Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Colloquium Neerlandicum 9 (1985) (1986)

Informatie terzijde

Titelpagina van Colloquium Neerlandicum 9 (1985)
Afbeelding van Colloquium Neerlandicum 9 (1985)Toon afbeelding van titelpagina van Colloquium Neerlandicum 9 (1985)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
lezing / voordracht


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Colloquium Neerlandicum 9 (1985)

(1986)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Verslag van het negende colloquium van docenten in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten


Vorige Volgende
[pagina 231]
[p. 231]

Verslag van de werkbijeenkomst Noordelijk Proza
drs. A.T. Zuiderent

Hoe rekkelijk of hoe precies ben je in je omgang met literatuur? Geeft literatuuronderwijs buitenlandse studenten met name een opstap naar kennis van land en volk of laat het hen vooral kennismaken met en een beeld vormen van de Nederlandse literatuur? Deze kwestie kwam verschillende malen ter sprake in de werkbijeenkomst over recent Nederlands proza. In aansluiting op de lezing van Kees Fens en mijn bijdrage aan Neerlandica extra muros , voorjaar 1985, werden deze en andere kwesties besproken aan de hand van een vijftal romans, namelijk Bezonken rood van Jeroen Brouwers, Bougainville van F. Springer, De eeuwige stad van Nicolaas Matsier, De man achter het raam van Gerrit Krol en Mijn naam is Garrigue van Henk Romijn Meijer.

Het ooit aan de deelnemers gerichte verzoek om deze boeken vooraf te lezen, bleek niet ieder met de dwingende kracht van het woord ‘huiswerk’ bereikt te hebben, zodat ik mijn aanvankelijke voornemen om de discussie in beweging te brengen door met een vijftal kleine gespreksgroepen te starten, moest laten varen.

 

In de richting van een algemene discussie improviseerde ik de opvatting, afwijkend van die van Fens, dat het estheticisme van Revisor -auteurs niet moet worden beschouwd als een zwaktebod aan lezers die hun eisen niet hoog genoeg stellen. Het onvermogen om zich zonder omhaal te engageren met de werkelijkheid, omdat die werkelijkheid nog geen - literaire - structuur heeft (ik parafraseer nu Fens' typering van Revisor-proza), zie ik niet zozeer als een vlucht als wel als passend bij overwegingen vooraf van schrijvers die zichzelf als ‘pas geboren’ beschouwen. Zelfs de zeer nabije alledaagse werkelijkheid vraagt er in deze visie om benoemd te worden. Het estheticisme dat daaruit voortvloeit is

[pagina 232]
[p. 232]

op zijn minst een ironisch estheticisme, dat weet heeft van een literair-esthetische traditie.

De nadrukkelijke verwijzing naar Huysmans - geestelijk vader van de superestheet Des Esseintes - in De eeuwige stad maakt duidelijk dat Nicolaas Matsier zich als schrijver van deze traditie bewust is. Een passage waarin Matsier de bewondering voor de esthetiek van het Italiaanse dagelijks leven beschrijft, leidt tot een aardige discussie. Het is de volgende passage (De eeuwige stad, pp. 26, 27):

In het Vondelpark hebben twee Italianen hem - in de jaren zestig, toen het gewoon werd gevonden dat jeugdige toeristen in hun onderhoud voorzagen door te bedelen - eens om geld gevraagd. Tegen zijn zin gevleid door hun feilloze vermogen om zich links kledende Nederlanders, althans die met geregelde inkomsten, eruit te halen, was hij al verscheidene toeristen van dienst geweest, maar hij kreeg er een beetje genoeg van, van dat vanzelfsprekende gewijs naar zijn beurs. Bij die twee Italianen voltrok zich de kentering. Ze vroegen in het Engels om geld, hij hoorde het accent en vroeg, verbazing acterend: ‘Perchè?’. ‘Per mangiare’, hadden ze gezegd.
‘Ma mangiare, perchè?’, had hij dringend gevraagd, zijn gezicht dicht bij het hunne brengend. Waarop ze hulpeloos lachend waren teruggetrokken met een ‘al goed, al goed’-gebaar.
Bijna hetzelfde gevoel van niet verdere uitlegbaarheid heeft hij inzake Italië en Rome. Hoe zou iemand die stad niét mooi kunnen vinden, géén benijdenswaardige woonplaats?
Hij houdt van Italië. Hij houdt van zijn beeld van Italië. Hij ziet niets wat dat beeld zou kunnen ondergraven. Hij houdt daar zelfs van verschijnselen die hem in Nederland zouden ergeren, zoals treinvertragingen en de manier waarop ze als natuurverschijnselen aanvaard worden. Hij houdt van het estheticisme waarvan alles doortrokken is. De etaleerkunst, de voyante entrees en trappenhuizen, de poserende mensen, het theatrale, de fonteinen, de pleinen. Hij ziet het genie van de Italianen uitgedrukt in de apparatuur der espressomachines. Reusachtige installaties, gebouwd op korte, krachtige gebaren, drabla open, uitslaan - metaal op metaal - van de gebruikte gemalen koffie van een vorig kopje, hendels, één gloeiend straaltje - dit alles ter wille van één enkel als individu behandeld miniem kopje koffie, de essentie van koffie, espresso, binnen twee minuten gedronken door iemand die al bijna weer vertrokken is.

Voor Italiaanse lezers, zo blijkt uit de discussie, is die aandacht voor de espressomachine curieus: zij hebben de ogen van

[pagina 233]
[p. 233]

een buitenlander nodig om te zien dat hun wijze van koffie maken en drinken niet de universele is. De manier daarentegen waarop in De eeuwige stad een eenmalige gebeurtenis als de ontvoering van en de moord op Aldo Moro voorkomt, is voor Italiaanse lezers waarschijnlijk te triviaal. Daar komt bij dat deze affaire ook al door andere buitenlandse schrijvers belicht is, waardoor het effect van de verrassende blik van een buitenstaander al op voorhand is verzwakt.

Eén van de aanwezige Italiaanse docenten bepleit een boek als De eeuwige stad niet zozeer te lezen als een verhaal dat zich in Italië afspeelt, maar als een boek waaruit je de schrijver Nicolaas Matsier kunt leren kennen, zoals je uit het Italiaanse werk van Louis Couperus vooral de schrijver Couperus leert kennen.

 

In meer algemene zin wordt deze zelfde discussie gevoerd naar aanleiding van Bezonken rood . Anders dan De eeuwige stad is dit boek aan verschillende buitenlandse universiteiten gelezen en besproken. Door sommigen werd het bewust gepresenteerd als een informatiebron omtrent het bestaan van Japanse kampen, als ook om aandacht te besteden aan Nederland als voormalig koloniale mogendheid (‘Dan begrijpen mijn Zweedse studenten tenminste waarom sommige Nederlanders zo heftig reageren wanneer hun minister van buitenlandse zaken keizer Hirohito bezoekt’, lichtte een docent toe.)

Het feit dat de betrouwbaarheid van Brouwers' boek voor wat betreft het beeld van de Japanse kampen door Rudy Kousbroek en anderen in twijfel is getrokken, had sommige docenten ervan weerhouden Bezonken rood ter sprake te brengen. Een principiële reactie op dit zwijgen luidde overigens dat met dit argument álle literatuur ongeschikt moet worden geacht als opstap naar kennis van land en volk. Dat men evenwel toch gretig Max Havelaar en Een vlucht regenwulpen laat lezen om bij studenten een beeld te laten ontstaan van respectievelijk ideeën over recht en onrecht in de koloniën in de negentiende eeuw en een calvinistisch milieu in de twintigste eeuw, wil niemand ontkennen. Maar ook voor de objectiviteit van de weergave in déze boeken zal geen docent de hand in het vuur durven steken.

Een Duitse docent had de aandacht gevestigd op de grote rol van de moeder in Bezonken rood, in contrast met de rol van de vader in werk van Jan Wolkers en Maarten 't Hart. Dit verschil liet hij parallel lopen met dat tussen rooms-katholieke en protestantse achtergrond van de auteurs. Een bijkomend voordeel van de aandacht voor de rol van de moeder is dat ook structurele kenmerken van Bezonken rood als de regelmatige terugkeer van het zinnetje ‘Laat ons bidden’ en de parallel tussen de Maria-processie in de Liza-passages en de rozenkrans in de kamppassages aandacht kunnen krijgen.

Slechts een enkele docent dacht de nadruk ook nog te kunnen leggen op het begrip ‘octaviteit’ dat Brouwers in Bezonken rood

[pagina 234]
[p. 234]

noemt, en op het feit dat hij zich in het gebruik van dit begrip expliciet schatplichtig verklaart aan Harry Mulisch (een ondubbelzinnige verwijzing naar Mulisch' een jaar eerder verschenen filosofische turf De compositie van de wereld geeft Brouwers op pagina 124:

Toen ik om 15.00 uur mijn horloge, dat ik in de stilte kon horen tikken, voor mijn gezicht bracht en ik vol mist stroomde en mij indacht hoe het lichaam van mijn moeder weer werd wat het twee- à drieënzeventig jaar tevoren ook al was, -‘hetzelfde’ en gelijkertijd ‘niet-hetzelfde’, zo is de wereld gecomponeerd, - toen gebeurde er:
Niets.)

Minder mogelijkheden in het onderwijs lijken er voor Mijn naam is Garrigue weggelegd. De gunstige ontvangst van dit boek in de Nederlandse literaire kritiek (‘subtiel’, ‘met gevoel voor understatement’) weerhoudt een enkeling er niet van het boek als te chaotisch af te wijzen. Dat mogelijk ook het volkomen onnederlandse decor en het ontbreken van een observator met een Nederlandse achtergrond in deze afwijzing een rol spelen, mag misschien geconcludeerd worden uit het advies van dezelfde kritische docent: ‘Geef mij maar, ook voor mijn onderwijs, een verhaal als “Stampende mussen” (in de gelijknamige bundel, AZ), waarin met dezelfde dialoogtechniek, maar in een korter - en door deze schrijver beter beheerst - bestek een artistieke zeventiger-jaren-sien aan satire wordt blootgesteld.’ Ook het feit dat Henk Romijn Meijer zijn eigen boek met Montaillou vergelijkt, ervoeren enkelen als misleidende pocherij die met name hindert bij een schrijver die de lezer zo min mogelijk lijkt te willen sturen.

Dit kleine assortiment aan negatieve geluiden werd beantwoord door een docent die blij was met een boek als Mijn naam is Garrigue, omdat het - afgezien van het voorwoord - gespeend is van Hollandse opdringerigheid. Deze docent was juist zeer tevreden met het feit dat dit boek zich niet laat misbruiken voor algemeen-cultuuronderwijs: aandacht voor de literaire traditie waarin het past - showing in plaats van telling, ook al wordt er voornamelijk in dialogen geshowed - vond hij een wezenlijker blijk van belangstelling.

 

Bougainville bleek in bepaalde opzichten mooi bij literair-historisch onderwijs te kunnen aansluiten. Een docent uit Australië gaf aan dat hij zeker aandacht zou vestigen op de aanwezigheid van Multatuli en Du Perron in dit boek, zodat de kaart van het Nederlandse literaire universum wat duidelijker ingevuld kon worden.

Met name de toon van Springer riep enthousiasme op bij sommige Engelse docenten: hun studenten zijn via de eigen literatuur wel vertrouwd met schrijvers die ook bij zware onderwerpen een

[pagina 235]
[p. 235]

lichte toets aanslaan, en die de wereld bereizen alsof het hun huiskamer is.

Een vergelijking met De aanslag van Harry Mulisch leidt tot de constatering dat in beide boeken hoogtepunten uit de Nederlandse (en de wereld-)geschiedenis van de laatste veertig jaar een rol spelen, maar anders dan bij Mulisch bij Springer met een sympathieke onnadrukkelijkheid, op het onbelangrijke af (een bijpersonage dat als oorlogsvrijwilliger deelneemt aan de politionele acties in Indonesië; een oud-klasgenoot van de hoofdpersoon die in Korea is omgekomen - per geval beperkt Springer zich tot één of twee zinnen). Om te zien hoe buitenlandse neerlandici reageren op de blik waarmee een Nederlands diplomaat Nederlanders beziet of laat bezien, lees ik twee passages voor:

Kort voor verlof in Nederland. Zij haalde mij op Schiphol af, zonder de kinderen. (...) De dag na aankomst naar de school om mijn zoon op te halen. Meer ouders wachtten, keken naar mij, onbekende persoon, beetje exotisch bruingelig hoofd (geen skikleur). Zij keken zoals alleen in Nederland mensen andere mensen bekijken, op het onbeschofte af. (pp. 89, 90)

De grootste kop in de People van die ochtend: ‘Only US and Holland support Israel’. En in de Bangladesh Journal: ‘No oil for US and Holland’, ('s Middags had de Engelse ambassadeur opgebeld om mij uit te nodigen voor een etentje op het weekend. ‘Je komt zeker op de fiets’, had hij gezegd. Ik had hartelijk om zijn geestige toespeling op de olieboycot gelachen.)
(...) Grapjes over de in Nederland aangekondigde autoloze zondagen. Ook ernstiger vragen. ‘Waarom steken de Hollanders zo vaak als eerste hun nek uit?’ ‘Wij laten onze vrienden niet in de steek’, zei ik kortaf. (pp. 108, 109)

De tweede observatie is kennelijk al zo bekend dat de aanwezigen nog wel op het vermelden van de fiets reageren, maar nauwelijks op de ideeën omtrent het uitsteken van je nek in de internationale politiek. De constatering dat Nederlanders je ‘op het onbeschofte af’ aankijken, wordt met luide instemming begroet. Pas wanneer een Italiaans docent zegt dat degenen die zo luid instemmen kennelijk nog nooit in Italië zijn geweest, durf ik de zaal weer aan te kijken.

(Naar aanleiding van Bougainville komt het, in dit gezelschap onvermijdelijke, onderwerp ‘de vertaling van Nederlandse literatuur’ ter sprake, en ook de rol die de docenten aan universiteiten daarin kunnen spelen. Met name beginnende studenten zijn zeer gebaat bij het bestaan van voldoende vertalingen.

[pagina 236]
[p. 236]

Lezing van literair werk in vertaling kan net zo'n stimulans zijn om Nederlands te gaan studeren als kennismaking met Van Gogh of Rembrandt.)

 

Lezing van De man achter het raam van Gerrit Krol (de enige van de vijf besproken auteurs die al in het handboek van Meijer aandacht krijgt) levert een lyrische woordenstroom van een der Engelse docenten op: het vroege werk van Krol had hij met waardering gelezen, maar een aantal jaren geleden was hij teleurgesteld geraakt in Krols vermogen zichzelf te vernieuwen. De man achter het raam vond hij echter zo spannend en origineel dat hij zich wel wilde inzetten voor een vertaling in het Engels (‘Een dergelijk boek bestaat in Engeland niet.’).

Mijn vraag of de metafysische wending die De man achter het raam tegen het einde neemt (de computer Adam loopt ineens - zonder dat de lezer erop voorbereid is - in Jeruzalem waar hij de Onzichtbare ziet) kenmerkend is voor Nederlands literair werk - men denke ook aan De avonden - krijgt wat instemmend geknik. Dat deze instemming niet per se positief geïnterpreteerd moet worden, blijkt uit de reactie van een der aanwezigen dat het mogelijk ook een onmachtsgreep zou kunnen zijn, een deus ex machina in zeer letterlijke zin: een niet al te sterk boek de suggestie van grote diepgang geven. Mijns inziens valt zeker Krol niet in de schoenen te schuiven dat hij onverwacht op metafysisch vlak terecht komt. Al eerder had Adam zich afgevraagd:

hoe kan het dat ons denken zó wordt bepaald door dingen die er niet zijn? Wat is voor ons denken dan nog de waarde van de dingen die er wel zijn? Wat is het verschil? Hoe komt het dat we beide soorten aanduiden met woorden, met dezelfde woorden, en hoe weten we, als we die woorden gebruiken, of we iets bedoelen dat er is, of iets dat er niet is? (p. 51)

Als voorbeeld van de gecompliceerde wijze waarop Krol deze kwestie zichtbaar maakt (gecompliceerd in die zin dat de lezer zich regelmatig afvraagt of Adam nu werkelijk een computer is of dat de auteur de lezer misleidt omtrent de aard van zijn hoofdpersoon) lees ik pagina 22 voor:

wat ik wilde, was dat als ik mijn wereldbeeld optilde, aan één punt, - dat daar dan ook een wereld aan hing. Ik had net de Pensées van Pascal gelezen met daarin de beroemde zin van het riet. De mens is een riet, het zwakste in de natuur, maar hij is een denkend riet. Begrijp ik helemaal. Maar ook na het begrijpen blijft de vraag wat is ríét. Dát zou ik wel 's willen weten.
Dus neemt Rudy mij mee op zijn auto, op z'n imperiaal. We staan aan de Vinkeveense plassen en hij wijst het mij aan:
[pagina 237]
[p. 237]
dat is riet en hij gaat nog een stapje verder: hij plukt een stengel voor mij, een lange stengel waar ik een tijdje mee zwaai. Ik kende het wel, maar alleen van de foto's en ik wist niet dat je het zo makkelijk brak.
‘Komt omdat het koud is’ zegt Rudy.
Nu weet ik ook wat zwak is.
En dood.
Ik ben dood, en word opnieuw op de imperiaal vastgesnoerd.
Ik ben dood en daarom denk ik.

De suggestie uit de zaal dat dit boek een product van sciencefiction is, te vergelijken met de verhalen van Isaac Asimov, probeer ik bij te sturen door erop te wijzen dat De donkere kamer van Damocles toch ook aanzienlijk meer te bieden heeft dan een boek dat volgens de regels van de spionageroman geschreven is.

Als er al vergeleken moet worden, als er bovendien een ‘Nederlands’ kader nodig mocht zijn om De man achter het raam aan buitenlandse studenten te kunnen laten lezen, dan suggereer ik een vergelijking met het werk van een van de bekendste Nederlandse kunstenaars: M.C. Escher (zie ook pp. 118, 119 van De man achter het raam: ‘Ik denk aan de tijd dat ik, met armen en benen, één geheel was en ik denk aan de dood die ik thans ben ingetreden, nu mijn atomen over de aarde zwervend hun vrijheid hebben teruggekregen. Maar niet helemaal - nooit helemaal. Denk maar aan die mooie plaat van Escher. Er is altijd een plaats vanwaaruit die atomen, zo verspreid en beweeglijk, één geheel blijken te zijn, één ogenblik.’).

 

In het werk van Krol en in dat van Escher komen vergelijkbare abstracte kwesties aan bod. Het zijn weliswaar kwesties waarvoor niet alleen Nederlandse kunstenaars aandacht hebben, maar bij sommige Nederlandse kunstenaars hebben ze tot resultaten geleid die een groter publiek waard zijn dan alleen het Nederlandse. Het probleem van rekkelijkheid of precisie lijkt in zo 'n geval naar de achtergrond verdwenen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 31 augustus 1985

  • 30 augustus 1985

  • 28 augustus 1985

  • 29 augustus 1985

  • 27 augustus 1985

  • 26 augustus 1985


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Ad Zuiderent