, wordt deze zelfkritiek voortdurend aangewakkerd: ‘Papa, dat is geen Nederlands’, of ‘Wat bedoel je eigenlijk’ zijn reacties uit kindermonden die er niet om liegen.

En dan te denken dat onze kinderen veel later met het leren van hun taal, onze taal, zijn begonnen dan ikzelf! Zoals gezegd, er is een geweldig verschil tussen het opgroeien met de moedertaal en het leren van die taal op latere leeftijd. Ik zal mij veroorloven, hierover hardop te denken, wetende, dat dit in de methodiek noch in de systematiek de toets der kritiek van de vakmensen kan doorstaan.

U heeft mij door Uw uitnodiging voor een uitdaging gesteld; ik heb deze aarzelend aanvaard. De risico's zullen wij moeten delen.......

[pagina 12]
[p. 12]

In tegenstelling tot de geboren Nederlander verwerkt de ‘geoefende’ Nederlander woord voor woord verstandelijk. Dat gebeurt dan wel meestal in vergelijking tot zijn of haar moedertaal. Ik vorm daarbij geen uitzondering. En dat is vandaag de dag - na meer dan 13 jaren - nog steeds zo.

‘Afgesproken’ lijkt dan raker dan ‘verabredet’;

‘Be-trouw-baar’ lijkt veelzeggender dan ‘zuverlässig’.

Storend is de vaak ondervonden tautologie: b.v. heen- en weer-pendelen. Er zijn voorbeelden te over en er zijn ook wel mensen die zo ver gaan te beweren dat het Nederlands zich tot een ‘tautologische taal’ heeft ontwikkeld. Verwarrend wordt het, wanneer je omgeving over kennissen spreekt, waarbij men voornamen gebruikt, waarvan je niet weet of er jongens dan wel meisjes bedoeld worden, waarover echter de geboren en getogen Nederlanders - misschien door de intonatie bij het uitspreken - nauwelijks twijfelen. Voorbeelden: Hans, Anne, Willie, Henni, Joop etc. etc.

Hilariteit ontstaat, wanneer je in je hotelkamer leest, dat je het kamermeisje kunt roepen door drie keer te ‘bellen’.

Ga zo maar door met de gehele inhoud van het welbekende boekje ‘Schwere Wörter’ erbij, die voor mij ‘moeilijke woorden’ zijn. Waarom ze ten zuiden van de rivieren ‘op’ en ten noorden daarvan ‘met’ vakantie gaan, blijft een geheim. Misschien houdt het verband met de uitspraak van Camille Huysmans tegenover zijn Noordnederlandse vrienden: ‘Jullie spreken een stadhuistaal, wij spreken een volkstaal’.

 

In deze fase van het leerproces komen de eerste foutieve oordelen: wat 'n arme taal, wat een onbeholpen taal! Echternaarmate je leert in en met die taal te leven, groeit het inzicht wel, dat die armoe en die stunteligheid niet bij de taal, maar bij jou zijn gelegen. Je moet hem veroveren, verwerven. Dan blijkt alras, dat voor iedere taal, ook voor de onze, geldt, wat Schalom Asch over zijn jiddisch zegt: ‘'n heerlijke taal. Je snapt ieder woord’.

Inderdaad, je begint de taal te begrijpen. Je weet hem op den duur enigszins te hanteren. Toch blijft er, dacht ik, altijd een rest. Een vriend wist die rest onder woorden te brengen: ‘Het gaat mij met die taal net als met mijn vrouw: ik houd van haar, maar ik beheers haar niet’.

 

Nu wil ik niet lyrisch worden. Onlangs verscheen een uitvoerig rapport over de Nederlandse spreektaal, waarvan de beoordeling buiten mijn bereik ligt. Opmerkelijk vond ik echter wel de nadruk waarmee er op de woordenschat van de gemiddelde Nederlander werd gewezen. Die woordenschat zou niet 2 tot 3000, maar wel 10.000 woorden omvatten. Is deze stelling juist, dan weet de gemiddelde Nederlander - zie de vraaggesprekken voor radio en televisie - die rijkdom meestal aardig te verbergen ......

[pagina 13]
[p. 13]

Maar zelfs de hier geprezen woordenrijkdom is geen waarborg tegen de verloedering van de taal. Op dit punt in mijn verhaal zou de verleiding groot kunnen zijn om met de grote vinger van de schoolmeester op alle tekortkomingen van het hedendaagse Nederlandse taalgebruik te wijzen. Ik voel me hiertoe niet bevoegd en nog minder toegerust. Maar dit wil ik dan toch aan U kwijt: het is een gevaarlijk verschijnsel - deze verloedering -, wanneer nog altijd, naar ik aanneem, het gezegde geldt: De taal is gans het volk. Dat verarmt dan wel door willekeurige overname van woorden en begrippen uit vreemde talen, ook dan, wanneer er een bruikbaar Nederlands woord is.

 

Het taalkundige éénpansgerecht wordt dan vaak als het toekomstige ideaal van een eenheidstaal geprezen. Ik zet een vraagteken bij de veronderstelling, dat een eenheidstaal misverstanden zou voorkomen, zolang ik dagelijks ondervind hoe mensen zelfs in hun moedertaal langs elkaar heen praten.

Er is echter ook een ander soort van verwaarlozing van de taal. Men verslonst het geraamte: de grammatica. Dit geraamte van de moedertaal te beheersen is echter een voorwaarde voor de toegang ook tot vreemde talen.

 

Natuurlijk staat ook een levende taal bij lange na niet stil. Hij is aan verandering onderhevig. Er bestaat bijv. een wisselwerking tussen taalgebruik en verandering van maatschappelijke inzichten en toestanden. Dit kan zowel tot verrijking als tot verarming, ook wel eens tot banale resultaten, leiden. In een steeds materialistischer wordende maatschappij stelt men smalend vast, dat het maar al te vaak gebruikte gezegde ‘dat is zonde’ steeds betrekking heeft op iets dat geld kost...... Misschien moet men tot het reeds lang klassiek geworden opstel van Max Weber ‘Die protestantische Ethik und der Geist des Kapitalismus’ (1905) teruggrijpen voor een redelijke beoordeling. Volgens de Calvinistische predestinatieleer kon men ook uitverkoren zijn door succes in zaken. Maar de verworvenheden van dit succes dienden dan niet als persoonlijk eigendom te worden beschouwd. De uitverkorene wist, dat hij slechts de funktie van rentmeester vervulde. Trouwens bij de na-oorlogse zuivering van het geld en het afromen van oorlogswinsten door de Nederlandse overheid, beriep de toenmalige Minister van Financiën, Prof. Lieftinck, zich op dit Calvinistische beginsel van het rentmeesterschap. Tegen deze achtergrond blijft er niet veel over van de ironie, waarmede het aangehaalde gezegde ‘dat is zonde ...’ vandaag wordt begeleid.

 

Laat ik nog een ander voorbeeld, dat mij wel eens bezig houdt, aanhalen. Het is uit een geheel andere sfeer. Diepe stilte wordt wel eens aangeduid met ‘Er gaat een dominee voorbij’. Is het werkelijk slechts het plotselinge zwijgen van betrapte dronkemannen, die de preek van de dominee vrezen?

[pagina 14]
[p. 14]

Een zeevarende natie kende de angst gedurende en na de storm. Het was de taak van de dominee de jobstijding van verlorengegaan leven te brengen. In geladen stilte gluurden achter de gordijnen de vrouwen. Kwam de dominee op het huis af, of trok hij voorbij?

 

Daarmede ben ik trouwens gekomen bij een deel van de Nederlandse taal, dat ik altijd bijzonder boeiend heb gevonden: de gezegdes uit de wereld van de scheepvaart. Er is geen eigenschap, goed of kwaad, die niet in zeemanstermen valt uit te drukken. Met wie wel en met wie geen land te bezeilen is; wie wel door de wind en overstag gaat en wie niet, dat wordt omschreven met werk op het water. Ik heb een honderdtal van die gezegdes verzameld - van volledigheid kan daarbij geen sprake zijn. Ik wil U niet op deze lijst vergasten. Bovendien zou ik juist U daarmee nauwelijks iets nieuws bieden.

 

In plaats daarvan meen ik nu ruimte te moeten maken voor Uw degelijk werk. De standaardformule in het Nederlands is hiervoor: ik dank U voor Uw aandacht. U zult begrijpen dat ik bij het woord ‘aandacht’ al weer huiver ...... Laat ik teruggrijpen op het begin van deze toespraak. Ik sprak van een risico. Mochten mijn opmerkingen al te zeer indruisen tegen Uw vakmanschap, houdt U mij dan ten goede: ‘De beste stuurlui staan aan wal’.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 27 augustus 1979

  • 28 augustus 1979

  • 29 augustus 1979

  • 30 augustus 1979

  • 31 augustus 1979


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Claus van Amsberg, prins der Nederlanden